ZOOS HUMAINS, MEER DAN EEN SPEKTAKEL?

DE REPRESENTATIE VAN DE KOLONIALE ‘ANDER’ IN MENSELIJKE DIERENTUINEN OP BELGISCHE WERELDTENTOONSTELLINGEN (1885-1958)

Zonder twijfel zal hij [Massala] ons dan als witte beeren rondleiden, zooals wij de negers hier als zwarte beeren
hebben rondgeleid. […] In alle gevallen zullen de zwarten
geen frank geven om ons te zien, zooals wij gaven om de zwarten te zien. Wie de slimste van ons twee is,
laten wij door de geleerde wereld uitmaken.

Het Handelsblad van Antwerpen, 2 juni 1885.

 

De zoo humain, een eeuwenoud fenomeen

Menselijke dierentuinen kwamen niet uitsluitend voor in de negentiende en twintigste eeuw. Het Romeinse Rijk stelde reeds haar wereldheerschappij tentoon door overwonnen ‘Barbaren’ te laten defileren onder triomfbogen en in de Middeleeuwen werden ‘monsters’ en ‘gedeformeerden’ op foren geëxposeerd aan het volk.16 Al gebeurde dat slechts op kleine schaal. Aan het einde van de vijftiende eeuw nam het fenomeen toe. Toen de Europese ontdekkingsreizigers de Nieuwe Wereld ontdekten, waren ze verbaasd over alle onbekende volkeren en culturen die ze op hun reis tegenkwamen. Voordien hadden de Europeanen wel al contacten gelegd met het Aziatische en Afrikaanse continent, maar die beperkten zich veelal tot handel aan de buitengrenzen. Nu trokken de Europeanen voor het eerst zelf onbekende gebieden in en ontdekten ze een nieuwe wereld. In oktober 1492 zette Christoffel Columbus (1451-1506) voet aan wal op de Bahama’s en noemde hij de inwoners ‘indianen’. Snel bouwden Spanje en Portugal hun koloniaal imperium uit. De kolonisatoren kwamen in contact met de Maya’s, Azteken en Inca’s die eigen hoogontwikkelde samenlevingen hadden opgebouwd. De ontdekkingsreizigers waren dusdanig onder de indruk dat ze op hun terugreis tal van exotische voorwerpen én mensen meenamen. Zo presenteerde Columbus in 1493 Taino-indianen aan het Spaanse hof en bracht Hernán Cortés (1485-1547) in 1528 Mexicaanse dansers, acrobaten en muzikanten mee naar Karel V.17 Toch waren de Europeanen niet de eerste die de koloniale ‘Ander’ in hun thuisland tentoonstelden. Reeds in het begin van de vijftiende eeuw brachten Chinese ontdekkingsreizigers Afrikanen mee naar de heersende Ming-dynastie.18
Ook andere Europese koloniale machten zoals Frankrijk, Engeland en Nederland volgden het voorbeeld van Spanje en Portugal. In 1536 bracht de Franse ontdekkingsreiziger Jacques Cartier (1491-1557) Irokezen uit Noord-Amerika mee naar koning Frans I. Henri II van Frankrijk kon zich in 1550 te Rouen vergapen aan ‘tableaux vivants’ met vijftig Tupinambá-indianen uit Brazilië en Frederik III van Denemarken verwelkomde in 1654 vier Inuit uit Groenland. Tijdens de vroegmoderne periode bestond het publiek uitsluitend uit aristocratische en koninklijke kringen. Vooral het principe van het rariteitenkabinet, waarin tal van voorwerpen werden verzameld en uitgestald, was bij hen zeer populair en deed de interesse in het ‘exotische’ stijgen.19 Niet alleen de koloniale ‘Ander’, maar ook ‘monsters’ en ‘freaks’ werden aan de koninklijke hoven voorgesteld.
Antonietta Gonsalvus, een meisje dat leed aan hypertrichose (overbeharing) was hiervan een bekend voorbeeld.20
Samen met de ontdekking van de Oceanische gebieden in de zeventiende eeuw werd de wereld kleiner en kwamen steeds meer culturen met elkaar in contact. Tussen de verschillende volkeren maakte het ‘beschaafde’ Westen een tweedelig onderscheid. Enerzijds was er de ‘woeste wilde’ die ongetemd en moeilijk te beheersen was, en anderzijds was er het beeld van de ‘nobele wilde’ die onder de juist omstandigheden ‘beschaafd’ zou kunnen worden. De Polynesiër Omaï, die in 1774 door James Cook (1728-1779) werd meegenomen en twee jaar in Groot-Brittannië verbleef, was zo’n ‘nobele wilde’. Hij was ontzettend populair in de hogere kringen en reisde het hele land rond.21
In de negentiende eeuw kende het tentoonstellen van mensen een grote transformatie. Vooral het nieuw imperialisme gaf een andere betekenis aan de zoos humains. Terwijl voordien de economische belangen primeerden, hanteerden de Westerse machten vanaf 1870 een nieuwe strategie. Voortaan zou men hele gebieden veroveren en streven naar economische, politieke, territoriale én culturele dominantie. Ook bouwden nieuwe spelers zoals Duitsland en de Verenigde Staten hun imperium uit. Dat leidde tot de ‘Scramble for Africa’ waarbij het Westen het nog vrij onbekende continent onder elkaar verdeelde. Om de Westerse bevolking van dat koloniale avontuur te overtuigen, beperkte het publiek van de zoos humains zich niet langer tot de hogere klasse. Voortaan werden ze volksvermaak en kon de gewone man de ‘Ander’ gaan bekijken. Tevens werd het antropologisch en biologisch wetenschappelijk onderzoek aan de menselijke dierentuinen gekoppeld. In de eerste helft van de negentiende eeuw beperkten de zoos humains zich veelal tot wetenschappelijke exposities in musea en freakshows op kermissen. Omdat het meestal om een klein aantal geëxposeerde mensen ging, zijn ‘ethnologische exhibities’ een meer correcte benaming. In Europa vormde Londen het hart van de volkerenshows. Tussen 1817 en 1847 werden er Indianen, Lappen, Inuit, Vuurlanders, Guyanezen en Bosjesmannen geëxposeerd.22 In 1810 trok de Zuid-Afrikaanse Saartje Baartman, ook wel de “Hottentot Venus” genoemd, veel bekijks door haar reusachtige achterwerk en afhangende schaamlippen. Haar lichaam stond symbool voor de ongeremde seksualiteit en haar dierlijke status. Nadat ze werd tentoongesteld in Londen verhuisde ze naar Parijs, waar ze stierf in 1815. Haar opgezette lichaam en genitaliën op sterk water bleven tot 1976 te bezichtigen in het Musée de l’Homme in Parijs.23
De eerste die het tentoonstellen van mensen op een professioneel niveau organiseerde was de Amerikaan Phineas Taylor Barnum (1810-1891). Naast een etnologisch museum in New York, toerde hij met zijn ‘Greatest Show on Earth’ doorheen Amerika en Europa en stelde hij verscheidene volkeren en ‘monsters’ tentoon. Zo was Joseph Merrick of ‘The Elephant Man’ de populairste freak uit zijn repertoire.24 Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden zoos humains steeds professioneler en populairder. Ook het aantal tentoongestelden steeg aanzienlijk. Het theater, circus en museum werden grotendeels verlaten en de koloniale ‘Ander’ keerde terug naar zijn ‘natuurlijke habitat’. Voortaan werden grote groepen mannen, vrouwen en kinderen in hutten en geënsceneerde omgevingen tentoongesteld. Samen met vee, huisraad en wapens probeerden impresario’s een zo getrouw – maar vooral fantasierijk – mogelijk beeld van het ‘wilde’ te schetsen. De bakermat van deze ‘nieuwe’ zoos humains lag in Duitsland. Daar was de meest bekende impresario Carl Hagenbeck (1844-1913), die van de Völkerschau een wijdverspreid fenomeen maakte. Als zoon van een dierenhandelaar bouwde hij het bedrijf van zijn vader uit tot een van de meest gerenommeerde in Europa. In 1870 werd hij zelfs de grootste dierenhandelaar ter wereld. Hij leverde niet alleen dieren aan alle Europese dierentuinen, maar ook aan Japan, China en Argentinië. Daarnaast organiseerde hij vanaf die periode ook grootschalige shows waarin tal van volkeren werden geëxposeerd. Het idee kreeg hij toen inboorlingen van Lapland in 1874 een kudde rendieren begeleidden naar zijn dierenpark in Hamburg. De Lappen brachten een immense bezoekersstroom teweeg waarin Hagenbeck een winstgevend potentieel zag. Voortaan werden in zijn Tierpark verschillende exotische mensen naast wilde dieren tentoongesteld. Aanvankelijk waren dat de begeleiders van de dieren zelf, maar aangezien zij door hun contacten met de blanke kolonisator als te ‘beschaafd’ werden beschouwd, ging Hagenbeck op zoek naar de ‘onvervalste wilde’. Daarom stuurde hij medewerkers de wijde wereld in op zoek naar ‘authentieke’ performers die ze met bedenkelijke contracten naar Europa trachtten te lokken.25 Inuit uit Groenland, Somaliërs uit Noord-Afrika, Singalezen uit Ceylon en Kalmukken uit Rusland trokken duizenden bezoekers.26 Het grote succes van Hagenbeck’s Völkerschau ontging ook zijn concurrenten niet. Zij trokken op hun beurt heel Europa rond met exotische volkeren die werden tentoongesteld in circussen, dierentuinen, kermissen, foren en wereldtentoonstellingen. In de Parijse dieren- en plantentuin Jardin d’Acclimatation werden tussen 1877 en 1889 zelfs permanent mensen tentoongesteld. De aanvankelijk wetenschappelijke doeleinden maakten snel plaats voor spektakel en commerce. In de Verenigde Staten – en later in Europa – waren vooral de Wild West Shows met Indianen, zoals Buffalo Bill’s, razend populair.
Ook in België werden vóór de eerste wereldtentoonstelling in 1885 ‘exotische’ en ‘gedeformeerde’ mensen tentoongesteld. In 1883 werden in het Leopoldpark veertien Araucaniërs uit Chili en Argentinië in hutten aan het publiek geëxposeerd. Datzelfde jaar vond in het Brusselse Eden-Théâtre de voorstelling van de Rus Fedor Jewhichejew plaats, beter bekend als ‘Jojo’ of ‘l’homme chien’. Door zijn extreme haargroei werd deze man vergeleken met een hond. Al grommend en blaffend beklom hij podia in Amerika, Australië en Europa en in 1885 vervoegde hij zich bij het reisgezelschap van P.T. Barnum. Ook Aboriginals uit Australië werden naar België gebracht en deden hun intrede in het Musée du Nord te Brussel, gevolgd door inwoners van Samoa, Onas-indianen, Lappen, Indiërs, ‘Hottentotvrouwen’ en een Siamese tweeling.27
Het tentoonstellen van de ‘Ander’ kende dus een lange traditie, maar het nieuwe format dat in tweede helft van de negentiende zijn intrede deed, zorgde pas voor de belangrijkste en grootste explosie van zoos humains: de wereldtentoonstellingen.

Wereldtentoonstellingen in België en de koloniale droom.

