Staffwerk

Een techniek voor wereldtentoonstellingsgebouwen
Staff, een nu ongekende term, scheen voor de tijdgenoot een duidelijk begrip aangezien het woord overal gebruikt werd zonder verdere tekst of uitleg. Staff was noch in een algemene encyclopedie noch in een technisch woordenboek terug te vinden. Ook etymologisch kon voor de term gen verklaring gevonden worden. Voor de hier opvolgende uiteenzetting over de techniek heb ik me gebaseerd op drie artikels, die alle drie onvolledig en niet al te precies zijn.

  • M. Wyseur, Les travaux de l’exposition in Gand Exposition JG 1911 pagina’s 34 -145- 155- 156
  • L’Emulation JG 1894 Nr. 7 Pagina 22
  • Gand Exposition JG. 1912  Pagina 52 – 199

Uit vergelijkingswerk uit de drie artikels en uit talrijke foto’s van de gebouwen in aanbouw in het tijdschrift ” Gand Exposition” kon wel een idee gevormd worden over het procedé.
Met uitzondering van het Floraliënpaleis, het Museum voor schone Kunsten en enkele huizen in het Moderne Dorp, waren alle expo-gebouwen opgetrokken volgens het zogenaamde ‘staff-proces’.
Die techniek is van Engelse origine, en werd ca 1890 op punt gesteld, en maakte op expo’s furore.
Het procedé bestond eruit een mengeling van plaaster, dextrine, glycerine, eiwit en water in plaaster moelen te gieten.
Bij de ingewikkelde ornamenten die dikwijls in aparte stukken gegoten werden de plaastervorm ingesmeerd met gelatine om het aaneenkoeken van het afgietsel aan de vorm te verhinderen. Daarbij werden er houten latten, met zeer fijne henneptouwtjes aan elkaar vastgebonden, in de vloeiende plaaster gestoken ter versteviging. Van één vorm konden 15 a 20 afgietsels gegoten worden.
Voor de platte panelen en niet ingewikkelde stukken volstond een zuivere plaasteren vorm, waarbij tussen een eerste dunne en een tweede, enkele dikke centimeters laag van een mengeling, een jutte werd aangebracht ter versteviging. De mengeling werd uitgestreken met borstels, waarvan de sporen achteraf weggewerkt werden zodat een glad, effen, als het ware gepolijst oppervlak als resultaat bekomen werd.
De aldus vervaardigde muur- en versieringsonderdelen werden op het houten geraamte van het gebouw gemonteerd.
Voor hogere constructies werd een metalen geraamte gebruikt, zoals het koepelgedeelte en de twee torens van de hoofdingang, en voor de hallen van België, Frankrijk en Engeland, maar enkel om de dakconstructie te dragen. De plaasteren panelen en decoratieonderdelen bleven op hout gemonteerd.
Op de staff werden nog eens vijf verflagen aangebracht. Naargelang de basisproducten in de mengeling verhoogd werden, steeg ook de weerstand zodat in niet al te slechte weersomstandigheden en mits elke zomer inoliën, de gebouwen in staff een levensduur van 10 a 15 jaar konden genieten.
Deze techniek was uitermate geschikt voor tentoonstellingsgebouwen, omdat ze veel goedkoper waren was en ze toeliet om in minimum van tijd gebouwen op te trekken. Anderzijds verhinderde ze gedurfde constructies.
De wereldtentoonstelling van Chicago in 1893 paste ze toe.
In België werd ze de eerste keer gebruikt op de wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1894.
Professionele ateliers stonden in voor de productie.
De decoratieve ontwerpen zijn van de hand van beeldhouwers. Te gent in 1913 werd de hele onderneming toevertrouwd aan twee huizen. Een werkhuis werd opgetrokken op de terreinen van de tentoonstelling waar een 60 tal werklui, meestal Belgen, maar ook Zwitsers, Italianen, Duitsers en Fransen, aan de opdracht werkten. De staffeurs waren goedbetaalde werklieden en werkten 10 uur per dag, het loon ging soms boven de 2 fr.per uur, de gewone werkman verdiende toen 60 a 75 centiemen per uur. Enorme hoeveelheden plaaster werden gebruikt; per dag zou zo een 5 a 10 ton verbruikt worden, voor het Paleis van Schone Kunsten alleen waren al 40.000 kg. nodig.
Een panoramisch overzicht van de tentoonstelling toont duidelijk aan dat de dakbedekking niet in verband stond met de gevel, en het hier dus om zuivere architectuur ging. Alles is duidelijk op imponeren gericht.
De buitenarchitectuur hield ook geen verband met het interieur: alle hallen en paviljoenen werden, als één grote ruimte geschapen, onderverdeeld door middel van stukken antieke architectuur in plaaster. De metalen dakconstructies werden gecamoufleerd door gedrapeerde doeken.

Alles voor de tentoonstelling werd aan- en afgeleverd via de halte Maaltebrugge van de oude spoorlijn naar Kortrijk.