De Gentse Otto Wagner?

Oscar Van De Voorde

Alle bouwwerken waren tijdelijke constructies. Eens de tentoonstelling afliep, werden ze in sneltempo terug ontmanteld. De gebouwen werden opgetrokken uit een houten of metalen skelet en werden bekleed met stuc en staff, wat een mengselwas van pleister, dextrine, glycerine, eiwit en water, en werden nadien beschilderd.
Van de Voorde was op de hoogte van de heersende trends in Europa en beheerste ze ook. Zo mengde hij Louis XVI-guirlandes met nieuwe Weense invloeden van Otto Wagner en Joseph Olbrich.
Vooral de architectuur van Wagner heeft zijn invloed gehad op Van de Voorde. Dit was onder meer te zien in de tentoonstellingspaviljoenen met het toepassen van koepeldaken, cannelures en guirlandes, ovale oculi en grote glaspartijen. Het Hofpavillon op de Wiener Stadtbahn ontworpen door Wagner zou volkomen passen tussen de paviljoenen van Van de Voorde
Daarnaast ontwierp Van de Voorde ook de paviljoenen van Perzië, Italië, Nederland en Nederlands Indonesië en Spanje. Deze gebouwen waren in een typische, nationale stijl ontworpen. Dit liet de veelzijdigheid van Van de Voorde naar voor komen.
Naast de nationale paviljoenen was Van de Voorde ook verantwoordelijk voor de gebouwen van de directie en het uitvoerend comité, de portierswoning, de hoofdingang en het paviljoen voor Schone Kunsten, het Feestpaleis, het Paleis van de Architectuur, het gebouw voor de post, telegraaf en telefoon, het politiekantoor, het gebouw voor het Rode Kruis, het handelskantoor, de brandweerkazerne en het paviljoen voor de stad Gent. Hier waren gelijkaardige stijlkenmerken als van de tentoonstelling in Brussel in 1910 toegepast
Ontwerpplannen op de tentoonstelling
Van de Voorde was niet enkel verantwoordelijk voor de inrichting van het hele tentoonstellingspark, hij nam zelf ook deel aan de expositie en stelde enkele zaken tentoon binnen de Belgische afdeling. Zo was er werk van hem te zien in het Salon voor versiering van kunstgebouwen wat ondergebracht was onder de afdeling Versiering en meubelen der openbare gebouwen en woningen. Wat Van de Voorde precies toonde, werd niet vermeld in de catalogus van de Belgische sectie.
In de afdeling bouwkunst stelde Van de Voorde plannen van de tentoonstelling voor. Ook zijn broer, Albert, presenteerde er plannen. Hij hielp onder andere mee bij het ontwerpen van enkele paviljoenen zoals dat van Perzië, Nederland, Italië en Spanje.
Tijdens de wereldtentoonstelling in Gent werden verschillende congressen georganiseerd rond allerhande thema’s zoals landbouw, educatie, industrie, … Maar ook artistieke onderwerpen kwamen aan bod. Zo werd door de Union Provinciale des Arts Décoratifs het Premier Congrès International des Arts Décoratifs georganiseerd van 20 tot 24 juli 1913.
Oscar Van de Voorde was als hoofdarchitect van de tentoonstelling aangesteld als vicepresident van het congres net als zijn leermeester Jean Delvin, de Parijse decorateur H. Dubret, de Franse borduurder Coudyser en de Franse advocaat Gérault-Carion. Het congres werd voorgezeten door Jules Destrée, Emile Humblot en A. Vaunois, allen lid van de Union Provincial des Arts Décoratifs.
Voorafgaand aan het congres werd een openingsceremonie en banket georganiseerd waar Van de Voorde op aanwezig was. In zijn openingsspeech prees M.E. Humblot voorzitter van de Union Provinciale des Arts Décoratifs de vooruitstrevende rol van België binnen de decoratieve kunsten.
Tijdens het congres werden vijf onderwerpen aangesneden waar duchtig over gediscussieerd werd. Volgende thema’s werden er besproken: Participation des artistes et artisans créateurs de modèles des Arts appliqués aux Expositions, l’enseignement professionnel et les résultats obtenus, l’évolution moderne de l’Architecture et des Arts Décoratifs, Etude des améliorations à apporter à la législation aux conventions internationales en ten slotte etudes des mesures immédiates à prendre.
De samenkomst werd geopend met een lezing van Oscar Van de Voorde en M. Humblot. In hun presentatie stond de Evolution moderne de l’Architecture er des Arts Décoratifs centraal. Zij zagen vooral een vernieuwing binnen de kunst door het gebruik van nieuwe, moderne materialen en toepassingen zoals gas, elektriciteit en gewapend beton.
Ook binnen de toegepaste kunsten hebben deze nieuwe ontwikkelingen een duidelijke invloed gehad. Van de Voorde en Humblot beweerden zelfs dat deze eerst tot uiting kwamen binnen deze tak van de kunsten en vervolgens doorsijpelden binnen de architectuur, althans bijna.
De sprekers sloten uiteindelijk hun betoog af met het bekritiseren van de term arts mineurs zoals de decoratieve kunsten lange tijd bestempeld werden.