Na de Verenigde staten schrijft België met maar liefst elf expo’s de meeste wereldtentoonstellingen op haar conto. Hiermee doet ons land beter dan de grootmachten Frankrijk en Groot-Brittannië. Die Belgische wereldexpo’s vonden plaats tussen 1885 en 1958 in vier verschillende steden: Antwerpen (1885 – 1894 – 1930), Brussel (1888 – 1897 – 1910 – 1935 – 1958), Luik (1905 – 1930) en Gent (1913). Dat hoge aantal tentoonstellingen kunnen we verklaren aan de hand van de sociaaleconomische groei in de negentiende en twintigste eeuw. Met sectoren in steenkool, textiel en metaal was België in de negentiende eeuw koploper in de eerste industriële revolutie. Ons land werd zelfs na Groot-Brittannië de tweede grootste industriële macht ter wereld. Dat zorgde voor een flinke stijging van de welvaart en het bruto binnenlands product.54 Het is daarom niet toevallig dat de wereldtentoonstellingen door de meest geïndustrialiseerde – en vervolgens welvarendste – steden werden georganiseerd. De metaal- en wapenproductie bloeide in Luik, Gent stond bekend om haar textielnijverheid, Antwerpen profileerde zich als grote havenstad en Brussel was als hoofdstad het kruispunt van handel en cultuur. De twee basisprincipes van de wereldexhibities, vooruitgang en moderniteit, kenden hier duidelijk hun weerklank. Vooral in de transportinfrastructuur blonk België uit, denkend aan het dichte spoorwegennetwerk. In 1835 werd tussen Brussel en Mechelen de eerste ‘ijzeren weg’ op het Europese vasteland aangelegd en aan het einde van die eeuw verbond het treinnetwerk het hele land. Die uitgebreide spoorweginfrastructuur was niet alleen van groot belang voor de uitbouw van de Belgische industrie, maar ook voor massapubliekstransport.55 Door de goede treinverbinding konden de wereldexposities van overal worden bereikt. Al kende de zware industrialisering van het Belgische landschap ook nadelen. Door de mechanisering van de productie raakte de huisnijverheid in verval. Samen met de achteruitgaande landbouw steeg de proletarisering van de bevolking. De kloof tussen de bourgeoisie en de arbeidersklasse werd steeds groter en zorgde voor een sterk gepolariseerde samenleving.
In die sociaaleconomische context werd in 1885 de eerste wereldtentoonstelling op Belgische bodem georganiseerd. De stad Antwerpen beet de spits af. De kosmopolitische burgerij keek met trots terug op haar roemrijke verleden, toen Antwerpen in de zestiende ‘Gouden eeuw’ een welvarende wereldstad was. Na een periode van economische stagnatie sinds de Nederlandse blokkade van de Schelde in 1585, sloot de havenstad zich aan het einde van de negentiende eeuw weer aan bij de wereldtop. De Antwerpse burgerij was ervan overtuigd dat de stad zich opnieuw kon meten met metropolen zoals Parijs en Londen.56 Om die prestige en grandeur in de verf te zetten, besloten enkele private ondernemers een wereldexpositie te organiseren. Sinds de Great Exhibition van Londen koesterden zij de droom een Antwerpse exhibitie te houden die de havenstad (én België) op de kaart zou zetten. Samen richtten ze de ‘Naamloze Maatschappij’ op die de organisatie van de tentoonstelling op zich nam. Het comité bestond uit zowel katholieken als liberalen afkomstig uit burgerlijke en gegoede kringen, met zakenman Victor Lynen als voorzitter.57 Financieel was het privévennootschap vooral op zichzelf toegewezen. Via de verkoop van aandelen aan het ‘gewone publiek’ – meestal kapitaalkrachtige middenstanders – voorzag de wereldexpositie in eigen middelen, al kreeg ze wel onrechtstreeks steun van overheden.58 Zo stelde de Antwerpse gemeenteraad de terreinen ter beschikken en organiseerde ze randactiviteiten, zoals historische stoeten, vuurwerk en sportwedstrijden. De Belgische overheid leverde naast morele, vooral logistieke steun. De staat nodigde andere naties uit en trok private exposanten aan voor de Belgische sectie van de tentoonstelling.59 Op 2 mei 1885 opende de ‘Wereldtentoonstelling van Antwerpen’ of ‘Exposition Universelle d’Anvers’ plechtig haar deuren. Het expoterrein bevond zich in de wijk het ‘Zuid’ en was beperkt toegankelijk voor de arbeidersklasse, wat van de tentoonstelling een ‘high society’-aangelegenheid maakte. Handel en kunst waren de twee belangrijkste aspecten waarmee de Scheldestad zich trachtte te profileren. Op de internationale tentoonstelling waren een dertigtal naties uit Europa, Azië, Noord-Afrika en Noord- en Zuid-Amerika vertegenwoordigd. Die kwamen samen in reusachtige expohallen, tijdelijk opgetrokken voor de tentoonstelling. Het Afrikaanse Liberia was als eerste onafhankelijke vrije ‘negerstaat’ een opvallende deelnemer. Hoewel hun stand als klein en armzalig werd omschreven, wenste de katholieke krant Het Handelsblad van Antwerpen “dat het groeie en bloeie het kleine Liberia!”60 Daarnaast waren er nog afdelingen over onderwijs, visserij, nijverheid, elektriciteit en akker- en tuinbouw. In de ‘Gallerie des Machines’ pronkten internationale ondernemers met innovaties in industrie en machinebouw. De belangrijkste sectie voor dit onderzoek bevond zich in de tuin van de wereldtentoonstelling: het Congolese paviljoen. In 1885 werd namelijk voor de eerste keer het Congo-avontuur van Leopold II (1835-1909) aan het grote publiek voorgesteld.61 Dat was niet verwonderlijk want pas in datzelfde jaar had de Belgische koning Congo-Vrijstaat als quasi privébezit verkregen. Evenals vele andere Westerse machten koesterde Leopold II een koloniale droom. Via een kolonie wou de vorst van België een progressieve en moderne natiestaat maken. Die droom zag hij in verwezenlijking gaan op de Koloniale Conferentie van Berlijn (1884-1885). In de ‘Scramble for Africa’ kon hij zich een gebied toe-eigenen dat zeventigmaal groter was dan België. De État Indépendent de Congo was geboren. In de koloniale wedijver werden wereldtentoonstellingen een belangrijk propagandamiddel. De Expositie van 1885 vormde het uitstekende moment om de Belgische bevolking kennis te laten maken met de pas verworven kolonie. De Congolese expopresentatie bestond uit drie delen. In de Belgische afdeling was een commerciële sectie voorbehouden, waar de vele import- en exportproducten ondernemers moesten overtuigen te investeren in Leopolds prille avontuur. Voorts richtte het ‘Aardrijkskundig Genootschap van Antwerpen’ of ‘Société de Géographie d’Anvers’ een Congolees paviljoen op dat samen met de Portugese en Franse kolonies de koloniale sectie in de tentoonstellingstuin vormde. Het Congopaviljoen, gemodelleerd naar het Sanatorium van Boma62, huisvestte de etnografische afdeling. Bezoekers konden er tal van Congolese gebruiksvoorwerpen, muziekinstrumenten, juwelen en rituele objecten bewonderen die na de eerste ontdekkingsreizen naar België werden meegenomen. Die voorwerpen moesten een beeld schetsen van het alledaagse leven en de Congolese cultuur.63 In 1885 werden ook voor het eerst levende Congolezen in België tentoongesteld.64 Het ging om twaalf Congolezen die werden geselecteerd door Francis de Winton, administrateur-generaal van de Association International du Congo.65 Op 12 mei 1885 kwam het Congolese reisgezelschap in Antwerpen aan per stoomboot vanuit Rotterdam.66 Op hun reis werden ze begeleid door Congoreiziger en ‘beschaver’ luitenant Louis Valcke, die meer dan zes jaar in Afrika verbleef.67 De Congolezen waren afkomstig uit het dorp Vivi, gelegen aan de rechteroever van de Congostroom dichtbij Matidi. Het ging om twee families met elk twee mannen, twee vrouwen en twee kinderen. Aan het hoofd stond ‘Koning’ Massala, een berucht figuur die Congolese grond had verkocht aan de Association International du Congo van Leopold II. Volgens Het Handelsblad van Antwerpen zouden we Massala “in onze geschiedenis als een soort verrader aanzien; maar in het land der zwartjes wordt zoo’n verkoop niet kwalijk genomen, en dewijl het ten onzen voordeele is, vinden wij ginder goed wat wij hier al heel leelijk zouden vinden.”68 Hoewel hij bij zijn aankomst in Antwerpen gewikkeld was in vodden en lompen tegen de koude, zou de zogezegde “sterk gebouwde kerel” enige koninklijke allure hebben uitgestraald. Massala werd bijgestaan door de zwarte tolk Tatee die Engels en Portugees sprak en in tegenstelling tot zijn medereizigers Europese kledij droeg.69 De Congolezen sloegen hun authentieke hutten of ‘chimbeke’, die ze vanuit Congo hadden meegebracht, op rond het Congopaviljoen van het Aardrijkskundig Genootschap. In de Antwerpse zoo humain – in de volksmond beter bekend als ‘Vivi-aan de Schelde’ – kwam de Belgische burger voor het eerst in contact met de koloniale ‘Ander’. Hoewel de Congosectie van 1885 in vergelijking met latere tentoonstellingen heel kleinschalig was, werd het een van de populairste attracties, met dank aan Massala en zijn onderdanen. Uiteindelijk sloot de Antwerpse wereldtentoonstelling na exact zes maanden haar deuren. Met drieënhalf miljoen bezoekers op de teller en de financiële balans in evenwicht werd de eerste ‘Exposition Universelles d’Anvers’ (en zoo humain) een waar succes.70
Door het grote succes kreeg Antwerpen de smaak te pakken. In 1889 kwam het idee een nieuwe wereldexpositie te organiseren, maar die plannen liepen vertraging op door sociaalpolitieke spanningen.71 Ook hoofdstad Brussel kreeg interesse in een eigen wereldtentoonstelling. Maar na een harde concurrentiestrijd in de pers haalde Antwerpen haar slag thuis, mede doordat de organisatie in een verder gevorderd stadium zat en een heuse Congolese afdeling voorzag.72 Uiteindelijk verwelkomde Antwerpen in 1894 opnieuw de wereld op de oevers van de Schelde. Aan het roer stond ongeveer hetzelfde organisatiecomité als in 1885 en ook de financiële structuur via private investeringen was vergelijkbaar. Wederom werden tijdelijke expohallen, lanen en tuinen opgetrokken aan het Zuid. Maar de organisatie zag het duidelijk veel grootser. De tentoonstelling moest nog grandiozer worden dan negen jaar voordien. Ondanks dat Antwerps enthousiasme was er algemeen minder internationale belangstelling. In 1889 ‘misbruikte’ Frankrijk de Parijse expo om de honderdste verjaardag van de Franse Revolutie uitbundig te vieren, wat leidde tot desinteresse in wereldtentoonstellingen bij tal van koningshuizen. Ook kreeg Antwerpen datzelfde jaar concurrentie van de ‘Exposition Internationale et Coloniale’ van Lyon. Hierdoor waren minder internationale deelnemers aanwezig.73 Het organisatiecomité speelde daarom enkele andere troeven uit. De ‘Gallerie des Machines’ had afgedaan als topattractie en riep door de verdere industrialisering en proletarisering van de arbeiders negatieve gevoelens op. Bezoekers wilden niet langer geconfronteerd worden met de harde realiteit. Geheel volgens Debord’s ‘Société du Spectacle’ creëerden de expobouwers een escapistische droomwereld. Als toonvoorbeeld zien we de grote nieuwigheid op de expo, ‘Oud-Antwerpen’. In dit nagebouwd middeleeuws dorp maakten bezoekers een reis doorheen de tijd en wekten de oude ambachten nostalgie op naar de pre-industriële samenleving en de Antwerpse ‘Gouden eeuw’. Ook het kolonialisme en exotisme beantwoordden aan dat verlangen. Hierbij kwam de realiteit los van tijd én plaats. Terwijl de bezoeker zich via geënsceneerde omgevingen zoals de ‘Rue de Caïre’ op een exotisch continent waande, deed de primitieve koloniale ‘Ander’ aan de eigen prehistorie denken. Door het voorgaande succes werd in 1894 opnieuw een zoo humain ingericht, ditmaal op initiatief van de Congoregering zelf.74 Deze keer werden geen twaalf, maar wel liefst 144 Congolezen naar Antwerpen gezonden. Het ging om Congolese soldaten van de Force Publique (de koloniale weermacht) en mannen, vrouwen en kinderen uit allerlei inheemse stammen: Bangalas, Bassokos, Zappo-Zaps, Songos, Upotos en Matanzas.75 Die kregen in tegenstelling tot 1885 een heel terrein toegewezen tussen het Congopaviljoen en het Musée des Beaux-Arts, met hutten, vijvers en exotische planten. De wirwar aan Congolese volkeren zorgde wel voor heel wat problemen, voornamelijk in de onderlinge verstandhouding.76 Zo brak een “Afrikaansche oorlog te Antwerpen” – in werkelijkheid een klein handgemeen – uit tussen de Congolese stammen en de soldaten van de Force Publique.77 Ook het aangrenzende Congopaleis was aanzienlijk groter. Na negen jaar ‘zwoegen’ werden daar de eerste vruchten van Leopolds koloniale missie met trots tentoongesteld. Al strookte deze positieve voorstelling niet met de realiteit. Sinds de overname van Congo-Vrijstaat had de koloniale onderneming grote verliezen geleden en verkeerde de kolonie op de rand van het bankroet. Er rezen zelfs plannen op tot de annexatie van Congo door de Belgische staat. Dringend op zoek naar vers kapitaal schakelde de vorst de Congotentoonstelling in om ondernemers aan te trekken. Ook Antwerpen had als havenstad en draaischrijf van de koloniale handel alle belang in het welslagen van Congo. De Congolezen waren niet de enige ‘exoten’ die te bezichtigen waren op de Antwerpse expo. Naast het Congolese dorp konden bezoekers zich vermaken in Pawnee Bill’s Wild West Show. In deze voorstelling van de Amerikaanse impresario majoor Gordon W. Lillie, alias ‘Pawnee Bill’, namen een honderdtal “Roodhuiden” (Pawnee-, Sioux-, Cheyenne- en Comanche-indianen) het op tegen Mexicanen, Cowboys en Yankees.78 Hoewel de voorstelling uit het Wilde Westen vooraf werd aangekondigd als de “grootste aantrekkelijkheid van heel de Tentoonstelling”79, was de publieke interesse gering en ging Pawnee Bill’s voorstelling failliet.80 Ondanks dat werd de Wereldtentoonstelling van Antwerpen voor de tweede keer op rij werd een schot in de roos. In zes maanden tijd bezochten meer dan vijf miljoen bezoekers de expo en werd afgesloten met een kleine winstmarge.81
