De impact van de Sint-Lucasschool in 1913

De Gentse Sint-Lucasschool vierde in 1913 haar vijftigjarig bestaan. Wereldtentoonstelling in eigen stad en tegelijk jubileumjaar moedigde aan om naar buiten te treden.

Naast de deelname van de gilden van Sint-Lucas aan de wereldtentoonstelling van 1913 was werk van oud-leerlingen ook te zien in het Paleis van de Stad Gent, in het Moderne Dorp, in Oud-Vlaendren en vooral in de kuip, het centrum van de stad.

Sint-Lucas op de wereldtentoonstelling van 1913

Joseph Casier (1852-1925) was bestuurslid van de Sint-Lucasschool. Hij zou één van de drie directeurs worden van Exposition Universelle de Gand worden. Glazenier Casier, gemeenteraadslid en oudheidkundige, was ook de dienstdoende fotograaf bij de excursies van de leden van de Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas. Hij werd zo de verbindingsofficier tussen Sint-Lucas en de inrichters van de wereldtentoonstelling.

Op de wereldtentoonstelling van Gent was een nieuwe generatie Sint-Lucas  architecten prominent aanwezig, met als belangrijke vertegenwoordigers, Valentin Vaerwijck (1882-1959), August Poppe (1867-1949), Jozef Viérin (1872-1949) en Jules Coomans (1871-1939). Het werk van de jongere Vaerwijck was wellicht het meest representatief voor de geest in de school na 1900. Ook sierkunstenaars opgeleid aan Sint-Lucas tekenden voor de expo van 1913, elk naar eigen temperament. Jozef (Jos) Cornelis en René De Cramer ontwierpen affiches voor de tentoonstelling.

De Cramer(1876-1951) in zorgde Oud-Vlaendren voor humoristische uithangborden, vlaggen en wimpels. De affiche voor de tentoonstelling Oude kunst in Vlaanderen, die in het vergrote museum voor Schone Kunsten doorging, is van zijn hand.

Achilles Francois smeedde een neogotische waterput. Alois De Beule (1893-1935) ontwierp het Ros Beiaard met de 4 Heemskinderen, waarvoor Domien Ingels het paard boetseerde.

Valentin Vaerwijck tekende het zuiltje bekroond met een zittende leeuw van de hand van Oscar Sinia, dat na de tentoonstelling in Oud-Vlaendren, dat veel later in 1926 op het Veerleplein zou geplaatst worden. Het zou opgericht worden als dankbetuiging aan de directeurs van de wereldtentoonstelling, Joseph Casier, Emile Coppieters en Maurice de Smet de Nayer. Her herinnerde niet alleen aan de tentoonstelling maar tevens aan de restauratie van de Gentse kuip.
Oscar Sinia (1877-1956) had vanaf 1902 Alois De Beule in de avondlessen aan Sint-Lucas opgevolgd als leraar boetseren en beeldhouwen.

Het Sint-Lucas paviljoen groepeerde inzendingen van zes Gilden der Oud-leerlingen der Sint-Lucascholen en werd ingericht onder leiding van Stefaan Mortier en Pierre Verhaegen. Er was 700m² gereserveerd.

Jozef Viérin verzorgde de decoratie van de stand. Felix stockman stond in voor de permanentie. Een reeks foto’s van Atelier Sacré en van Jef Wante toont hoe de beschikbare ruimte volgestouwd werd.

De entree tot het paviljoen was voorzien van een opschrift, Dat bij werk van kunst of stiel Gods glorie roere en richte uw zin en ziel. De analogie met het opschrift boven het inkompoortje in de zwartezustersstraat is treffend : Treed ge binnen heil en vrede, gaat ge verder God ga mede.

De deelname werd in het Bulletin de Saint-Thomas en de Saint-Luc omschreven als een triomfantelijke manifestatie van het onweerlegbare gelijk van het Sint-Lucasonderwijs, als une glorificaion victorieuse de principe de la seine Union de l’art et du metier.(11) Vierentwintig alumni van Sint-Lucas Gent stelden hu werk tentoon.

