De N.V.Expo
Op 28 december 1905 werd in de salons van de Cercle Commerciel et Industiriel, Langemeer 15, een naamloze vennootschap gesticht die de voorstudie van de expo zou aanpakken, “la Société Anonyme pour l’Etude d’une Exposition Universelle et Internationale a Gand”Het bestuur van de studiemaatschappij was in handen van 33 beheerders en 11 commisarissen. Voorzitters waren: Gustaaf Carels, vooraanstaand industrieel uit de metaalsector, en Gerard Cooreman, oud-minister van industrie en arbeid. In enkele dagen verzamelde de N.V. niet minder dan 127 aandeelhouders met een totaal-kapitaal van 63.500 Fr. dit alles zonder echt een publieken oproep te lanceren.
Op 2 april 1906 diende het centraal comitee haar rapport in bij het algemeen bestuur; daarin werd de inrichting van een wereldtentoonstelling zonder meer in het vooruitzicht gesteld en werd reeds ingegaan op de te verwachten resultaten. Het rapport, in hoofdzaak het werk van Auguste Van Loo, voorzag in een aantal adviescommissies, opgedeeld in een sectie voor de expositie zelf en een sectie voor de stad Gent.
De technische commissie, uit de eerste sectie, boog zich meteen over een eventuele locatie en de planaaleg van de manifestatie. Ze diende zich hierbij te laten leiden, “door de toekomst van de stad, haar verfraaiing en de belangen van de locale handel…” Als site voor de expositie had men de keuze uit drie mogelijkheden, de meersen van Ekkergem, de buurt van de nieuwe haveninstallaties en het kwartier van Sint-Pieters-Aalst. De commissie sprak zich uit voor de laatstgenoemde stadswijk. Stad en staat beschikten aldaar immers over uitgestrekte terreinen met een oppervlakte van 75 hectare, gelegen van de spoorweg Gent – Oostende tot aan het oude station van Maaltebrugge.
De tweede commissiegroep, gericht op de stad zelf, moest nagaan welke verfraaiingswerken en restauraties dienden uitgevoerd, welke attarcties de buitenlanders konden aanlokken en welke propagandamiddelen konden worden ingezet.
In 1907 werd de Gentse bevolking via een openbare lening opgeroepen het door de regering geëiste garanntiekapitaal samen te brengen. Aandelen werden verkocht aan 100 frank. De inschrijving kende een onverhoopt succes: 1552 aandeelhouders schreven in voor een bedag van 1.510.700 frank, voldoende dus om aan de eisen van de regering tegemoet te komen. Kort daarop kon het centraal comitee concrete toezeggingen verkrijgen voor financiële steun van de stad, staat en provincie. Tevens werd met de inrichters van de floraliën afgesproken om die vijfjaarlijkse bloemententoonstelling met bijzondere luister in de wereldexpo op te nemen; in het expojaar zouden niet minder dan drie bloemenshows worden gehouden, respectievelijk in de lente, de zomer en de herfst.
Begin 1908 waren de belangrijkste doelstellingen van de studiemaatschapij bereikt, er was niet langer spraken van “een”, maar “de” wereldtentoonstelling. Ook het jaar stond nu vast: 1913. Op 10 maart werd de studiemaatschappij ontbonden om even later te worden opgevolgd door de defenitieve expomaatschappij, ” La Société Anonyme de l’Expostion Universelle de Gand”, die werd gesticht op zaterdag 6 juni 1908. Erevoorzitter werd graaf Paul de Smedt de Nayer, vicevoorzitters baron Raymond de Kerckhove d’Exaerde, gouverneur van Oost-Vlaanderen en burgemeester Emile Braun, voorzitters Gerard Cooreman en Gustaaf Carels
Jozef Casier, Emile Coppieters en Maurice de Smedt de Nayer werden geïnstalleerd als algemene directeurs, zij vertegenwoordigden respectievelijk de katholieke, de socialistische en liberale strekking. Op 11 april 1910 keurde de gemeenteraad de conventie tussen de N.V. Expo en stad Gent goed. Artikel 1 van de overeenkomst stipuleerde” De maatschappij verbindt zich een internationale en wereldtentoonstelling te Gent in 1913 in te richten. De andere 34 artikels hadden betrekking op : De tijdelijke afstand van de stadsgronden in Sint-Pieters-Aalst, de toelating tot het gebruik van het Citadelpark, De oprichting van een paviljoen van en voor de stad, De uitbreiding van het museum voor schone kunsten, De organisatie van nutsvoorzieningen , zoals gas, elektriciteit en water, De borgstelling van de stad bij de banken ten voordele van de N.V. ten bedrage van 2.5 miljoen en tot slot een regeling voor een eventueel deficit op het eindbilan.
Tevens zette de N.V. nog enkele desiderata op een rijtje, om in het vooruitzicht van de wereldtentoonstelling de stad te verfraaien, voorstellen die door het collega onvoorwaardelijk werden gesteund met als belangrijkste; de herstelling van de graslei, de omgeving van het gravensteen, het belfort en het Sint Jorishof. Tot slot werd de voltooiing van de Sint Michielsbrug en helling aangestipt, een onderneming die van het ministerie van Openbare Werken afhing.
In 1911 werd de conventie speciaal voor de bouw van het feestpaleis uitgebreid, de stad zou voor een half miljoen in de kosten tussen komen, als ze nadien eigenaar werd.
In 1912 volgde een overeenkomst met de Belgische staat. Voor het eerst in de geschiedenis van de Belgische expo’s beperkte de staatsbijdrage zich niet enkel tot morele steun maar werd er overgegaan tot een werkelijke financiële hulp. De regering kwam met een subsidie van 7.5 miljoen over de brug, tevens stelde de staat zich samen met de stad garant voor een gebeurlijk verlies Voorwaarde was dat er in België 10 jaar lang geen wereldtentoonstellingen meer mochten plaatsvinden.