Andere Belgische steden keken met grote ogen naar het Antwerpse succes en wilden koste wat het kost ook een universele expositie organiseren. In 1897 was het de beurt aan hoofdstad Brussel. Aanvankelijk zou de tentoonstelling twee jaar eerder van start moeten gegaan zijn, maar door het megalomane koloniale project van Leopold II in Tervuren werd deze uitgesteld. De organisatie rustte opnieuw op de schouders van een naamloos vennootschap, de ‘Société Anonyme Bruxelles-Exposition’. De Belgische hoofdstad was niet aan haar proefstuk toe. Reeds in 1888 organiseerde ze het ‘Grand Concours International des Sciences et de l’Industrie’ in het Jubelpark, die zich voornamelijk focuste op wetenschappelijke en industriële vooruitgang. Hoewel deze expo aangeduid staat als ‘wereldtentoonstelling’ was ze in haar opzet niet te vergelijken met de internationale grandeur van de andere Belgische exhibities. Vandaar dat ze in dit onderzoek buiten beschouwing wordt gelaten. De ‘Exposition Internationale de Bruxelles’ van 1897 daarentegen staat bekend als een van de grootste expo’s ooit op Belgische bodem. Niet alleen in prestige, maar ook in oppervlakte was ze ongezien. In plaats van één expoterrein verspreidde de tentoonstelling zich over twee locaties, het Brusselse Jubelpark en het Warandepark van Tervuren. In het ‘Parc du Cinquantenaire’ of Jubelpark vond de klassieke tentoonstelling plaats. Reeds in 1880 verrees hier naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid in opdracht van koning Leopold II het ‘Palais de Cinquantennaire’. Het betrof een monumentale triomfboog met halfcirkelvormige zuilengalerij die pas in 1905 volledig zou worden afgewerkt. Achter het paleis werden voor de nationale tentoonstelling van 1880 en de internationale exposities van 1888 en 1897 tijdelijke hallen uit ijzer en glas opgetrokken. Die hallen alleen namen in 1897 meer dan honderdduizend vierkante meter in beslag en huisvestten onder meer de machinehal, het museum voor schone kunsten en de Belgische sectie van de tentoonstelling. Ook de internationale expositie vond er onderdak. Uit het officiële programmaboekje bleek dat de organisatie heel trots was op de (internationale) belangstelling: “les adhésions acquises dès aujourd’hui font prévoir une participation beaucoup imposante que pour les expositions passées.”82 Met een sneer naar vorige gaststeden was de onderlinge concurrentiestrijd nooit veraf. In het prachtige Jubelpark konden bezoekers zich vermaken – en ontsnappen – in de Tunesisch-Algerijnse wijk, het panorama van Caïro en ‘Bruxelles-Kermesse’ – de Brusselse variant van Oud-Antwerpen. De stad was ervan overtuigd dat de tentoonstelling “sera un modèle pour les expositions futures.”83 Maar hét paradepaardje van de exhibitie – en Leopold II – bevond zich negen kilometer verderop te Tervuren, met name de Koloniale Tentoonstelling. Bezoekers konden via de vernieuwde Tervurenlaan en een elektrische tramlijn pendelen tussen de twee expolocaties. Op het domein van Tervuren, eigendom van de Belgische kroon, werd het Paleis der Koloniën opgericht. Met gevels in Lodewijk XVI-stijl vormde het Koloniënpaleis een groot contrast met de Antwerpse koloniale paviljoenen van 1885 en 1894. Deze keer bemoeide Leopold II zich rechtstreeks met het koloniale luik van de tentoonstelling. Die werd voor het eerst gefinancierd door inkomsten uit de kolonie zelf.84 De rijkdom en weelde moesten het belang en de prestige van zijn ‘beschavingsmissie’ benadrukken. Maar niks was minder waar. Ondertussen draaide de roofeconomie in Congo-Vrijstaat op volle toeren. De blanke kolonisator buitte de Congolese bevolking uit door hen onder dwangarbeid rubber en andere grondstoffen te laten winnen. Dat ging gepaard met heel wat geweldplegingen en onmenselijke behandelingen, zoals moord, brandstichting, foltering, verkrachtingen, gijzelingen en het afhakken van handen. Van die erbarmelijke werk- en leefomstandigheden was in Tervuren niets te zien. In tegendeel, er moest een zo positief mogelijk beeld van de kolonie worden weergegeven. De opkomende vraag naar rubber zorgde voor aanzienlijke winsten en intussen investeerde ook de Belgische staat steeds meer in de kolonie. Via de tentoonstelling trachtte men potentiële kritieken tegen het koloniale bewind te counteren en de Belgische publieke opinie voor zich te winnen. Rond 1896 verschenen immers de eerste geruchten over geweldplegingen in Congo. De propagandastrategie bleek geen onverhoopt succes. Eind september kende de Koloniale Tentoonstelling in Tervuren al meer dan één miljoen bezoekers.85 De drie Congolese dorpen aan de Sint-Hubertusvijver, ten zuiden van het paleis, waren de grootste publiekstrekkers. Het ging om twee Bangala-dorpen en een Mayombe-dorp. Net zoals in 1894 werden de hutten niet zelf door de Congolezen opgetrokken, maar gereconstrueerd in bamboe. De natuurlijke omgeving van het Tervurenpark creëerde een veel authentiekere setting dan de Antwerpse binnenstad.86 Met een beetje verbeelding waande de bezoeker zich langs de Congostroom. Enkel het koude klimaat verraadde de ware ligging. Het aantal geëxposeerde Congolezen uit Antwerpen werd nogmaals overtroffen. Niet minder dan 267 Congolezen vonden onderdak in Tervuren, het grootste aantal koloniale tentoongestelden ooit in België. Ditmaal kozen de organisatoren bewust voor slechts twee Congolese stammen, om onderlinge problemen zoals in 1894 te vermijden.87 Naast de ‘exotische’ dorpen, werd ook een ‘beschaafd’ Congodorp ingericht onder leiding van abt Pieter Van Impe. In zijn ‘village de Gyseghem’ stelde hij de vruchten van zijn Institut Saint-Louis de Gonzague uit Gijzegem tentoon, waar tientallen Congolese meisjes en jongens onderwijs en een Europese opvoeding kregen. Het Gijzegemdorp zette daarmee het beschavingspotentieel van Congo in de kijker.88 Nadat de wereldtentoonstelling haar deuren sloot, kwam snel het idee om van het Koloniënpaleis een permanent museum te maken. Hiermee volgde Brussel het voorbeeld van Parijs en Chicago. Zo kon het hele jaar rond propaganda worden gemaakt voor Leopolds kolonie. Al was niet iedereen opgezet met die plannen. Het Handelsblad van Antwerpen bekritiseerde de ombouw omdat ze werd gefinancierd met staatsgeld en er amper bezoekers zouden zijn.89 Maar Leopold II was niet te weerhouden. Op 15 mei 1898 werd het oude Koloniënpaleis omgedoopt tot het nieuwe ‘Musée du Congo’ en met jaarlijks 150.000 bezoekers bleef het museum immens populair.90
Dat enthousiasme bleek echter van korte duur te zijn. Aan het begin van de twintigste eeuw kwam Leopolds Congobewind steeds meer onder vuur te liggen. De kritische stemmen over de uitbuiting en mishandelingen van de Congolese bevolking klonken alsmaar luider. Het onderzoeksrapport van de Britse consul Roger Casement in 1904 veroorzaakte een golf van internationale verontwaardiging. De publieke opinie begon zich stilaan tegen de koning te keren. Er ontstond een internationale protestbeweging tegen het Congobewind, waarin de Engelse pers het voortouw nam. Met karikaturen en afbeeldingen van afgehakte handen bekritiseerde ze fel de geweldplegingen tegen de Congolese bevolking. Dat leidde in de Verenigde Staten zelfs tot regelrechte betogingen. Hoewel de misdaden in Congo-Vrijstaat niet te ontkennen waren – schattingen van het aantal slachtoffers lopen op van enkele honderdduizenden tot tien miljoen91 – speelden ook jaloezie en eigenbelangen een rol in de anti-Congo campagne. Zo had Groot-Brittannië haar zinnen gezet op de handelspositie van het ‘hart van Afrika’.92 Nochtans was Leopold II niet de enige. Ook in de kolonies van andere Europese machten werden misbruiken gepleegd, maar aangezien daarvan nooit een officieel rapport verscheen, bleven die onder de radar. Om de stevige Congokritieken te ondermijnen richtte Leopold II eind 1905 zelf een onderzoekscommissie op, maar tegen alle verwachtingen in bevestigde ook deze Commision d’enquête de vele misbruiken gepleegd tegen de Congolese bevolking.93 De koning kwam in nauwe schoenen te staan.
Op de ‘Exposition Universelles et International de Liège’ van 1905 probeerde Leopold II het zinkend schip te redden. De Waalse industriestad vierde dat jaar de vijfenzeventigste verjaardag van België en trok met haar expo zeven miljoen bezoekers.94 Op het tentoonstellingseiland in de Maas werd een plek voorbehouden aan een Congolees paviljoen. Al gebeurde dat met gemengde gevoelens. Het organisatiecomité was zich bewust van de negatieve reacties die een koloniaal paviljoen kon uitlokken. Maar aangezien Leopold II de expositie steunde, voelde de organisatie zich verplicht zich achter de vorst te scharen. Om de Luikenaars en de bezoekers daarvan te overtuigen publiceerde het comité op eigen kosten een boek over Leopolds koloniale verwezenlijkingen. In het voorwoord wou de organisatie toch duidelijk maken de koloniale onderneming niet onvoorwaardelijk te steunen en trachtte ze zich enigszins in te dekken: “Ces pages ne constituent ni un apologie, ni un plaidoyer, mais un tableau fidèle des faits.”95 Ten opzichte van het Koloniënpaleis in 1897 was het paviljoen zeer bescheiden. Het gebouw betrof een reconstructie van de residentiële woning van gouverneur-generaal Théophile Wahis in Boma. De sobere uitstraling van het paviljoen weerspiegelde perfect de neergang van de koloniale droom. Aan de ingang werden bezoekers – hoe achterhaald ook – verwelkomd met de woorden: “L’entrée de la civilisation au Congo.”96 Andere koloniale mogendheden profiteerden dan weer van Leopolds slechte imago en trokken met hun prachtige koloniale paviljoenen alle aandacht naar zich toe. Frankrijk pronkte in het tentoonstellingspark met een idyllisch Afrikaans paviljoen waarin verschillende Franse protectoraten werden voorgesteld. Daarnaast werden in Luik voor het eerst op een Belgische expo geen levende Congolezen tentoongesteld. Volgens de regionale krant La Meuse werd op voorhand wel de vraag gesteld of er een Congolese zoo humain zou worden ingericht, maar “divers motifs invoqués à tort ou raison n’ont pas permis de donner suite à ce projet”.97 De organisatie gaf het gure klimaat dat in 1897 zelfs voor slachtoffers had gezorgd als reden aan.98 De meest plausibele reden waarom er geen Congolezen naar Luik werden overgebracht, leek eerder om mogelijke protestacties tegen het koloniale bewind te vermijden. Maar de bezoekers hoefden niet te treuren. Ditmaal konden ze zich vermaken in een Senegalees dorp met maar liefst 150 inwoners gelegen aan de amusementszone van de tentoonstelling.99
Ondanks de vermeende poging haalde het charme-offensief van Leopold II weinig uit. De toenemende internationale druk werd zo groot dat hij zich in december 1906 gewonnen gaf en instemde met de annexatie van Congo door de Belgische staat. De idee voor een overname dateerde sinds 1890, maar werd telkens door de vorst van tafel geveegd. Na twee jaar onderhandelen kwam Congo uiteindelijk in 1908 onder Belgische voogdij te staan. Pogingen van Leopold II om zijn macht te consolideren, werden in de kiem gesmoord. Voortaan stond de kolonie onder parlementaire controle en speelde de vorst slechts een beperkte rol. Het Ministerie van Koloniën te Brussel stond in voor het centrale bestuur van de kolonie, maar moest telkens verantwoording afleggen tegenover het parlement en de senaat. Ook kreeg het ministerie de bevoegdheid over het museum in Tervuren en de latere koloniale tentoonstellingen.100
Met de opening van de derde ‘Exposition Universelle et Internationale’ te Brussel in 1910 stonden de regering en Belgisch-Congo onmiddelijk voor een vuurdoop. De wereldtentoonstelling was van cruciaal belang om België en haar ‘nieuwe’ kolonie nationaal én internationaal op een goed blaadje te zetten en critici te overtuigen. Al veranderde het voorgaande koloniale discours niet en bleef men het belang van de ‘mission civilisatrice’ uitspelen. Deze keer niet in naam van de Belgische vorst, maar van de hele Belgische natie. Opnieuw koos de organisatie niet voor één maar meerdere expoterreinen. De wijk Solbosch, in het zuiden van de hoofdstad, verwelkomde de internationale expositie, terwijl het Jubelpark slechts de kunsttentoonstelling huisvestte. De koloniale afdeling situeerde zich wederom in Tervuren. Aangezien het oude Koloniënpaleis te weinig plaats bood aan de steeds groter wordende collectie, ontstonden sinds de opening van het ‘Musée du Congo’ in 1898 plannen om een grotere permanente tentoonstellingsruimte in het Tervurenpark te bouwen. Vier jaar na de eerste steenlegging werd de bouw in 1908 afgerond, waarna begonnen werd met de binneninrichting. Het nieuwe museum overklaste het oude in vrijwel alle facetten. Het gebouw was minstens dubbel zo groot en bestond uit vijf secties: morele en politieke wetenschappen, natuurwetenschappen, economie, etnografie en fotografie, en vulgarisatie.101 Het project werd gefinancierd met inkomsten van Leopolds Fondation de la Couronne. Nog voor de vorst het museum in volle glorie kon bezoeken, overleed hij op 17 december 1909. Hiermee kwam een eind aan een oud koloniaal tijdperk. In 1910 werd het nieuwe Congomuseum ter gelegenheid van de wereldexpo officieel ingehuldigd door zijn opvolger, koning Albert I. Net zoals in 1905 besloot de organisatie geen Congolezen naar de Belgische hoofdstad te zenden. De overheid kon zich immers op dit cruciaal moment geen kritische stemmen op de hals halen. Wel konden bezoekers zich opnieuw vermaken in een Senegalees dorp op het attractieplein in Solbosch en werd voor de gelegenheid een Wild West Show ingericht. Met dertien miljoen bezoekers vestigde de ‘Exposition de Bruxelles’ een absoluut Belgisch record en haalde ze dubbel zoveel toeschouwers als Luik.102 Al kende de tentoonstelling heel wat tegenslagen. Op 14 en 15 augustus 1910 brak namelijk brand uit op het expoterrein te Solbosch en werden tal van paviljoenen verwoest. Die brand onderstreepte nogmaals het tijdelijke karakter en de vergankelijkheid van de wereldexposities.