Maquette van de vier heemskinderen

Het Bulletin des Métiers d’Art vond het artistiek niveau van de Gentse wereldtentoonstelling door de band ontgoochelend banaal met uitzondering natuurlijk van de inzendingen van de vrienden van Saint-Luc et la Section Anglaise. Naast architectuurtekeningen werd daar in hoofdzaak toegepaste kunst geëxposeerd. Het principiële streven naar Gesamtkunstwerke kwam duidelijk door, zoals men dat kende van Bethunes ontwerp voor het kasteel Caloen te Loppem (1852-1862), de site van Vyvekapelle (1861-1869) en het bedevaartsoord te Lourdes.(1875-1877) Toegepaste kunst hoorde in dienst te staan van de architectuur. Faire un beaux morceau, c’est à dire, en fin du compte, de se faire valoir, bien souvent au détriment de l’architecture … cette conception individualiste du role de l’artiste est inconnue (a Saint-Luc)

Het borstbeeld van een dame door Alois De Beule en het Brusselse hotel particulier van Pepermans waren beloftevolle exponenten van de wending die het onderwijs aan Sint-Lucas nam.

De keramiek van Lagniel was versierd met florale motieven die naar art Nouveau neigden. De weg naar de vrije kunsten, weg van de neogothiek, was ingezet maar nog geen evidentie.

zicht op de stand

De ascese van Geirnaerts ontwerp voor de Sint-Antoniuskerk volgde een middenweg. Ook in de vaandels van René De Cramer was vernieuwing te bespeuren. Het schilderij dat De Cramer vervaardigd had voor de kapel van de broeders in de Sint-Lucasschool werd op de wereldtentoonstelling geëxposeerd en daarna naar de Zwartezustersstraat overgebracht. Het tableau straalt een eeuw later nog zijn volle kracht uit.

De ingang van het Sint-Lucas paviljoen

De hoofdmoot van het gepresenteerde werk sloot aan bij dat van het huis Bressers-Blanchaert. De drang van onze tijd om hoe dan ook origineel uit de hoek te willen komen was er toen (nog) niet. Het -niet aanvaarde- ontwerp van Pieter Langerock voor de basiliek van Koekelberg bevestigde de historische affiniteit voor het neogotisch vocabularium.

De zoektocht naar de vernieuwing was wel ingezet en werd verwoord in het Bulletin des Métiers d’Art.(18)”La nouvelle école, représentée par Sinia, Lelan et par Bouchelet {} trois artistes de talent, formés à la même école, d’aprés les mêmes methodes (ont) su rajeunir les formules anciennes en les adaptant aux nécessités moderne … ils ont rejeté la lettre, mais conservé l’esprit… Pierre Verhaegen besloot zijn bijdrage in het Bulletin met de raadgeving: si leur art doit nécessairement évoluer, …, s’ils doivent faire preuve de cette indépendance qu’un véritable artiste ne peut jamais abdiquer, ils ne souraient impunément, …, s’écarter ds régles fondamentales qui ont fait la grandeur de notre art mediëval. Hij benadrukte nogmaals de triade christelijk, nationaal en rationeel.

De ultramontanen in het Gentse beschermcomité konden zich moeilijk loswrikken van Bethunes richtlijnen. De tweede generatie artiesten die aan Sint-Lucas gevormd was, wilde de grenzen van haar artistieke vrijheid verschuiven. Zij vond het nodig wendingen van de mode te volgen om te ontsnappen aan kritiek op Sint-Lucas, die ondertussen een cliché was geworden. Daarvan getuigd dit citaat uit een krant van toen: Sierlijkheid der lijnen, evenwicht der massa, alles wordt vereenigd in deze scheppingen ( van Oscar Sinia) die zoo gelukkig ontsnappen aan het conventionele, het kunstdoodende, door de Sint-Lucasscholen in de voorstellingen dezer episoden gebrand. Het was de journalist blijkbaar ontgaan dat Oscar Sinia al een decennium lang les gaf aan Sint-Lucas.

