Duitsland, het privé initiatief

Duitsland zag de deelname aan de Gentse wereldtentoonstelling niet zitten, zowel de overheid als de “Ständige Ausstellungskommission” weigerden alle medewerking. Deze expo volgde nu eenmaal snel op de vorige en men vond het geen goed idee om Gent een wereldtentoonstelling te houden. Men beschuldigde zelfs de “Provinzstadt” Gent een tentoonstelling te organiseren puur uit egoïsme, louter commerciële beweegredenen en men stelde voor om maatregelen te nemen om dergelijke arrogante ondernemingen aan banden te leggen.

Gent was eigenlijk al door de mazen van het net geglipt; “Een eerste poging – de overeenkomst van Berlijn in 1912 – beoogde de wildgroei flink aan banden te leggen door een uitgekiende juridische reglementering. Het uitbreken van de eerste wereldoorlog verhinderde de directe uitvoering van die overeenkomst, maar in 1928 werd ze met de Conventie van Parijs definitief hernomen; voortaan zou een officieel en permanent orgaan – het Bureau International d’ Expositions – ordenend en coördinerend optreden.” Capitein A., Gent in weelde herboren.

Uiteindelijk, nadat Frankrijk en Engeland hun medewerking hadden toegezegd, besefte men in Duitsland, dat men geen andere keuze meer had. Onder economische druk  besliste een groep industriëlen en handelaars, onder leiding van de befaamde Krupp-firma, de drijvende kracht achter talloze voorafgaande Duitse inzendingen, in extremis onder privé-initiatief mee te doen. Gent was in die tijd immers één van de belangrijkste industriële centra, vooral op het gebied van de textielnijverheid. Gent werd toen zelfs ” het Manchester van het continent” genoemd. Engeland en Duitsland, beiden belangrijke producenten van weefgetouwen, vochten ter een verbeten strijd om het overwicht te behalen op deze belangrijke afzetmarkt.

Het is opvallend dat zowel Breuer (1) als Osthaus (2) ook de Belgische communautaire kwestie aanhalen als één van de redenen voor de Duitse aanwezigheid:
“Die Franzosenfreindlichkeit der Wallonen steht im heftigem kampf gegen die Deutschgesinnten Vlamen. Im zentrum Flanderns die Tricolore als das einzige banner der Kultur aufzupflanzen, war geradezu ein Lebensinteresse der Französischen Industrie.”
Men moet hier in het achterhoofd houden dat deze periode bij ons gekenmerkt werd door de sterke beweging voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Dit had ook zijn weerslag op de wereldtentoonstelling, waar Frans de absolute voertaal was; zij werd overschaduwd door allerlei taalacties. Het onmiddellijke resultaat was echter nihil, de Franse grandeur viel immers zeer in de smaak van de Gentse bourgeoisie.
Met het Duitse paviljoen wou men dan ook enerzijds de “Entscheidugskampf zwischen den Deutschen und den Englischen Spinnereimaschinen” winnen en anderzijds “Ein Pfahl im Fleisch des seigreichen Frankreich” (3) zijn.

Het Paviljoen Duitsland.

Duitsland bleef in Gent vasthouden aan het principe van de Nationale scheiding dat het in Brussel (1910) had geïntroduceerd en bouwde zijn paviljoen op het einde van de Avenue des Nations, tegenover de hallen van Geo Henderick, naast het paviljoen van de stad Parijs, een uitloper van de Franse afdeling, en vlak bij het Coloniaal paleis van Caluwaert.
Zowel het exterieur als het interieur van het paviljoen werden ontworpen door de Berlijnse architect Curt Leschnitzer.

Collectie Bib UGent itemnr BHSL-HS-III-0003-000366-1_2011_0001_AC

In één van zijn teksten verklaart Osthaus waarom deze jonge architect verkozen werd boven meer gerenommeerde namen; in Duitsland, waar pas op het laatste moment voldoende kandidaten gevonden werden om deel te nemen aan de wereldtentoonstelling, waren datzelfde jaar reeds twee belagerijke tentoonstellingen gehouden, die op de medewerking van de beste krachten aangewezen waren. De grote namen, op dat moment konden zich niet meer vrijmaken.(4)
Een van de beste architecten van de hervormingen was een Belg, de heer Henri Van de Velde. Hij streefde naar het creëren van een stijl die al zijn goedkeuring ontleent aan zijn aanpassing aan achtergronden en omstandigheden. In een speciaal compartiment dat aan hem was gewijd, merkte men de realisatie van deze opvattingen over kunst op in het interieur.

Het Duitse paviljoen dat met zijn 14.000m² veel kleiner was dan het paviljoen in Brussel (1910) en ws wegens tijdgebrek volledig in staff opgetrokken.
Om een langgerekt gevelfront te vermijden, werd het paviljoen opgesplitst in verschillende , afzonderlijk geprononceerde afdelingen; in eerste instantie een hoofdgebouw, bestemd voor tentoonstellingen over Raumkunst, Kunstgewerbe, geneeskunde, voedingsmiddelen en kunst; daarachter een ruime hal voor de machines en, aan de overzijde van de tuinpartij, het traditioneel erg succesvolle Duitse restaurant, dat aan de voorzijde uitgaf op een met dubbele zuilen omringd terras en wederom onderverdeeld was in een goedkoer bierrestaurant en een duurder wijnrestaurant.

Collectie Bib UGent itemnr BHSL-HS-III-0003-000363-2_2011_0001_AC

Merk op hoe het hoofdgebouw en het restaurant net zoals het Deutsche Haus en het wijnrestaurant voor de machinehal uitgeschoven zijn. De ruimte die ontstaat door het inspringen van de bouwlijn wordt opgevuld door een tuin, ontworpen door de Duitse architect Frintz Brahe.

In het paleis was het eresalon gereserveerd voor de verheerlijking van de regerende keizer; in een groene omgeving, een borstbeeld van de monarch droeg deze inscriptie:

Wilhelm II, een krachtige supporter van vrede voor een kwart eeuw.

Wrede ironie! Deze man, die zijn onderdanen beschreven als een vredesapostel, bereidde zich op dit moment voor, in de schaduw, de meest wrede, de meest barbaarse en de meest onrechtvaardige oorlog ooit.

Fotopagina Duitsland

Bronnen:
1 Breuer R. (1913) Deutschland auf der Genter Weltausstellung. Deutsche Kunst en Dekoration, heft XII p.451-452
2 Osthaus E. (1913) Die Genter weltausstellung. Neudeutsche Bauzeitung, 9 , p. 601
3 De politieke relaties tussen Duitsland en Frankrijk waren al een hele tijd erg gespannen en zouden weldra escaleren.
4 Breuer R. (1913) Deutschland auf der Genter Weltausstellung. Deutsche Kunst en Dekoration, heft XII p. 452