In 1913 opende reeds de zevende wereldtentoonstelling op Belgische bodem in 28 jaar tijd. Na lang wachten en gelobby mocht Gent eindelijk haar eigen universele expositie houden. In de buurt van het Citadelpark en het Miljoenenkwartier werden tal van paviljoenen en paleizen opgetrokken. Op de Natiënlaan, de centrale as van de tentoonstelling, had de bezoeker een panoramische blik op een vijfentwintigtal landen, voornamelijk uit Europa maar ook Perzië, Bolivia en Argentinië. Daarnaast kregen de steden Brussel, Antwerpen, Luik, Oostende, Parijs en Gent hun eigen paviljoen.103 Naar aanleiding van de expo werd de hele historische binnenstad onder handen genomen en kreeg ze haar uitzicht zoals we dat vandaag kennen. Het ‘Koloniaal Paleis van Congo’ nam een prominente plaats in aan het uiteinde van de Natiënlaan, waar zich vandaag de campus ‘Sterre’ van Universiteit Gent bevindt. Het imposante bouwwerk in exotische stijl betrof een uiting van dromerig oriëntalisme in plaats van Congolese cultuur.104 Het vinden van een juiste Congolese bouwstijl voor paviljoenen bleek op alle Belgische wereldtentoonstellingen een moeilijke opgave te zijn. Omdat het Gentse Congopaleis vanaf de grond werd opgebouwd, had het Ministerie van Koloniën voor het eerst carte blanche om België als moderne koloniale mogendheid voor te stellen.105 Drie jaar eerder was men in Tervuren immers nog gebonden aan de indeling en opbouw volgens Leopolds plannen. Centraal in het paviljoen hing de eyecatcher van de wereldtentoonstelling: het ‘Panorma du Congo’. Op dit immens doek stonden Congolese taferelen afgebeeld die het verschil tussen het ‘onbeschaafde’ Congo voor de Belgische komst en de beschaving en welvaart na de Belgische inmenging moesten duidelijk maken.106 Tal van objecten en afbeeldingen uit Congo schetsten een beeld van het koloniale onderwijs, landbouw, handel, mijnontginningen, wetenschap en missionering.107
De amusementszone situeerde zich in en rond het Citadelpark, waar ter gelegenheid twee menselijke dierentuinen werden opgetrokken. In het Senegalese dorp verbleven een honderdtwintigtal Senegalezen in nagebouwde hutten. De Afrikanen waren razend populair onder de Gentenaars. De tweede Gentse zoo humain, het Filipijnse woondorp, was daarentegen heel wat minder geliefd. Daar verbleven een zestigtal Filipijnen, afkomstig uit de bergprovincie Bontoc. De eerste – en enige – Gentse Wereldtentoonstelling trok minder kijklustigen dan verwacht, maar klokte uiteindelijk toch af op negenenhalf miljoen bezoekers.108 Hoewel de expositie werd gesponsord door de overheid, bleef de Arteveldestad achter met een heuse schuldenberg.109
Na afloop van de ‘Exposition Universelle’ in Gent kon niemand vermoeden wat er te gebeuren stond. De stad waarin enkele Duitse bedrijven het jaar voordien nog met industriële innovaties pronkten, werd vanaf 1914 de Etappe-hoofdstad van het bezette België. Voor vier jaar lang was ons land niet de gastheer van een ‘Wereldtentoonstelling’, maar van een ‘Wereldoorlog’. Van de miljoenen manschappen die van over de hele wereld werden gemobiliseerd, zouden velen niet levend terugkeren. Het negentiende-eeuwse vooruitgangsoptimisme verdween als donderslag bij heldere hemel. In de eerste helft van de twintigste eeuw vond ook op sociaaleconomisch vlak een transitie plaats. Met de opkomst van de ‘tweede industriële revolutie’ hield België haar economische positie min of meer stand, al raakten bepaalde sectoren in verval. Elektrische energie en aardolie verdreven stilaan steenkool, verbrandingsmotors vervingen stoommachines en de ijzerindustrie transformeerde naar staal. Vervolgens maakten nieuwe activiteiten zoals machinebouw, auto-industrie, elektrische constructie en chemie hun opwachting. Ook de sociale structuur van de samenleving veranderde grondig tijdens het interbellum. De wetgeving reguleerde betere werk- en leefomstandigheden en introduceerde het algemeen enkelvoudig stemrecht – uitsluitend voor mannen weliswaar. Het Westen evolueerde gestaag naar een meer egalitaire samenleving. Die mentaliteitswijziging en sociaaleconomische verschuivingen werden ook op de wereldtentoonstellingen zichtbaar.
In 1930 vierde België haar honderdste verjaardag. Sedert de jaren twintig ontstonden de plannen dat jubileum te vieren met een wereldexpositie. Zowel Antwerpen, Brussel als Luik aasden op de organisatie. Maar na een hevige strijd haalden Antwerpen en Luik hun slag thuis en verdeelden ze de tentoonstelling onder elkaar. De expo te Brussel werd uitgesteld tot 1935. Luik kreeg de industriële afdeling toegewezen, Antwerpen het koloniale en maritieme segment.110 De Antwerpse ‘Wereldtentoonstelling voor Koloniën, Scheepvaart en Vlaamse Kunst’ was niet meer te vergelijken met haar negentiende-eeuwse voorgangers. In tegenstelling tot 1885 en 1894 werd de kar getrokken door het stadsbestuur zelf, onder leiding van burgemeester Frans Van Cauwelaert (1880-1961). De stad besefte het belang van citymarketing en probeerde haar troeven op allerlei manieren uit te spelen. Vooral de algemene focus veranderde drastisch. In de negentiende en het begin van de twintigste eeuw primeerden voornamelijk de (internationale) economische belangen, waarbij bedrijven, ondernemers en industriële innovaties in de kijker stonden. Door de veranderde sociaalpolitieke situatie stelde het stadsbestuur de Antwerpse tentoonstelling voortaan open voor al haar burgers. Door de invoer van het algemeen stemrecht werden overheden zich bewust van mogelijke kiezers. Niet alleen handelspartners en ondernemers, maar ook het ‘gewone’ volk moest overtuigd worden van het alledaagse beleid.111 Dat gold eveneens voor het bestuur van Belgisch-Congo. Gedurende het interbellum bracht het Ministerie van Koloniën de propagandamachine in een stroomversnelling. Er werden tal van koloniale verenigingen opgericht en over het hele land werden koloniale tentoonstellingen georganiseerd. Na de Eerste Wereldoorlog ontstond eveneens een soort ‘postume cultus’ rond Leopold II, waarmee men de kritieken op het koloniaal bewind probeerde af te zweren.112 Voortaan werd de vorst voorgesteld als een ‘groot visionair’ die van Congo zijn levenswerk maakte, the founding father van het Belgisch kolonialisme. Kritiek op dat beleid kon leiden tot de in vraagstelling van de Belgische koloniale legitimiteit. Vandaar dat Leopold II tot diep in de twintigste eeuw onlosmakelijk aan het koloniaal discours was verbonden. Dankzij nieuwe media zoals foto en film en de efficiënte koloniale propagandastrategie raakte de Belgische bevolking steeds meer gewonnen voor haar kolonie. Hérge’s ‘Tintin au Congo’ (1931) is een sluitend voorbeeld voor die populaire beeldvorming rond Congo en de koloniale ‘Ander’ in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Het oriëntaalse Congopaviljoen nam dan ook een centrale plek van de Belgische sectie in. Om toch mogelijke kritieken te vermijden, besloot de organisatie in 1930 bewust geen Congolezen tentoon te stellen. Al kon ze het privé-initiatief van de Franse impresario Fautenay niet tegenhouden, die op eigen kosten een ‘negerdorp’ of ‘village africain’ aan de Kielsevest bouwde.113
In tegenstelling tot de voorgaande edities werd de koloniale sectie van de Wereldtentoonstelling van Brussel in 1935 niet ondergebracht in Tervuren, maar in een tijdelijk paviljoen op de Heizel. De expositie stond in teken van de vijftigste verjaardag van Leopolds État Indépendent de Congo (1885-1935). Dat werd gevierd met een Congolese sectie, al zorgde de economische recessie ervoor dat deze veel kleiner uitviel dan voordien.114 Het paviljoen van het private ‘Société Auxiliaire de Propagande Coloniale’, het zogenaamde ‘Soprocol’, installeerde grote pano- en diorama’s van Congo.115 In de bijhorende koloniale tuin verkochten Congolese handelaars in traditionele hutten allerlei voorwerpen van eigen makelij.116 Daarnaast hadden verschillende koloniale bedrijven hun eigen stand in het Pavilion des Entreprises. Het officiële ‘Paleis van Congo’ verloor haar traditioneel oriëntaals uitzicht doordat architecten de Afrikaanse bouwstijl zo goed mogelijk trachtten te benaderen. Al maakten het Egyptische portaal en de minaret het geheel ongeloofwaardig.117 Een stenen olifant verwelkomde bezoekers op het ingangsplein, gevolgd door de buste van Leopold II voor de entree.118 Tot slot konden toeschouwers een reis maken naar het Wilde Westen en een bezoek brengen aan het bewoonde Sioux-dorp.
In 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit. De miljoenen militaire en burgerlijke slachtoffers maakten de potentieel negatieve effecten van de technologische innovatie zichtbaar, zoals de industriële massavernietiging in de Holocaust en de atoombommen op Japan. Dat zorgde na 1945 voor een algemeen vooruitgangspessimisme. Het is daarom niet verwonderlijk dat pas in 1958 de eerste naoorlogse universele wereldexpositie werd gehouden. Brussel, dat zich profileerde als het hart van Europa, kreeg die eer toegewezen. Het Atomium herinnert ons als nationaal symbool aan de grandeur van de laatste wereldtentoonstelling op Belgische bodem. De expositie had vooral als doel de wereld te herenigen en de kwaliteitsverhogende wetenschap in te schakelen in het dagelijkse leven.119 Op de Heizel verzamelden meer dan veertig landen in tal van paviljoenen en paleizen. Met modernistische gebouwen, opgetrokken uit beton, staal en glas, verschilde het uitzicht in alle mogelijke facetten van voorgaande edities. Het puntige Phillipspaviljoen was een absolute publiekstrekker en huisde een ongezien multimediaspektakel. Aan de voet van het Atomium bevond zich de Belgisch koloniale sectie. De gestegen migratiestroom van België naar Congo bewees de gegroeide populariteit van de kolonie na de Tweede Wereldoorlog. Het aantal migranten steeg van 24.000 in 1947 tot bijna 89.000 in 1959. Dat waren niet uitsluitend jonge vrijgezellen, ook hele families verhuisden permanent naar Congo.120 In vergelijking met andere koloniale grootmachten vallen die migratiecijfers weliswaar in het niet. Maar in de Belgische context, waar over het algemeen een ‘koloniale migratiegeest’ ontbrak, was dat een opvallende tendens. Het Belgische volk leek zich steeds meer achter haar kolonie te scharen en zag Congo stillaan als een verlengstuk van België. Om die verbondenheid te benadrukken plaatsten de organisatoren de Belgisch-Congolese sectie in het hart van de expo. De sectie bestond uit maar liefst zeven paviljoenen, gericht op landbouw, handel, mijnbouw, katholieke missionering, transport en energie, en fauna. Het hoofdpaviljoen huisvestte niet alleen Congo, maar ook Rwanda-Urundi dat sinds 1924 onder Belgisch mandaat stond. Honderden Congolezen werden als personeel tewerkgesteld in de paviljoenen, vaak als gidsen of ambachtslieden. Ook trokken voor het eerst veel Congolese ‘évolués’ – bijnaam voor de verwesterde Afrikaanse middenklasse – als toeristen vanuit de kolonie naar de metropool.121 Het doel was de Belgische en Congolese gemeenschap dichter bij elkaar te brengen, maar uiteindelijk resulteerde de expo in een omgekeerd effect.122 In de nabijgelegen jardins tropicaux werden immers een twintigtal ‘primitieve’ Congolezen in Afrikaanse hutten tentoongesteld. Het was sinds Tervuren 1897 – als we de koloniale markt van het private Soprocol uit 1935 buiten beschouwing laten – geleden dat een Congolese zoo humain werd ingericht op een Belgische wereldtentoonstelling. Het primitieve ‘negerdorp’ contrasteerde sterk met het hypermoderne nabijgelegen Atomium, wat de Belgische vooruitgangsgedachte benadrukte. Daarnaast entertainde het gezelschap Changwe Yetu, bestaande uit 120 dansers en muzikanten uit Congo en Rwanda-Urundi, het blanke publiek met traditionele ‘exotische’ dansvoorstellingen123 en was voor het eerst in België een bewoond Hawaïaans dorp te bezoeken in het attractiepark.124
De kritieken die op het Congolese village indigène kwamen, voornamelijk uit journalistieke en Congolese hoek, weerspiegelden de veranderde tijdsgeest. Hoewel de zoo humain nog zeer populair was onder het blanke publiek – dat de tentoongestelde Congolezen vaak met weinig respect behandelde – had het tentoonstellen van de koloniale ‘Ander’ als attractie afgedaan.125 Eind juli keerden de meeste geëxposeerde Congolezen terug naar hun thuisland.126 Expo ‘58 was met meer dan veertig miljoen bezoekers een gigantisch succes en staat tot vandaag in het Belgisch collectief geheugen gegrift. Al kwam na afloop van de expositie snel een einde aan de Belgische koloniale droom, want slechts twee jaar later verklaarde Congo zich onafhankelijk.

