Geo Henderick: Romanticus, de laatste secessionist en onvermoeid modernist
Georges Johannes (Geo) Henderick werd op 19 juni 1879 geboren te Sint-Amandsberg als zoon van Johannes Baptiste, meester-timmerman en cabaretier en van Anna Maria Lanckaert, herbergierster. Zijn vader maakte hem al op heel jeugdige leeftijd vertrouwd met de muziek en de tekenkunst. Voor de negenjarige knaap betekenden het overlijden van zijn vader en daarna de dood van zijn zus, die van verdriet wegkwijnde, een erg zware slag. Geo werd een tijdje bakkersgast, doch begon op twaalfjarige leeftijd de avondleergangen van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent te bezoeken. Na drie jaar algemene artistieke opleiding vatte hij in 1894 de vier jaar durende lagere cyclus van de architectuurstudie aan. Tussen 1898 en 1902 volgde hij de hogere cyclus. Zijn leraar, de stadsarchitect Charles Van Rysselberghe (1850-1920), stelde de begaafde leerling tot in 1906 te werk in zijn atelier.
Ondertussen volgde Henderick nog de cursussen “Romaanse bouwkunst” en “Gotische bouwkunst” aan de academie. In 1906 werd hij laureaat van de zesjaarlijkse architectuurwedstrijd van de academie. Minder geluk had hij met de Prijs van Rome: hij werd wel onder de besten geklasseerd, maar hij werd geen laureaat. Zijn ontwerpen vertoonden toen al een evolutie van de officieel aanvaarde beaux-arts stijl naar een eigen art nouveau vormentaal.
Geo Henderick had een vemietigend oordeel over het architectuuronderwijs: hij bestempelde het als “archeologie”. In 1906 pleitte hij in La Tribune artistique, het Gentse art nouveau tijdschrift van o.a. zijn geestesverwant Achilles Van Hoecke-Dessel (1871-1918), voor een esthetische en modeme aanpak van het herwaarderingsproject van het Gentse stadscentrum. Zijn opvattingen kregen erkenning bij enkele progressieve leden van de oudstudentenvereniging Kunst en Kennis, doch brachten hem in conflict met zijn leermeester en werkgever Van Rysselberghe. Hendericks bijdrage tot diens realisaties, o.m. de restauratie van de Lakenhalle en de bouw van het Museum voor Schone Kunsten, eindigde met de inrichting van de concertzaal van het Koninklijk Muziekconservatorium. De deelneming aan de genoemde wedstrijden leverde Henderick een beurs voor drie jaar op, te besteden aan studiereizen. In 1907 reisde hij naar Parijs, in 1908 naar de Loire en in 1909 naar de Rijn- en Moezelvallei. Uit zijn reisverslagen, geillustreerd met pentekeningen, blijken tegelijk zijn romantische ingesteldheid en zijn kritische kijk op het architectuuronderwijs.
Met het hoekhuis en cafe Verniers aan het Sluizeken 8 te Gent (monument, 3-9-1981) toonde Henderick al in 1904 dat hij zou uitgroeien tot een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de late, meer geometrisch gerichte art nouveau in Belgie. Zijn grote voorbeelden waren de architecten Otto Wagner en Joseph Olbrich en met hen de ideeen van de Wiener Secession, terwijl ook de Zwitserse fin-de-siecle schilder en beeldhouwer Arnold Bocklin en een Wagneriaanse zwaarmoedigheid zijn fantasie beheersten. Tot zijn belangrijkste Gentse realisaties behoren de woning en kantoren Beauval met schermgevels en steegbeluikje aan de Temeuzenlaan (1905-1910, monument en stadsgezicht 13-3-1996), het kasteel Lummerzheim te Wondelgem (1906-1907, afgebroken), villa Mon Caprice aan de Rozebroekstraat te Sint-
Amandsberg (1909) en de feestzaal Grand Palais du Valentino, later Coliseum genoemd aan de Kuiperskaai (1911, afgebroken). Henderick vatte in dat gebouw een aantal krachtlijnen van de Wiener Secession samen. De voorgevel, oorspronkelijk versierd met dansende en musicerende vrouwen in hoogrelief, werd bekroond met twee victoires en gaf duidelijk de vorm weer van de metalen drieschamierspanten van de dakconstructie. Vermeldenswaard is o.a. de dubbele villa Hollando-Belge aan de Jan Broeckaertlaan te Wetteren (1905). Zijn voorstel uit 1910 tot heraanleg van het Citadelpark te Gent werd niet uitgevoerd. Het belangrijkste ontwerp van Hendericks art nouveau periode is zijn totaalconcept voor de Gentse Wereldtentoonstelling van 1913, waarvan enkel de Hallen der Machines, der Electriciteit en der Kleine Werktuigen werden gerealiseerd.