Uitermate succesvol bij het grote publiek was Oud-Vlaendren een miniatuurstadje met historische reconstructies, van meer dan zeventig gebouwen uit een regio reikend van Frans tot Zeeuws-Vlaanderen.
De replica’s stonden over meer dan vier hectare verspreid. Oud-Vlaendren werd gepresenteerd als een synthese van de Vlaamse stad.
De reproductie van de historische bouwwerken in Oud-Vlaendren loot aan bij het archeologisch karakter dat kenmerkend was voor de rijpe neogotiek. Leden van de Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas hadden de voorbije halve eeuw bij voorkeur christelijk archeologische en kunsthistorische bouwwerken in binnen- en buitenland bezocht.
Oud-Vlaendren, un des clous de l’Exposition de 1913, was een autonome onderneming in samenspraak met de inrichters van de wereldtentoonstelling georganiseerd. De naamloze vennootschap werd opgericht in september 1911 en zij werd voorgezeten door Henry de Smet de Nayer. Joseph Casier fungeerde weer als verbindingsofficier.

Doorgaans wordt naar architect Valentin Vaerwijck verwezen. L’Emulation, het neutrale vakblad van de gezaghebbende Société Centrale d’Architecture de Belgique vermeldde alleen Vaerwijck als auteur. Nochtans was het algemeen ontwerp van de hand van Armand Heins en Valentin Vaerwijck. Heins stelde zijn collectie schetsen les crayons récoltés par lui ter beschikking van de vennootschap. Architect Vaerwijck selecteerde een aantal historische panden en deed de nodige opmetingen. Kennis over het iconografisch onderzoek en het restaureren van monumenten had hij aan Sint-Lucas verworven en in de praktijk van Mortier en zijn vader geleerd. Voor de Eerste Wereldoorlog behoorde restaureren van kerken tot de courante praktijk van architecten die niet als architecte-entrepreneur werkzaam waren. Vaerwijck haalde zijn affiniteit voor historische panden wellicht uit de samenwerking met zijn vader, terwijl hijzelf mentaal afstand had genomen van traditionele stijlfiguren. De woning in de Elisabethlaan met de gestructureerde gevel, bewijst dat hij zich niet gebonden voelde door neogotische vormidiomen.

Enkele alumni van Sint-Lucas verleenden aannemer Emile Wyckaert hun medewerking bij de afwerking van Oud-Vlaendren: de gebroeders Leo en Jozef Cornelis voor staffwerk en decoratie, Oscar Sinia en Isidoor Blancquaert voor beeldhouw- en smeedwerk. René De Cramer ontwierp de affiche voor Oud-Vlaendren, uithangborden, vlaggen en wimpels ect. Schilder en talentvol grafisch kunstenaar René De Cramer zou in 1919 voorzitter van de studiekring van het Gild van Sint-Lucas en Sint-Jozef worden. Hij behoorde toen tot de vriendenkring van Joseph Casier en kanunnik Van den Gheyn.

Gustave Drèze wijdde in zijn Live d’Or elf geïllustreerde bladzijden aan La Vieille Flandre. Hij had woorden van lof tekort voor deze idealisering van een Vlaamse stadskern : … quelle évocation à la fois poignante et exquise! Quelle réminiscence idéale a notre siècle de prosaisme et parfois d’hystérique laideur!

Oud-Vlaendren leek een klassiek ingrediënt van een wereldtentoonstelling. Het basisconcept, om een oude stadswijk vol streekgebonden architectuur na te bootsen, was niet nieuw. Gelijkaardige exponenten van vooruitgangspessimisme waren op voorgaande wereldtentoonstellingen te zien: niet alleen in Oud Antwerpen (1894) en Parijs (1900). Analoge didactische initiatieven zijn na 1913 nog vaak hernomen en behoorden tot het vaste programma van de wereldtentoonstellingen, zelfs op expo ’58. Het was gebruikelijk uit te pakken met een nostalgische kwinkslag naar het verleden, vaak opgevat als een grote kermisattractie, volksspelen, stoeten en feesten inbegrepen. Maar Oud-Vlaendren was toch anders. Enerzijds omdat historisch verantwoorde kopijen van bestaande monumenten werden nagebouwd, geen pure fantasie hier. Oud-Vlaendren was een manifeste uiting van de groeiende zorg voor het regionaal bouwkundig erfgoed. Het was daarom betekenisvol voor de architectuurgeschiedenis, meer een statement van een school die ijverde voor monumentenzorg dan een fait divers.

Daarboven was Oud-Vlaendren emblematisch voor de fricties die in Gent waren ontstaan naar aanleiding van de moderniseringswerken in de Kuip. Die drastische ingrepen kenden voor- maar ook tegenstanders. Oud-Vlaendren en Het Moderne Dorp demonstreerden als het ware de twee tegengestelde opvattingen over het ideale stadsbeeld.