Belgische zoos humains, meer dan een spektakel?

Nadat we een chronologisch overzicht hebben gegeven van de Belgische wereldtentoonstellingen en de aanwezigheid van zoos humains op deze exposities, gaan we thematisch en comparatief dieper in op die menselijke dierentuinen aan de hand van volgende aspecten: wetenschappelijk racisme, de beschavingsmissie, natiestaat- en identiteitsvorming, interculturele uitwisseling, koloniale belangen en amusement en spektakel.

4.1 Wetenschappelijk racisme

Eerder vermeldden we dat wereldtentoonstellingen een geordend overzicht trachtten te geven van ’s wereld staat, ontwikkelingen en mogelijkheden om de wereld beheersbaarder te maken.127 Zoos humains fungeerden in dat opzicht identiek. Door volkeren te inventariseren en tentoon te stellen, via exploratie en exploitatie, kreeg de Westerling meer vat op de wereld. Wetenschappelijke inventarisatie, en daarbij aansluitend classificatie, kwamen voort uit het principe van de vroegmoderne rariteitenkabinetten. Aan het begin van de negentiende eeuw verbonden natuurhistorische wetenschappers alle gekende levende organismen in de ‘Great Chain of Being’, gaande van micro-organismen tot hogere diersoorten.128 Ook de koloniale ‘Ander’, met zijn ‘wild’ en ‘onbeschaafd’ karakter, kreeg zijn plaats in de ketting. Die classificatie leidde tot de hiërarchisering van volkeren, waarbij de mens niet op gelijke voet werd geplaatst. De Westerling beschouwde zichzelf als de hoogste levensvorm, waaraan de koloniale ‘Ander’ ondergeschikt was. Dit zette de deur open voor het zogenaamde ‘wetenschappelijk racisme’. In het midden van de negentiende eeuw voegde zich een extra element toe aan die natuurhistorische classificatietheorie. Het negentiende-eeuwse vooruitgangsdenken vond zijn weg naar de wetenschap. Voortaan werd de Westerse ‘beschaafde’ mens beschouwd als het natuurlijk eindpunt waartoe ieder volk ontwikkelde. In 1859 publiceerde de Engelse natuurwetenschapper Charles Darwin (1809-1882) zijn baanbrekend werk ‘The Origin of Spieces’. Daarin weerlegde hij de eeuwenlange perceptie van God als ware schepper. Volgens Darwin bepaalde niet God, maar de natuurwetten en het toeval het leven dat hij zag als een proces van verandering. Die verandering werd gestuurd door ‘natural selection’. Organismen die zich het beste kunnen aanpassen aan hun natuurlijke leefomgeving hebben een grotere kans te overleven en zich voort te planten. Die gunstige eigenschappen geven ze vervolgens door aan hun nakomelingen, waardoor de soort evolueert. Door de vondst van fossielen was er onder geologen reeds langer bekend dat bepaalde diersoorten doorheen de geschiedenis waren uitgestorven, maar tot Darwins theorie van natuurlijke selectie was er geen wetenschappelijk onderbouwde – en algemeen aanvaarde – verklaring. Toch waagde Darwin zich in 1859 nog niet aan het menselijke ras. Pas in 1871 plaatste hij met zijn ‘Descent of Man’ de mens binnen de evolutietheorie. Hij stelde dat de mens en de aap een gemeenschappelijke voorouder hebben en dat eigenlijk alle levende organismen afstammen van één oerlevensvorm. Die stelling leidde tot de zoektocht naar de ‘missing link’ of ontbrekende schakel tussen de mens en de aap. Die rol werd snel toegedeeld aan de koloniale ‘Ander’ die als half mens, half aap werd omschreven. De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse noemde de Filipijnen die in 1913 te Gent werden geëxposeerd “zowat driekwart naakte bruine kerels, die een mengselprodukt leken van apen en Mongolen”.129 Met het darwinisme kreeg de Westerse hiërachisering van volkeren een wetenschappelijke onderbouw. Apen zoals bavianen werden beschouwd als laagste evolutievorm, gevolgd door de mensapen (gorilla’s, chimpansees, orang-oetangs en bonobo’s). Daarna kwamen de ‘wilde’ en ‘onbeschaafde’ koloniale volkeren, waartussen onderling ook een hiërarchie bestond. Tot slot, helemaal bovenaan de evolutieladder, stond de Westerse ‘beschaafde’ mens.130 Om die evolutie in kaart te brengen brachten ontdekkingsreizigers van over de hele wereld minerale, dierlijke, plantaardige en menselijke voorwerpen mee.131 Die werden in musea geïnventariseerd en geclassificeerd en aan de bezoekers tentoongesteld. Over de duizenden koloniale objecten die in het Congopaviljoen van Antwerpen in 1894 werden geëxposeerd, schreef Het Laatste Nieuws: “Dat alles zal op orde gerangschikt liggen, met aanwijzing van de plaats waar het gevonden, gekocht of veroverd wierd en met den naam van de volkstammen aan wien ze hebben toebehoord.”132 Het classificatieprincipe kwam ook op een andere manier tot uiting op de wereldtentoonstellingen. Landen werden verdeeld in aparte paviljoenen die zich vaak groepeerden per ras. Enerzijds waren er de Latijnse en Germaanse staten, de Angelsaksische en Amerikaanse wereld en het Verre Oosten.133 Daarnaast vonden de levende ‘exotische’ volkeren onderdak in de zoos humains. Zo kon in real time de natuurlijke ontwikkeling der volkeren aan toeschouwers worden getoond en entte het evolutionistische ordeningsprincipe zich in de Westerse mentaliteit. Op de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1910 bevond zich naast het Senegalese woondorp het ‘Paradis des Singes’, een kooi waarin verschillende apensoorten te bezichtigen waren. Of de organisatoren de apen en Afrikanen met opzet naast elkaar plaatsten om de Senegalezen te bestempelen als ‘missing link’ is onduidelijk. Op de plattegrond van de wereldexpositie behoorde het apenparadijs alleszins bij het ‘Village sénégalais’.134 Toch waren er ook kritieken om de koloniale ‘Ander’ meer dierlijk dan menselijk af te schilderen. In 1894 verdedigde Het Handelsblad van Antwerpen de tentoongestelde Congolezen en verzette het zich tegen het feit dat “men langen tijd het negerkind op de laagste sport der maatschappelijke ladder heeft gesteld” en dat “het afrikaansche ras niet hooger scheen te staan dan het dier.”135 De leergierigheid van de Congolezen bewees volgens de krant immers het tegendeel.
Op 19 juni 1894 bezochten de tentoongestelde Congolezen de Antwerpse dierentuin. Volgens Het Laatste Nieuws had “het zicht der wilde dieren hun een groot gedacht gegeven van de macht der blanken” en konden de Congolezen “er geen hoofd aan krijgen dat die dieren, welke zij zoo woedend en wild in de bosschen aan ’t werk zagen, hier zoo tam als schoothondjes bleven.”136 Ook in 1885 maakten Massala en zijn gevolg een uitje naar de zoo.137 Of de organisatoren dit bezoek met enige achterliggende – en voornamelijk ironische – reden hadden gepland, is onduidelijk. Maar het evenbeeld tussen een échte dierentuin en de zoo humain moet toch tot nadenken hebben gestemd. Binnen het discours van het wetenschappelijk racisme leek ‘het beschaven van mensen’ immers bijzonder sterk op ‘het temmen van dieren’.
Darwin was niet de eerste die het menselijke ras opdeelde in categorieën. De Duitse antropoloog en anatoom Johann Friedrich Blumenbach (1752-1840) onderscheidde al eerder vijf menselijke rassen die volgens hem mentaal en moreel gelijkwaardig waren. Het grote rassenverschil was de schoonheid. Volgens Blumenberg woonden de mooiste mensen ter wereld in de Kaukasus, in het huidige Georgië. Binnen het eurocentrische discours noemde hij de blanke Europeaan dan ook de ‘Kaukasiër’, die het meest leek op de perfecte oermens. Alle andere mensenrassen waren inferieur aan hem. Hoe minder een volk overeenstemde met die perfecte oermens, hoe meer gedegenereerd – en ‘lelijker’ – hij was.138 In de negentiende-eeuwse wetenschappelijke classificatie van volkeren leefde die visuele vergelijking voort. Mensen werden geordend volgens fysieke kenmerken, die al dan niet afweken van de ‘perfecte’ blanke lichaamsbouw. De meest voorkomende antropologische toepassingen waren de frenologie, craniologie, fysiognomie en antropometrie, waarbij het koloniale lichaam zorgvuldig bestudeerd en gemeten werd. Die aandacht voor het fysieke drong ook door tot de Belgisch populaire pers die meermaals verslag uitbracht over de uiterlijke verschijning van de tentoongestelde volkeren op de wereldexposities. Volgens Het Handelsblad van Antwerpen hadden de twaalf Congolezen die in 1885 werden tentoongesteld een ovalen schedel en aangezicht waardoor “wanneer zij opgewekt zijn, zij eene uitdrukking van levendigheid en verstandelijkheid hebben” en blonken de Congolese vrouwen “precies niet uit in schoonheid”.139 Ook in 1894 schreef diezelfde krant over de Congolezen: “Afzichtelijke figuren treft men, om zoo te zeggen, niet tusschen hen aan. De mannen zijn meestendeels groot en flink, de vrouwen kleiner van gestalte, over ’t algemeen minder schoon dan de mannen – de dames zullen het ons niet kwalijk nemen!”140 Dat de pers zo negatief deed over de schoonheid van de Congolese vrouwen paste binnen de negentiende-eeuwse gendertheorie. De vrouw werd tot diep in de twintigste eeuw als minderwaardig beschouwd ten opzichte van de man en bekleedde een marginale positie in de samenleving. De vrouwelijke lichaamsbouw zou volgens antropologen meer aansluiten bij onze voorouders, terwijl mannen in een verder gevorderd stadium zitten. 141 Die ongelijke genderverhouding werd dus ook geprojecteerd op de tentoongestelde volkeren. Het fysieke zou volgens de negentiende-eeuwse antropologie de innerlijkheid van rassen weerspiegelen.142 Daaraan werd vaak de positivistische theorie van de Italiaanse criminoloog Cesare Lombroso (1835-1909)143 gekoppeld, die stelde dat bepaalde fysieke kenmerken een voorteken waren voor prostitutie of criminaliteit, te wijten aan een terugval in het evolutieproces, beter gekend als atavisme. Enkele van die criminele fysieke kenmerken waren een dikke schedel, een laag voorhoofd, een donkere huidskleur, een kleinere herseninhoud, veel haargroei en lange armen. Kenmerken die ons doen denken aan apen en primitieven, die onbeheerst en wild gedrag vertonen. Vooral tatoeages waren volgens Lombroso een indicatie voor criminaliteit, die de ongevoeligheid ten opzichte van pijn weerspiegelden.144 Toen de Congolezen werden tentoongesteld in de Belgische zoos humains, zorgden hun tatoeages voor heel wat opschudding. Terwijl het zetten van tatoeages in Afrika een traditie is, werden ze voor de Westerse bezoekers het bewijs van hun wilde karakter. In 1894 schreef Het Handelsblad van Antwerpen over de tatoeages van de tentoongestelde Congolezen: “Onder deze echte wilden van den Boven Congo vinden we het wreedaardige gebruik der huidinkerving. Die huidinkerving, zooals die in Afrika gevonden wordt, begint reeds in de prilste jeugd.” Volgens de krant lag “hier voor de geleerden, die de Congostaat in dienst heeft, een schoone taak gereed: een staalkaart te verveerdigen van die in de huid gekerfde versieringen, om daarmede te geraken tot de kennis van het onderling verband der stammen, voordat de snel vooruit dringende beschaving elk spoor daarvan zal hebben uitgewischt.”145
De eerste zoos humains van de negentiende eeuw werden aanvankelijk in wetenschappelijke kringen gehouden. Aan het begin van het koloniale avontuur trokken slechts weinig wetenschappers naar overzeese gebieden, wegens te duur en te gevaarlijk. Zij baseerden hun onderzoek voornamelijk op hetgeen dat werd meegenomen door andere reizigers en wat werd gepubliceerd door medewetenschappers. Menselijke dierentuinen waren dan ook de ultieme kans om de koloniale ‘Ander’ te onderzoeken dichtbij huis, zonder naar verre oorden te moeten reizen. Vandaar dat antropologen vaak bemiddelden bij de overheid om volkeren naar hier te brengen door te wijzen op het wetenschappelijk belang.146 Maar ook later, toen het wetenschappelijk aspect van de zoos humains volledig was verdwenen, bleven organisatoren hun attractie koppelen aan dat paradigma om ze toch enige legitieme en educatieve bestaansreden te geven. De in 1882 opgerichte Société d’Anthropologie de Bruxelles (SAB) nam het voortouw in het Belgische fysiek antropologisch onderzoek. Toen in oktober 1883 voor het eerst veertien Araucaniërs in het Brusselse Leopoldpark werden tentoongesteld, zag arts en stichtend lid van de SAB Emile Houzé zijn kans schoon om wetenschappelijke metingen op de koloniale ‘Ander’ uit te voeren. Ook toen er zeven Aboriginals uit Australië werden tentoongesteld in het Brusselse Musée du Nord, bestudeerde hij ze samen met zijn collega en secretaris van de SAB Victor Jacques (1858-1925). Volgens deze twee antropologen wezen de primitieve fysieke kenmerken van de koloniale ‘Ander’ op een verbondenheid met Europese vrouwen, arbeiders, criminelen, misvormden, apen en Vlamingen. Groepen die een marginale positie in de Westerse samenleving bekleedden. Daarnaast zagen ze de koloniale ‘Ander’ als ‘levend fossiel’ die de band tussen Neanderthalers en exotische rassen aantoonde. Hoewel ze een evolutionistisch discours hanteerden, verzetten ze zich tegen de gedachte van Darwin dat omgevingsfactoren invloed hebben op de evolutie van organismen. Volgens Houzé en Jacques stamt de mens niet af van dieren, maar kennen de verschillende mensenrassen een parallelle ontwikkeling die duidelijk van elkaar af te bakenen zijn, het zogenaamde polygenisme. De koloniale ‘Ander’ zou in de struggle for life gedoemd zijn uit te sterven.147 Maar hoe meer schedels – die door kolonialen in Congo werden verzameld en naar België werden gestuurd – Houzé onderzocht, hoe meer hij begon te twijfelen aan zijn theorie. De Congolese schedels vertoonden geen eenduidige raskenmerken en hadden soms zelfs enige gelijkenissen met Europese rassen, volgens Houzé te wijten aan rassenvermenging door oorlog, slavernij en polygamie.148 De zoos humains op de Belgische wereldtentoonstellingen vormden de uitgelezen kans voor Victor Jacques om diepgaander antropologisch onderzoek uit te voeren op levende Congolezen. In 1885 werden de twaalf tentoongestelde Congolezen van Antwerpen niet opgemeten149, maar werden wel portretfoto’s genomen in opdracht van de Société de Géographie d’Anvers. Hoewel die foto’s aanvankelijk geen wetenschappelijk of antropologisch doel voor ogen hadden – ze waren bedoeld om op de tentoonstelling te verkopen ten voordele van de Congolezen150 – doen ze wel denken aan de antropometrische fotografie. Op de wereldexposities van 1894 en 1897 voerde Jacques wel metingen uit. Van de 144 tentoongestelde Congolezen in 1894 onderzocht hij er 108 en van de 267 in Tervuren drie jaar later mat hij er 227 op. Maar nog steeds vertoonden de Congolezen erg verschillende raskenmerken. Volgens Jacques was het aantal opgemeten Congolezen te laag en dus niet representatief genoeg om tot een consensus te kunnen komen.151 Op de Wereldtentoonstelling van 1897 werd ook voor het eerst een hele exporuimte aan de Belgische antropologie gewijd. Opmerkelijk was dat deze zich niet in Tervuren maar in het Jubelpark bevond, samen met andere wetenschappen zoals wiskunde, fysica, chemie, geografie en biologie. Bezoekers konden er tal van exotische schedels en skeletten aanschouwen, maar om enig tumult te vermijden besloot de SAB geen Congolese schedels tentoon te stellen.152 Na afloop van de expositie kreeg de collectie van de Belgische fysieke antropologie in 1898 een eigen afdeling in het permanente Musée du Congo in Tervuren en Jacques stelde een korte handleiding op voor dokters die naar de kolonie reisden, om antropologische metingen uit te voeren. Al zou zijn gehoopte rassenclassificatie nooit werkelijkheid worden. Na 1897 werden in België geen wetenschappelijke metingen meer uitgevoerd op tentoongestelde volkeren op wereldtentoonstellingen. Dat was mede te danken aan de terugval van de Belgische fysieke antropologie aan het begin van de twintigste eeuw. Voortaan concentreerde de SAB zich op archeologie en etnografie. De antropologische afdeling te Tervuren werd uiteindelijk in 1910 afgeschaft.153 Hoewel in Congo nog amper wetenschappelijke metingen werden gedaan, vulde de antropologische collectie van Tervuren zich aan met gipsafdrukken van Congolese lichamen, onder meer geschonken door het New Yorkse Museum of Natural History in 1924.154 Die pronkten af en toe in de Congolese paviljoenen van de Belgische wereldtentoonstellingen, zoals in Gent 1913. Na achttien jaar werd in 1928 opnieuw een afdeling voor antropologie opgericht te Tervuren, waar wederom schedels van Congolezen aan het publiek werden tentoongesteld. Na een nieuwe periode van desinteresse werden de schedels uiteindelijk in 1964 via een Koninklijk Besluit aan het Koninklijk Belgische Instituut voor de Natuurwetenschappen geschonken.155
Tot slot heeft het wetenschappelijk onderzoek bijgedragen aan de consolidatie van de hegemonische macht van koloniale mogendheden. Door de overzeese gebieden grondig te bestuderen en te inventariseren en plaatselijke kennis in kaart te brengen, kon het economisch en politiek potentieel maximaal worden benut. Dat vond ook Het Handelsblad van Antwerpen in 1894: “Wij willen ons niet door geestdrift laten meeslepen en drukken overigens ons persoenlijk gedacht uit. Maar toch laten wij ons door niemand ontkennen, dat een nieuwe uitweg voor België’s handel en nijverheid noodzakelijk is geworden en dat, willen wij ons niet door vreemden doen overvleugelen, de studie van de kolonie door elken Vlaming, door elken Belg moet behartigd worden. Het doel van de tentoonstelling van Congo, gelijk het doel van onze beschrijving is: Studie.”156 Wetenschap werd met andere woorden gebruikt als koloniaal instrument. Door de vergaarde kennis – die vaak van de plaatselijke bevolking was overgenomen – legde de kolonisator een ongelijke machtsstructuur op. Daarnaast legitimeerde het wetenschappelijk racisme de onderwerping van koloniale volkeren, met de zoos humains als symbool van die heerschappij.