Henderick, die in 1911 tot leraar was benoemd aan de Gentse academic, mocht tijdens de Eerste Wereldoorlog geen les meer geven. In die periode maakte hij ontwerpen voor tuinwijken te Doomik, Merelbeke en Gent (Neermeersen en Steenakker), die echter onuitgevoerd bleven. In 1921 nam hij deel aan de wedstrijd voor de reconstructie van Dinant en aan de wedstrijd voor de inrichting van de Kunstberg te Brussel. Zijn ontwerp Remember voor het gedenkteken ter ere van de oorlogsslachtoffers op de Gentse Westerbegraafplaats werd evenmin geselecteerd. Die ontwerpen illustreren zijn evolutie van art nouveau naar art deco, een evolutie die door enkele niet gerealiseerde cottage-ontwerpen in de trant van de
Schotse art nouveau werden voorbereid. Het ontwerp voor de Albertina op de Kunstberg, ontwikkeld in samenwerking met de veelbelovende jonge architect Edgard Steurbaut (1900-1925), was een van de eerste ontwerpen voor torengebouwen in Belgie en sluit aan bij de intemationale stilistische evolutie van de hoogbouw. Ondanks onmiskenbare innoverende kwaliteiten bleven Hendericks projecten onuitgevoerd.
In 1920, het jaar van zijn huwelijk met de fabrikantendochter Helene Celine Ana’is Delmotte, was Henderick de afgevaardigde van Oost-Vlaanderen op het intemationaal congres voor House Planning te Londen. Hij had er contact met vooraanstaande architecten, stedenbouwkundigen en politici. Henderick werd raadgevend architect en directeur van de werken bij de dienst Verwoeste Gewesten voor de kuststreek en Veume. In die functie herwerkte hij de plannen voor de wederopbouw van de Sint-Bemarduskerk te Nieuwpoort-Bad. In die periode werd hij be’invloed door de expressionistische baksteenarchitectuur van de Amsterdamse School. Hij verwerkte die invloed tot een eigen vormental van klokvormige ramen, expressieve metselverbanden, erkers en torentjes, vaak met toevoeging van kleurrijke glasramen, “zeepaard-klinken” en gnomen. Tot zijn belangrijkste Gentse realisaties behoren de woning Van Heuverswijn aan de Koning Albertlaan 77 (1924, monument 13-3-1996) met een art nouveau tuin die verwantschap vertoont met zijn ontwerp voor het Citadelpark, patisserie Le Touriste aan de Antwerpsesteenweg (1925), zijn eigen woning en een rij van huizen aan de Gordunakaai 1-6 (1926-1927, stadsgezicht 13-3-1996), de dubbele woning Radica-Dodica aan de Patijntjestraat 14-16 (1927, stadsgezicht 13-3-1996), de meergezinswoning Carpentier op de hoek van de Groot-Brittannielaan 1-7 en de Godshuizenlaan 161-163 (1928, monument 13-3-1996), drie woningen aan de Aaigemstraat 18-26 (1928, stadsgezicht 13-3-1996), Villa Berteloot aan de Congreslaan 40 (1929, stadsgezicht 18-4-1994, voorontwerp monument), de dubbele woning Tyltyl-Mytyl of L’Oiseau bleu aan de Patijntjestraat 10-12 (1929, stadsgezicht 13-3-1996), de meergezinswoning aan het Paul de Smet de Nayerplein 1-3 (1930, in een sterk versoberde vorm uitgevoerd, stadsgezicht 18-4-1994, ontwerp monument), een hoekgebouw aan de Patijntjestraat 2-8 en de Aaigemstraat 28-34 (1931, stadsgezicht 13-3-1996) en de villa Les Gnomes aan het Carelshof 4 te Sint-Amandsberg (1932, monument, 13-3-1996). Behalve in Gent bouwde Henderick ook in Middelkerke, Zeebrugge, Brugge, Ninove, Westende, Baarle, Destelbergen, Brussel en Eeklo. In 1930 ontwierp hij ook een vlasfabriek te Zulte en een metaalconstructiebedrijf te Zelem.