Het Moderne Dorp/Le Village Moderne had als doel de agrarische sector tot voorbeeld te dienen. Tegelijk wilde men een dam opwerpen tegen de uitwijking van den buitenman naar de zinnelijke en verblindende vermaken der steden, die hem meestal ten gronde richten.

Zodra er sprake was van een wereldtentoonstelling in Gent vatte Paul De Vuyst de idee van une vrai Village Moderne op. Il développa une prémiere foi cette idée à la délégation officielle Gantoise visitant l’Exposition de Bruxelles, fin juin 1910. Maurice de Smet de Nayer, Alfons Siffer en Eylenbosch maakten deel uit n de delegatie. Paul De Vuyst was directeur général du Ministére l’Agriculture et des Travaux Publics. Het project werd gepatroneerd door ir. architect Helleputte, toen minister van Lanbouw en Openbare Werken. Hij was de schoonbroer van Louis Cloquet. Ook voor Het Moderne Dorp was een aparte naamloze vennootschap opgericht.

Men zou een modeldorp bouwen in plaats van tentoon te stellen in een loods. Het voorontwerp voor Het Moderne Dorp is opgemaakt door drie architecten : Vaerwijck, Van de Voorde en Sneyers, in overleg met Armand Heins. Negen architecten werkten in overleg de verschillende gebouwen uit.

Jules Brunfaut merkte tijdens een voorbereidende vergadering dat een eenheidsstijl wenselijk was. Paul De Vuyst repliceerde dat de voorkeur ging naar een regionale stijl. De architecten August Poppe en Valentin Vaerwijck waren verbonden aan Sint-Lucas en tekenden plannen net zoals Oscar Van de Voorde hoofdarchitect van  de wereldtentoonstelling en verbonden aan de Gentse Academie. Vaerwijck intwierp de dorpskerk, het gemeentehuis, het huis A. Mélotte en de landelijke bibliotheek. August Poppe ontwierp het postkantoortje, de smidse, de modelwoningen voor tuin- en landbouwer en het paviljoen voor Waters en Bossen. Heel zijn professionele loopbaan lang lag landelijke architectuur hem nauw aan het hart. Le Village Moderne werd als une sensationnelle innovation bestempeld.

Het Paleis van de Stad Gent werd uitgevoerd naar ontwerp van  Armand Robert Janssens (1887-1953). Hij studeerde in 1904 af aan Sint-Lucas.

De stadadministratie wilde een replica tonen van de kapel van het Prinsenhof met aanpalende zalen. Het bouwwerk stond symbool voor een stuk lokale geschiedenis. De decoratie moest dit onderstrepen. Frans Coppejans zorgde ervoor. De Beule stond in voor het beeldhouwwerk en Joseph Casier voor de glasramen. In het Bulletin des Métiers d’Arts van november-december 1913 en in het Live d’Or van Gustave Dréze verschenen foto’s van het neogotische interieur. Armand Janssens ontwierp in 1912 de rij gebouwen die langs de Sint-Michielshelling werden opgetrokken en tegen mei 1913 voltooid moesten zijn. Hij tekende de hele historische gevelrij op basis van oude geveltekeningen bewaard in het Gentse Stadsarchief.