De beschavingsmissie

De beschavingsmissie of ‘mission civilisatrice’ was het dominante discours binnen het Westerse imperialisme. De idee was dat elk volk evolueerde naar het ontwikkelingsniveau van het Westen. Maar aangezien veel volken niet de capaciteiten hadden om op zichzelf het pad der beschaving te bewandelen, eigende het Westen zich de taak toe hen daarbij te ‘helpen’. Die gedachte werd wetenschappelijk onderbouwd door de ‘recapitulatietheorie’ van de Duitse filosoof Ernst Haeckel (1834-1919). Hij stelde dat iedere mens het ontwikkelingstraject van zijn voorouders aflegt. Aanvankelijk start elk volk op gelijke hoogte en pas daarna treden verschillen op. Zo heeft de Europeaan als kind het ontwikkelingsniveau van een wilde, als puber van een barbaar (Indiër of Maleisiër) en is de volwassen Europeaan een beschaafde mens.157 De koloniale ‘Ander’ bleef met andere woorden in een vroeger stadium van de Europese ontwikkeling steken. De idee van een Aziatische ‘kindertijd’ vonden we al terug bij G.W.F. Hegel (1770-1831), die stelde dat de richting van geschiedenis bewoog van Oost naar West. Afrika plaatste hij buiten zijn theorie, want volgens hem maakten zij geen deel uit van de menselijke geschiedenis.158 Dat de koloniale ‘Ander’ zich in een kinderfase zou bevinden, werd ook in de Belgische pers geponeerd. De tentoongestelde Congolezen op de wereldtentoonstellingen werden vaak kleinerend aangesproken als “onze zwarten broederkens en zusterkens” en werden kinderlijk behandeld. Over de Congolese gezangen en dorpsdans in de Antwerpse zoo humain schreef Het Handelsblad van Antwerpen in 1894: “Het herinnerde ons de naïeve kinderdansen onzer streek, wanneer men de kinderen in de rondedans, een uur lang op dezelfde wijze hun lied hoort zingen en allen op beurt en getweeën in de ronde moeten gaan staan.”159 Ook Het Nieuws van den Dag merkte in Luik 1905 “eene kinderlijke vrolijkheid” op bij de tentoongestelde Senegalezen.160 Zelfs tijdens Expo ’58 schreef het Vlaams-katholieke De Standaard over de Congolese “negerzangertjes”: “Ze zongen een voor ons onverstaanbaar lied, gedragen echter door een heerlijke melodie die, gewiegd door de tamtams, recht uit de wildernis scheen te komen. Een mooi, zwart en donker lied was het, vol geestdrift en levensvreugde, een lied dat alleen primitieve mensen en kinderen kunnen zingen omdat het zo eenvoudig, zo zuiver is.”161
Door te wijzen op het belang van de beschavingsmissie, trachtten Westerse mogendheden hun koloniale veroveringen te legitimeren. Maar die missie diende slechts als dekmantel voor de economische en politieke doeleinden. De koloniaal onderworpen volkeren leden onder dwangarbeid en mishandelingen. Van een humanitair doel was geen sprake. De mission civilisatrice was eveneens het ultieme wapen om de eigen bevolking te overtuigen van het belang van de koloniale onderneming. Zeker in België, waar vanaf het begin een nationale koloniale geest ontbrak, werd de Congolese beschavingsmissie sterk uitgespeeld. De zoos humains op de wereldtentoonstellingen vormden hét medium om het beschavingspotentieel van Congo in de kijker te zetten. In het discours van de Belgische pers zien we een verschuiving tussen 1885, 1894 en 1897, de jaren waarin Congolezen werden geëxposeerd. In Antwerpen 1885 lag de nadruk nog beperkt op de beschavingsmissie. Leopolds koloniale avontuur stond slechts in haar kinderschoenen en het kleinschalig Congolees paviljoen en zoo humain waren niet ingericht door de koning zelf, maar door het Aardrijkskundig Genootschap van Antwerpen. Zo stelde Het Handelsblad van Antwerpen dat “de negers zich allengs gewennen aan onze beschaving en sedert hun verblijf in Antwerpen reeds veel hebben aangenomen, dat hun bij hunnen aankomst vreemd was.”162 Opvallend genoeg gebruikten kranten de Congolese aanwezigheid in 1885 ook om kritiek te uiten op de eigen Westerse samenleving. Toen de Congolezen een vrije dag hadden en mochten wandelen door de tentoonstellingstuin, werden ze overstelpt door een massa aan nieuwsgierige toeschouwers. De Koophandel van Antwerpen schreef: “In waarheid schijnt die overdreven nieuwsgierigheid al weinig geschikt om de Afrikanen eenen hoogen dunk te geven van de Europeesche beschaving, of ten minste van onze wellevendheid.”163 Toch werd Leopolds mission civilisatrice op officiële bijeenkomsten uit de doeken gedaan. Toen de Congolezen de dag voor hun vertrek werden uitgenodigd te Brussel, sprak luitenant en Congoreiziger Louis Valcke: “Het doel dat de koning vervolgt, is onder de negers beschaving en handel te brengen.”164
Na 1885 zou het beschavingsdiscours dominant worden in de Congopropaganda. Telkens negatieve kritieken naar voor kwamen, werd Leopolds humanitaire missie in de strijd gegooid. Op de Wereldexposities van 1894 en 1897 pronkte de vorst met de reeds verworven resultaten van de mission civilisatrice in Congo-Vrijstaat. Het aantal tentoongestelde Congolezen steeg dan ook aanzienlijk. Het katholieke Handelsblad van Antwerpen raadde in 1894 elke bezoeker aan de Congolese afdeling en zoo humain te bezichtigen: “Men zal zien hoe men, op enkele jaren, van een onbeschaafd land, eenen wel ingerichten Staat heeft gemaakt en hoe men volgens rechtswezen, posterijen, geld- en tolwezen, muntstelsel, beheer, leger, kortom alles wat den moderenen Staat kenmerkt, heeft tot stand gebracht”.165 De opsomming van (Westerse) voorwaarden om tot een beschaving te komen, werden ingezet om de beschavingsmissie kracht bij te zetten en legitimiteit te geven. De krant nodigde zelfs heel Europa uit naar Antwerpen te komen om de vruchten van de Congomissie te aanschouwen. Al was niet iedereen opgezet met Leopolds mission civilisatrice. In 1894 klaagde het liberale Laatste Nieuws de hoge kosten van de missie aan: “Men poogt de Congolanders te beschaven, een werk dat reeds vele miljoenen aan ons landeken kost en het wellicht eens ruineeren zal.” Deze uitspraak kwam naar aanleiding van een moord in het Oost-Vlaamse Ophasselt. De krant vond dat in plaats van te investeren in de ‘beschaving’ van Congo “men zou moeten beginnen met onze witte broeders uit Vlaanderen te beschaven; en in plaats van scholen af te schaffen en onderwijzers weg te jagen moest men méér scholen oprichten, méér onderwijzers aanstellen en het verplichtend onderwijs uitroepen.”166 De krant betrok de Congolese beschavingsmissie onrechtstreeks met de naweeën van de Eerste Schoolstrijd in België. Het “beschaven van onze witte broeders uit Vlaanderen” kunnen we eveneens linken met het ‘Exhibitionary Complex’ van Tony Bennett, dat stelt dat de wereldexposities aanzetten tot de zelfdisciplinering van het volk. Later verzette Het Laatste Nieuws zich opnieuw tegen de hoge uitgaven voor de beschavingsmissie van Congo. De krant vroeg zich af of er niet enkele Congolezen uit de zoo humain van Antwerpen konden achterblijven om pas na een opleiding terug te keren en de civiliserende rol van de blanke kolonisator over te nemen.167 Ook op de Brusselse Wereldexpositie van 1897 werd de mission civilisatrice sterk uitgespeeld. Toen de honderden Congolezen hun namaakdorpen in Tervuren verlieten, uitte luitenant Lemaire de hoop dat “de Bangala’s bij hunne terugkeer aldaar de lessen van beschaving, in ons land opgedaan, te willen voort inprenten bij hunnen broeders en zusters welke het geluk niet hadden België te bezoeken”.168
Een veelgebruikte methode om het beschavingspotentieel en -niveau op de wereldtentoonstellingen in de kijker te zetten, was het contrast aantonen tussen beschaafde(re) en niet-beschaafde volkeren door verscheidene zoos humains tegenover elkaar te plaatsen. In Tervuren 1897 bevond zich naast de twee ‘wilde’ Bangala-dorpen en het Mayombe-dorp, een beschaafd ‘negerdorp’, het zogenaamde Gijzegemdorp. Het initiatief kwam van abt Pieter Van Impe (1840-1924) die tussen 1889 en 1900 Congolese jongens en meisjes opving in zijn Institut Saint-Louis de Gonzague in het Oost-Vlaamse Gijzegem. Daarmee volgde hij het voorbeeld van de vele katholieke en protestantse missionarissen uit de negentiende eeuw die Afrikaanse kinderen naar Europa brachten om hen scholing en opvoeding te geven.169 De Congolese jongens verbleven te Gijzegem zelf en de meisjes werden naar kloosters over heel Vlaanderen gestuurd. Na hun ‘beschavingsopleiding’ keerden de leerlingen uiteindelijk terug naar Congo om het missioneringswerk voort te zetten. Vooraleer ze hun intrede deden in Tervuren, waren de kinderen van Gijzegem reeds te bezichtigen op de Wereldtentoonstelling van Antwerpen 1894 toen ze een praalwagen van Leopold I en Leopold II opfleurden. Op die voorstelling kwam heel wat kritiek, onder meer van Het Laatste Nieuws: “Volgens ons persoonlijk oordeel, zou me zulks best niet doen. De jonge negers zijn naar België gebracht om beschaafd te worden, en niet om in eenen stoet aan de algemene nieuwsgierigheid te worden blootgesteld.”170 In 1897 kreeg de Gijzegemschool een hele sectie in het Warandepark van Tervuren voor zich om de resultaten van de beschavingslessen te tonen. Aanvankelijk verzette abt Van Impe zich tegen de komst van ‘onbeschaafde’ Congolezen. Volgens hem zou het veel goedkoper zijn geweest enkel zijn ‘beschaafde’ Congolese kinderen tentoon te stellen. Toen hij toch het onderspit moest delven en er drie ‘wilde negerdorpen’ werden ingericht, deed de abt er alles aan te vermijden dat zijn kinderen in contact zouden komen met die ‘onbeschaafden’. Het ‘Village de Gyseghem’ bestond uit een school, een eetzaal en een tentoonstellingsruimte waar handgemaakte vlecht- en naaiwerkjes van de Congolese kinderen werden geëxposeerd. De kinderen waren gekleed in blauwe matrozenpakjes en toonden in de school hun opgedane kennis aan de bezoekers. Ze werden tevens uitgenodigd op officiële gelegenheden. Zo verwelkomden ze Leopold II bij zijn eerste bezoek aan de Koloniale Tentoonstelling in Tervuren op 14 juni 1897.171 Toen werd de vorst van Congo-Vrijstaat aan het Koloniënpaleis onthaald door een erehaag van dertig Congokinderen.172