De verbouwing van Cine Palace aan de Korenmarkt (1927-34) vormde een van de (verdwenen) hoogtepunten van de art deco in Gent. Met de inrichting van Cine Capitole aan het Graaf van Vlaanderenplein bezorgde Henderick in 1932 aan Gent een uiterst modem uitgemste bioscoop. Hij hield rekening met de neoclassicistische monumentale gevel (1847-1852) van Charles Leclerc-Restiaux en besteedde vooral aandacht aan de akoestische kwaliteit van de zaal, de technische uitrusting, de eisen van comfort en eigentijds sfeerscheppend licht. Een jaar later volgde met de nieuwe Cine Rex (monument, 13-3-J996) aan het Koningin Maria Hendrikaplein een nog optimaler uitgerust gebouw. De klimaatregeling gaf aan de toeschouwers de indruk dat ze de film in de open lucht volgden. Die illusie werd nog versterkt door de (nu verdwenen) wanddecoratie: een gestileerde stad, bedoeld als hommage aan Frank Lloyd Wright. De Rex te Parijs, versierd met een utopische stad door Maurice Dufrene, stond model voor de Gentse naamgenoot.
Van 1935 tot 1945 was Geo Henderick voorzitter van de Koninklijke Vereniging der Bouwmeesters van Oost-Vlaanderen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ageerde hij fel tegen het officieel erkende en bevoordeelde Vlaams Architecten Cooperatief (na 1945 omgedoopt tot Vlaamse Architectencentrale). Hij ijverde na de oorlog verder voor de bescherming van het beroep van architect en hield zich vooral bezig met expertises en de wederopbouw van woningen. In 1949 ontwierp hij de nieuwe inrichting (nu verdwenen) van de feest- en filmzaal Astrid te Eeklo. Voor zijn dood in 1957 richtte hij de bibliotheek van Concordia aan de Kouter te Gent opnieuw in.
In 1911 werd Henderick leraar aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent. Hij vormde er tal van talentrijke architecten en zijn onderwijs en innemendheid werden bijzonder geapprecieerd. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kreeg hij zowel kritiek van Vlaamsgezinde studenten (Henderick verkeerde immers vooral in de kringen van de Franstalige burgerij) als van collaborateurs en van de bezettingsoverheid die zijn vrijzinnige filosofie laakten. In 1939 had hij zich kandidaat gesteld voor het ambt van directeur van de academie, doch het Gentse stadsbestuur weigerde de benoeming definitief
toe te kennen wegens de politieke toestand. Henderick werd zelfs op grond van een stedelijk reglement op pensioen gesteld, wat hem door een tekort aan dienstjaren het recht op een volledige uitkering ontzegde. Geo Henderick, vader van een dochter – Eveline – overleed te Gent op 17 mei 1957.
Zowel uit zijn architectuur als uit zijn geschriften, tekeningen en imaginaire architectonische ontwerpen blijkt de dichterlijke en wat dromerige natuur van Geo Henderick. De bundel Merveilleuse architecture (1934-1938) sluit aan bij de utopische “wolkenkrabber’-ontwerpen van romantisch-expressief denkende architecten uit het interbellum. Zijn weinig “zakelijke” benadering van de bouwkunst combineerde Henderick wel met de toepassing van technische innovaties.
Een belangrijk deel van Hendericks archief wordt bewaard in het Designmuseum te Gent. Af en toe duiken er nog ontwerpen en tekeningen in prive-collecties op, zoals vorig jaar het schetsboekje dat hier wordt afgebeeld.
Bonnen:
Norbert POULAIN
Deze tekst is een aangepaste versie van de biografische notitie, in 1990 te Brussel gepubliceerd in deel 13 van het Nationaal biografisch woordenboek van de Koninklijke Academie van Belgie, kol. 396-401.
Interbellum Cahier G 27431 /13