De wereldtentoonstelling van 1913 vond zowel plaats op de terreinen van de expo als in de stad, met het nieuwe Sint-Pietersstation van Louis Cloquet als scharnier. Het actieplan dat Auguste van Loo voor het Comité directeur de la Société d’études had opgemaakt, voorzag immers twee actieterreinen door twee secties voor te stellen : La section de l’Exposition propement dite et la section de la ville de Gand. Van de tweede sectie werd verwacht dat zij devaient indiquer les travaux d’embellissement et de restauration dont l’exécution s’imposait. Het Uitvoerend Comiteit der Tentoonstelling maakte op 10 juli 1910 een programma bekend van een twintigtal belangrijke werken, wier uitvoering als onmisbaar aanzien, ten einde de tentoonstelling te omringen met eene omgeving waardig aan de groote onderneming. Zo kon de opgeknapte kuip aan de bezoekers gepresenteerd worden. De Commission des Monuments de la ville de Gand stippelde al decennia lang de weg uit naar het gedroomde toekomstbeeld van de Kuip. Joseph Casier werd in 1912 voorzitter van deze commissie. In 1887 waren door het schepencollege elf nieuwe commissieleden aangesteld waaronder enkele beschermheren van de Sint-Lucasschool: Jean-Baptiste Bethune, Arthur Verhaegen en Auguste Van Assche. De aandacht van de commissie ging bij voorkeur naar de grote monumenten zoals het Gravensteen, de Sint-Baafsabdij, het Groot Vleeshuis, het Rabot, het Geeraard de Duivelsteen en de Bijloke. Maar ook het straatbeeld lag hen nauw aan het hart. De commissie redigeerde een lijst van artistieke gevels, de zogenaamde conventiegevels, waarvoor de stad vanaf 1895 toelagen zou beschikbaar stellen voor behoud en restauratie.

De commissie streefde in haar adviezen en interventies naar het realiseren van een eenheidsstijl in  de Kuip. Door het straatbeeld in bepaalde ilôts sacré te neogotiseren dachten zij de essentie van het verleden te versterken. Dés 1984, la commission se préoccupa du quai aux Herbes et de la plas Saint-Pharailde avec ses abords. Het ging om la lutte entre l’esthétique  et le tire-ligne, om aspects d’esthétique urbaines en in  bijzonder en vue de maintenir ces ensembles esthétique pittoreques et caractéristique. Streefdoel was het herstellen, meer nog het sublimeren van ce visage aimé de la patrie. Neogotiek was de smaak die voor 1913 erg in de smaak viel en pas na wereldoorlog 1 werd aanzien als oudbollig.

Alumni en leerkrachten van Sint-Lucas werkten mee aan de verfraaiing van de Kuip. Zij voerden het overgrote deel van de opdrachten uit.

Stefaan Mortier ontwierp het nieuw seminarie aan de Reep en hij tekende voor de restauratie van het Schippershuis aan de Graslei. Hij vervolledigde de restauratie van het Gravensteen, een kwarteeuw vroeger aangevangen door Joseph De Waele.

Auguste Van Assche(1826-1907) tekende de uitbreiding van de lakenhalle. Valentin Vaerwijck gaf vorm aan de nieuwe stenen belfortspits. Alois De Beule en Soudeyns werden aangesproken om de torenwachters in steen te kappen.

Remi Rooms en Leo Speiser realiseerden samen de beelden van de provincies voor het postgebpuw( architecten Louis Cloquet en Stefaan Mortier) aan de Korenmarkt en de bronzen engel op de Sint-Michielsbrug. Oscar Sinia kapte de engel met zonnewijzer voor het posthotel. Alois De Beule leverde er eveneens beeldhouwwerk. Frans Coppejans zorgde voorde heraldische schilden op de gerenoveerde gevel van het Sint-Joris hof. Armand Janssens stond in voor de restauratie van het huis Den Engel op de Graslei. De gekloonde huizen in vieux neuf gelegen langs de Sint-Michielshelling werden door hem getekend en het neogotische gebouw op de hoek door Louis Cloquet.

De Gentse voorgeschiedenis van het monument voor de gebroeders Van Eyck ging terug tot 1902. Naar aanleiding van de wereldtentoonstelling blies Joseph Casier het voornemen van Armand Heins en Joseph De Smet nieuw leven in. Met medewerking van onder andere Paul Bergmans, professor George Hulin de Loo, kanunnik Van Der Gheyn en Joseph De Smet, voorzitter van de Cercle Artistique et Littéraire  de Gand, werden concrete stappen gezet om een monument op te richten gefinancierd door subscripties. Joseph Casier werd voorzitter van het Comite Van Eyck. In verschillende landen werden stuurcomités opgericht. Beeldhouwer Georges Verbanck ontwierp de beeldengroep. Vriend en buurman Valentin Vaerwijck tekende het architecturale deel, sokkel en afsluiting waarin later de wapenschilden van de verschillende landen werden opgenomen die de inschrijving gesteund hadden.

Bronnen :
De impact van de Sint-Lucasschool in 1913, André Coene, De Oost-Oudburg jaarboek 50 2013