Ook op de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913 werden twee zoos humains tegenover elkaar geplaatst, het Senegalese en Filipijnse woondorp. Hoewel België geen rechtstreeks belang had in deze kolonies, was de beschavingsboodschap die ze uitzond ook van toepassing op Congo. De tentoongestelde Afrikaan – of het nu een Senegalees of Congolees was – verpersoonlijkte de hele Westerse mission civilisatrice. De Senegalezen waren een bijzonder populair alternatief voor de Congolese zoos humains, aangezien zij als ‘beste leerling van de klas’ werden beschouwd.173 Om die boodschap kracht bij te zetten, koos de Gentse organisatie voor een tweede contrasterende menselijke dierentuin, het Filipijnse woondorp. Filipino’s stonden internationaal bekend om hun zogenaamd ‘barbaars’ karakter. Een affiche voor een tentoonstelling in Los Angeles in 1906 beschreef de geëxposeerde Filipijnen als “Head-Hunting, Dog-Eating Wild People”.174 Ook de Gentse pers noemde hen “kannibalen”175, “menscheneters” en “vogel- en kinderschriks”.176 Het (geënsceneerde) contrast tussen het Senegalese en Filipijnse dorp kon niet groter zijn. Terwijl het woondorp van de Senegalezen reeds vóór hun aankomst volledig was opgebouwd, moesten de Filipijnen hun ‘primitieve’ hutten zelf zien te bouwen. In het Senegalese dorp waren eveneens een school en moskee opgetrokken, uiterlijke symbolen van beschaving. Daarnaast liepen de Filipijnen halfnaakt rond en voerden ze oorlogsdansen uit, terwijl de geklede Senegalezen ambachten uitoefenden en lessen volgden. Ook verliep de communicatie tussen de Filipijnen en de bezoekers moeilijker dan met de Franstalige Senegalezen. Met deze elementen trachtten de organisatoren het verschil tussen een wel en niet-geciviliseerd volk te ensceneren en het publiek van de (Congolese) beschavingsmissie te overtuigen. Dat bleek nog te lukken ook, want de Senegalezen waren veel populairder onder de Gentenaars dan de Filipino’s.177
De verschillen in ‘beschaving’ waren ook te merken in de onderlinge concurrentiestrijd tussen gaststeden. In 1897 noemde Het Handelsblad van Antwerpen de tentoongestelde Congolezen van Tervuren “onbeschaafde natuurkinderen”.178 Opvallend, want de krant was heel wat positiever tegenover de Congolezen in 1885 en 1894, toen de wereldtentoonstelling in eigen stad werd georganiseerd. Omdat iedere gaststad zich wou kronen met de meest prestigieuze expositie, deden ze afbraak aan andere edities. Ook de zoos humains en het beschavingsniveau van de tentoongestelde volkeren werden ingezet. Zo beet de socialistische Vooruit van zich af dat de Senegalezen in Gent 1913 veel beschaafder en “smaakvoller” waren dan die van Brussel in 1910.179 De concurrentie ging soms zo ver dat er valse berichten werden verstuurd. Zo schreef het Parijse dagblad Le Jour in 1897 (onterecht) dat de pokken/cholera in het Congolese dorp te Tervuren waren uitgebroken, volgens Het Laatste Nieuws gepubliceerd “met het doel de tentoonstelling te benadeelen”.180 De Maatschappij der Brusselsche Wereldtentoonstelling spande uiteindelijk een proces tegen het vals berichtende dagblad.181
Tot slot deed de katholieke missionering van Congo haar intrede op de wereldtentoonstellingen, al bleef dat tot 1930 vrij beperkt. Aanvankelijk had de Kerk weinig interesse in de wereldexposities, die ze een burgerlijke aangelegenheid vond.182 Vandaar dat katholieke missionering slechts minimaal vertegenwoordigd was op de expo’s in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.183 Toch deed de Kerk enkele pogingen de zoos humains bij het missiewerk te betrekken. Op 17 juli 1885 bezochten Massala en de overige tentoongestelde Congolezen samen met kolonel Wauwermans , voorzitter van het Antwerps Aardrijkskundig Genootschap, de kathedraal van Antwerpen. Omdat de Congolezen zo dankbaar waren, stelde Wauwermans dat “de beschaving van dat volk bij middel van de godsdienst niet moeilijk zou zijn.” Met deze uitstap probeerden de organisatoren te achterhalen hoe de Congolezen zouden reageren op een katholiek-religieuze omgeving, met als doel een basis te vinden voor de verspreiding van het katholieke geloof in Congo. Met succes, want de Congolezen waren sterk onder de indruk van de pracht en praal in de kathedraal.184 In Antwerpen 1894 werd reeds met lofbetuigingen gegooid voor de katholieke missionering. Over de Congolese zoo humain schreef Het Handelsblad van Antwerpen: “Als dankbare Vlamingen, die wij zijn, brengen wij in de eerste plaats eene welverdiende hulde aan de katholieke instellingen, die reeds zoveel goeds gesticht hebben […] als wij door de ontwikkeling van het onderwijs der negerkinderen bestatigen tot welken hoogen graad van volmaaktheid zij geroepen zijn van zoodra het licht der christene beschaving hun geschonken wordt”.185 Ook in 1897 werden de menselijke dierentuinen gebruikt als katholieke propaganda. Naast het ‘beschaafde’ Gijzegemdorp van abt Van Impe, kregen twee ‘wilde’ Congolezen het Heilig Vormsel toegediend in de kerk van Tervuren door kardinaal Petrus Lambertus Goossens. Bij hun vertrek in Boma waren zij reeds gedoopt. De burgemeester van Tervuren werd benoemd tot peter.186 Het waren de katholieke kranten die de belangrijke rol van de katholieke beschavingsmissie in het daglicht plaatsten, anderen gaven kritiek. Naar aanleiding van het vertrek van katholieke missionarissen naar Midden-Afrika in 1894 schreef het liberale Laatste Nieuws: “Nu zullen onze zwarte broers eerst voorgoed met de beschaving gaan kennis maken. Het is waarlijk jammer dat er niet meer zulke marchandise uit België naar het zwarte land wordt verzonden. We hebben hier nog een stock van ongeveer 30 duizend nonnen, paters trappisten, vetbroers en heilige luierikken van allen geur en kleur, die we volgaarne aan de Congolanders gratis zouden afstaan met nog een surpriesken op den hoop toe.”187 In 1885 gebruikte de socialistische krant Vooruit de ‘primitieve’ Congolese religie uit de Antwerpse zoo humain om kritiek te uiten tegen het gehele katholieke geloof: “Men zal lachen met dien [Congolese] godsdienst, maar gelijkt hem eens met den onze: slaat men christus geen nagels in het lichaam – hij heeft er al genoeg in, de arme sukkel – dan hangt men hem vol wassen en zilveren beeldekens, om hem ook iets af te smeeken. De godsdienst der Congolezen is minder rijk dan den onze maar niet dwazer.”188 Het Laatste Nieuws beschuldigde in 1897 zelfs het katholieke Handelsblad van Antwerpen te Congogezind te zijn omdat het telkens de kritieken van de Engelse regering op het Congobeleid teniet probeerde te doen.189
Na 1897 verdween de link tussen de katholieke missionering en de zoos humains doordat tot 1958 geen Congolezen meer op de Belgische wereldexposities werden tentoongesteld. Al kreeg het religieuze aspect wel nog veel aandacht in de Senegalese dorpen, met de vele islamitische doop- en trouwfeesten die daar plaatsvonden. In het tweede kwart van de twintigste eeuw steeg echter de populariteit en de aanwezigheid van de katholieke missionering. Vooral op Expo ’58 pronkte de Kerk met haar katholieke missies in Congo. Op dat moment waren meer dan vijfduizend geestelijken tewerkgesteld in de Belgische kolonie en had reeds 40% van de Congolese bevolking zich bekeerd tot het christendom. De missionering kreeg op de Heizel dan ook een groot paviljoen toegewezen. Daar trokken Les Troubadours du roi Baudouin vele kijklustigen. Dit Congolees kinderkoor werd in de jaren 1950 opgericht door pater Guido Hazen die gecharmeerd was door Congolese muziek. Met zijn ‘Missa Luba’, een katholieke mis in Afrikaanse stijl, probeerde hij de Congolese muziek te vermengen met Westerse religieuze muziek. De voorstelling werd een van de populairste bezienswaardigheden van de hele expositie.190

“l’Union fait la force”: Natiestaat- en identiteitsvorming

Wereldtentoonstellingen vormden voor natiestaten de ultieme aangelegenheid zich internationaal te profileren. Tientallen deelnemende landen, vertegenwoordigd in prestigieuze paviljoenen en paleizen, pronkten met rijkdommen en verwezenlijkingen op alle vlakken. Maar de expo’s hadden ook een sterke binnenlandse agenda. De grootschalige pracht en praal moest onder de miljoenen bezoekers van het gastland een nationale trots aanwakkeren.191 Niet voor niets gaven nationale jubilea vaak de aanleiding tot het organiseren van een exhibitie. Zo stond de Wereldtentoonstelling van Luik in 1905 in teken van de vijfenzeventigste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid en werd tijdens Antwerpen 1930 het honderdjarige jubileum gevierd. Om dat nationalisme te stimuleren, creëerde het gastland op de exposities een bepaald zelfbeeld, voornamelijk gericht op vooruitgang en moderniteit. De uitvinding van de ‘Ander’ speelde daarbij een cruciale rol. De (Westerse) mens eigende zichzelf een identiteit toe om zich te onderscheiden van anderen. Vaak werden de eigen gebreken op die ‘Ander’ geprojecteerd.192 Hij werd beschouwd als een degenererend ras en nam een marginale positie in de samenleving in. Denk bijvoorbeeld aan criminelen, misvormden, vrouwen en arbeiders.193 Zo werd ook de koloniale ‘Ander’ door het Westen gecreëerd door hem te bestempelen als ‘primitief’ en ‘onbeschaafd’, in contrast met de ‘geciviliseerde Zelf’. De uitvinding van die inferieure koloniale ‘Ander’ gaf vorm aan de (nationale) identiteit van de ‘Zelf’ en bevestigde de Westerse imperiale superioriteit.194 Op de wereldtentoonstelling kwam deze dichotomie tot uiting in de zoos humains, waar bezoekers werden geconfronteerd met hun tegengestelde zelfbeeld, de tentoongestelde koloniale ‘Ander’.
Binnen het Westers imperialisme ontstond de idee van een ouder-kindrelatie tussen de metropool en de kolonies. Die ogenschijnlijk ‘natuurlijke’ relatie was echter een constructie van het Westen ter legitimatie van de koloniale veroveringen.195 De staat eigende zichzelf het ouderschap toe op het koloniale ‘kind’, dat – zoals we eerder stelden – opgevoed en ‘beschaafd’ moest worden. Om die rol te kunnen vervullen, moest de staat zich sterk en eensgezind profileren: “l’Union fait la force”. Maar sinds haar ontstaan in 1830 kampte België met een identiteitsprobleem. In tegenstelling tot andere landen, zoals Frankrijk en Groot-Brittannië, ontbrak een nationalistische en patriottische geest. Het land was ideologische verdeeld tussen katholieken en antiklerikalen, en communautair tussen Vlamingen en Franstaligen. Dat ondervond ook Leopold II. Door het verkrijgen van een kolonie trachtte hij het land te verenigen voor een gezamenlijke missie die de samenhorigheid zou aanwakkeren.196 Alle Belgen zouden zich achter de État Indépendent de Congo scharen. Leopold II nam daarbij de rol van vaderfiguur op en vormde het verlengstuk tussen de kolonie en België. Die rol speelde de vorst ook uit op de wereldtentoonstellingen. De Congolese paviljoenen en zoos humains fungeerden als belangrijk propagandamiddel voor zijn Congolese politiek en moesten het Belgische volk overtuigen van zijn koloniale onderneming. Vooral het prestige voor de Belgische staat stond daarbij centraal, getuige de imposante Congolese paviljoenen op de expo’s. De Belgen moesten trots worden op hun vaderland, om zich zo te kunnen meten met naburige imperiale grootheden. Om die boodschap extra kracht bij te zetten, voerde Leopold II urbanisatiewerken uit en bouwde hij monumenten die gefinancierd werden met inkomsten uit zijn kolonie, zoals de Koninklijke Serres van Laken en de Koninklijke Gaanderijen in Oostende. De vorst bezocht ook meermaals de wereldtentoonstellingen om zijn koloniaal-nationalistische boodschap te proclameren. In een tijdperk zonder televisie en internet vormden de expo’s immers hét platform om macht aan de volksmassa te tonen. Leopold II werd telkens onder grote belangstelling van het publiek onthaald. De koning speelde eveneens gretig in op de Congolese zoos humains. Op de openingsdag van de Antwerpse Wereldtentoonstelling in 1885 werd de Congolese vlag plechtig onder toeziend oog van Leopold II gehesen op de plaats waar de Congolezen hun kamp zouden opslaan.197 In datzelfde jaar had Leopold II Congo-Vrijstaat verkregen en hoewel hij 23 jaar over de Afrikaanse kolonie regeerde, heeft hij er nooit een stap gezet. Het planten van die vlag symboliseerde dan ook de overheersing en toe-eigening van Congo. Toen de Congolezen op 1 juni 1885 door het Aardrijkskundig Genootschap van Antwerpen aan het grote publiek en de pers werden voorgesteld in de grote feestzaal, flankeerde het borstbeeld van Leopold II twee wereldbollen en de Belgische, Antwerpse en Congolese vlag. Het borstbeeld, de wereldbollen en de vlaggen waren drie imperialistisch-nationalistische symbolen, die onlosmakelijk met elkaar werden verbonden.198 Dat Leopold II zijn zinnen had gezet op de tentoongestelde Congolezen werd snel duidelijk. Zo werden Massala en zijn gevolg officieel uitgenodigd door de koning op het paleis te Laken.199 Slechts twee dagen later ontmoetten ze hem opnieuw toen de vorst een bezoek bracht aan de Antwerpse Wereldtentoonstelling. Het publiek stond te drummen een glimp op te vangen van de koninklijke familie. Voornamelijk de Franse koloniale sectie leek Leopold II sterk te interesseren. De vorst bracht een kort bezoek aan de Congotentoonstelling, het zogenaamde Sanitorium, waar ze werden ontvangen door kolonel Wauwermans.200 Massala en zijn gezellen waren daarbij niet aanwezig. Hun ontmoeting vond later plaats in het salon van Sèvres aan het Franse paviljoen. De koning leidde er zijn gasten, aartshertog Rudolf van Oostenrijk en prinses Stephanie, rond en stelde Massala zelfs persoonlijk voor aan de aartshertog. Die eer leek de Congolese ‘koning’ sterk te bevallen.201 Dat Leopold II de tentoongestelde Congolezen aan zijn internationale gasten voorstelde, leek geen toeval. De vorst pronkte maar al te graag met zijn Afrikaanse kolonie om zo andere mogendheden de loef af te steken. De ‘vruchten’ van de Congomissie werden in de koloniale propaganda onlosmakelijk aan Leopold II toegeschreven. Het Handelsblad van Antwerpen stelde over de Congosectie van Antwerpen 1894 dat “die tentoonstelling voor den bezoeker, niet alleen een voorwerp van bewondering zal zijn; maar vooral een voorwerp van verbazing voor het grootsche tot stand gebrachte werk, verschuldigd aan Z. M. Koning Leopold.”202 Net als in 1885 bezocht de vorst de expositie en diens Congolese tentoonstelling. De koninklijke familie werd verwelkomd door een groep Congolese kinderen, die in het teken van de katholieke missionering in België verbleven. De kinderen zongen een Nederlandstalig lied op de melodie van de Brabançonne, waarin ze België hun tweede vaderland noemden.203 Opnieuw kunnen we de omgekeerde beweegreden van Leopolds koloniale propaganda terugvinden. In eerste instantie werd België niet aan de kolonie gekoppeld, maar Congo aan België. Door de Congolezen het Belgisch volkslied te laten zingen – wat meermaals gebeurde op de wereldtentoonstellingen – en België hun tweede vaderland te noemen, trachtte men Congo te integreren in de Belgische identiteit. Niet voor niets dat de pro-koloniale pers de tentoongestelde Congolezen “broeders en zusters” noemde. Leopold II bracht eveneens een bezoek aan de Congolese zoo humain en haar inwoners. Het Handelsblad van Antwerpen schreef: “Onze zwarte broeders waren zeer verheugd hunnen grooten blanken sultan te zien.” De vorst praatte kort met de Congolezen die per stam werden verdeeld en de soldaten van de Force Publique voerden militaire oefeningen uit.204 Leopolds bezoeken aan de zoos humains leken enige interesse in de tentoongestelde Congolezen aan te tonen, maar niks was minder waar. De bezoeken waren slechts een uiterlijke propagandastrategie om de goodwill van het Belgische volk te winnen en de kolonie aan de Belgische identiteit te binden. In werkelijkheid was Congo niks meer dan een wingewest en bekommerde Leopold II zich niet om het welzijn van zijn Congolese onderdanen, getuige de vele slachtoffers die onder dwangarbeid stierven. Binnen die koloniale propagandamachine leek het opmerkelijk dat de vorst in Tervuren 1897 de Congolese zoos humains niet heeft bezocht, maar de Congotentoonstelling wel. Zijn afwezigheid viel ook de media op die op zoek gingen naar mogelijke verklaringen. Volgens een Brusselse brief, gepubliceerd in Het Handelsblad van Antwerpen, weten bepaalde tegenstanders zijn afwezigheid aan de Congolese soldaten van de Force Publique in Tervuren: “Indien de Koning zich aan hen vertoonde, indien hij hun de gelegenheid gaf hem, als hun hoofdman toe te juichen, zouden de kwaadwillige tegenstrevers van het koninklijke werk – zij zijn talrijk, zelfs in België – niet hebben nagelaten van de gelegenheid gebruik te maken om eene kwestie van constitutioneele wettelijkheid op te werpen.” De grondwet verbood immers vreemde gewapende machten langdurig in België te verblijven. Hoewel de soldaten hier zonder militaire doeleinden waren, zou een bezoek van de vorst “de vitters van zijn [Leopold II] werk hierin op zijn allerminst een nieuw voorwendsel hebben gevonden om het verder af te breken. Men zou er bijgevoegd hebben dat de aanwezigheid der negers te Tervuren slechts eene koninklijke reklaam is, gedaan op bevel ten voordeele van de afrikaansche onderneming van Zijne Majesteit.”205 Deze brief toont duidelijk aan dat de publieke opinie rond Congo aan het einde van de negentiende eeuw drastisch veranderde. Steeds meer (inter)nationale proteststemmen rezen op tegen Leopolds Congobewind. Om de gemoederen te bedaren werd uit officiële bron gemeld dat de vorst meermaals de zoos humains incognito had bezocht206, maar het kalf was verdronken. Op de Wereldtentoonstelling van Luik in 1905 werden voor het eerst sinds 1885 geen levende Congolezen meer tentoongesteld. Hoewel Congo voor 1908 de facto geen Belgische kolonie was, tonen de wereldtentoonstellingen, Congolese paviljoenen en zoos humains aan dat België zich als ‘brenger van beschaving’ het koloniale avontuur wel toe-eigende.207
Na 1908 werd de koloniale natiestaat- en identiteitsvorming nieuw leven ingeblazen. Voortaan was Congo geen privébezit meer van het koningshuis, maar een kolonie van de Belgische staat. Meer dan ooit tevoren moest de publieke opinie worden gewonnen en Congo aan de Belgische identiteit worden gekoppeld. De publieke opinie tegenover Belgische kolonialen veranderde in de twintigste eeuw sterk. Volgens de Amerikaanse journalist en Congocriticus Adam Hochschild heeft de Eerste Wereldoorlog daarin een belangrijke rol gespeeld. Hij stelde dat de Eerste Wereldoorlog heeft bijgedragen aan het vergeten van de misdaden die gepleegd zijn onder Leopolds bewind in Congo.208 Rond de jaren 1900 kwam het Congobeleid steeds meer onder vuur te staan. De internationale pers verspreidde berichten en beelden van Congolezen met afgehakte handen. Het Belgisch koloniaal bewind werd door verschillende landen veroordeeld en Leopold II en België kwamen in nauwe schoentjes te staan. Maar door het uitbreken van de Groote Oorlog in 1914 werd België volgens Hochschild in een slachtofferrol geduwd. De Britse en Amerikaanse propaganda projecteerden het beeld van de ‘afgehakte handen’ uit Congo op de geweldplegingen van de Duitse invaller tegen ‘Brave Little Belgium’: Duitse soldaten die de handen en voeten van Belgische kinderen afhakten.209 De Eerste Wereldoorlog zorgde dus voor een omkering van de slachtofferrol. De kritische stemmen die voor de oorlog klonken, waren na de oorlog niet meer te horen, alsof de geallieerden zich het bloedige koloniale bewind in Congo niet meer wilden herinneren. De Belgische staat nam deze kans om het koloniaal verleden op te smukken en een soort postume vereringscultus rond Leopold II op te zetten. Hij werd voortaan beschouwd als ‘the founding father’ en ‘civilisateur’ van Belgisch-Congo. Het oprichten van standbeelden en het benoemen van straatnamen waren onderdeel van deze cultus. Die mythevorming rond de gecontesteerde vorst was van ultiem belang voor de Belgische staat, die vreesde dat kritiek op het beleid van Leopold II de Belgische legitimiteit in Congo in het gedrang kon brengen.210 Om dat koloniaal-nationalisme verder aan te wakkeren werden op de wereldtentoonstellingen tal van nationale symbolen ingericht. Zo prijkte de buste van Leopold II tijdens de Wereldtentoonstelling van Gent 1913 centraal in de zaal van het Ministerie van Koloniën in het Congolese paviljoen.211 Daarmee werd de herinnering aan de reeds overleden Congovorst rechtstreeks aan de Belgische koloniale instelling verbonden. Toen regerend koning Albert I het Gentse koloniale paviljoen bezocht op 15 mei 1913, stelde Minister van Koloniën Jules Renkin dat “de stichting der kolonie het werk was van Leopold II, bijgestaan door enkele klaarziende en toegewijde Belgen, die betrouwen stelden in het genie van den vorst en de lotsbestemming van het vaderland. De uitbreding der kolonie moet het werk zijn aller Belgen.” Het Congopaviljoen moest volgens Renkin het grote publiek overtuigen welke “vooruitgang” was afgelegd onder Belgisch beheer. Vervolgens nam koning Albert I het woord: “Meer dan het vierde eener eeuw geleden heeft België, dank aan het vooruitzicht en de wilskracht van koning Leopold II, eene koloniale mogendheid willen worden. Het was een wakkere onderneming, opgevat in tot daartoe onbekende vormen. Maar zij was niet boven onze krachten. Het land heeft het bewezen, met de taaiheid die den grondslag van het nationaal karakter uitmaakt, door zijn meesterschap over uitgestrekte gewesten te vestigen en er zijne bedrijvigheid te doen uitstralen. De werken die er tot stand werden gebracht door de verkleefdheid van zoo talrijke landgenooten, de scheppingen van onze zakenmannen getuigen dat wij de hoedanigheid bezitten die naar de zegepraal leidt. Deze betooging is verwezenlijkt, mijnheren, en de stond is aangebroken om zich wel te doordringen van de rechten en plichten welke het moederland en de kolonie jegens elkaar hebben. De banden, welke hen vereenigen, moeten aangepast worden op de eischen hunner ware belangen.”212 ‘Vaderland’, ‘aller Belgen’, ‘onze krachten’, ‘nationaal karakter’, ‘landgenooten’, ‘het moederland en de kolonie’, ‘banden’, ‘vereenigen’, … Zowel Renkin als Albert I koppelden de koloniale onderneming aan Leopold II en de Belgische identiteit. Leopold II kreeg ook op de andere expo’s een plaats in de Salons d’honneur, naast de regerende vorst en Belgische koloniale pioniers. In het tweede kwart van de twintigste eeuw speelden vooral die laatsten een belangrijke rol in de koloniale propaganda. Congo werd voortaan niet meer gezien als louter persoonlijke onderneming van Leopold II, maar als een collectief project. De pioniers belichaamden de Belgische staat in de hele koloniale missie. De meest bekende onder hen waren de ‘martelaars’ Henri-Auguste De Bruyne (1868-1892) en Jozef Lippens (1855-1892), die in de strijd tegen de Arabische slavenhandel in Congo een ‘heldendood’ stierven.213 Binnen dat nationalistisch discours werd eveneens gepronkt met andere ‘collectieve’ verwezenlijkingen. Op de Wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1930 werden de overwinningen op de Duitsers in Oost-Afrika tijdens de Eerste Wereldoorlog gepropagandeerd. Ook nationaal-koloniale jubilea werden gevierd. Zo vormde de vijftigste verjaardag van Congo-Vrijstaat in 1935 de officiële aangelegenheid de vierde Brusselse wereldexpositie te organiseren.214 Tijdens Expo ’58 werd Congo voor het laatst als een succesvolle Belgische onderneming voorgesteld. Daar groette koning Boudewijn slechts al zwaaiend vanop afstand de inwoners van de Congolese zoo humain.215 Wel woonde hij de dansvoorstelling van het Afrikaanse gezelschap Changwe Yetu bij216 en begroette hij de Congolese personeelsleden in het Katholieke missiepaviljoen.217 Slechts twee jaar later verklaarde de Belgische kolonie zich onafhankelijk. Dat de herinnering en mythevorming rond Leopold II tot diep in de twintigste eeuw voortleefde, bleek uit de onafhankelijkheidsspeech van koning Boudewijn in Léopoldville op 30 juni 1960. Toen sprak de jonge Belgische vorst het Congolese volk en de eerste president Joseph Kasavubu toe met de woorden: “L’indépendance du Congo constitue l’aboutissement de l’oeuvre conçue par le génie du roi Léopold II, entreprise par lui avec un courage tenace et continuée avec persévérance par la Belgique. […] Lorsque Léopold II a entrepris la grande oeuvre qui trouve aujourd’hui son couronnement, il ne s’est pas présenté à vous en conquérant mais en civilisateur.”218
De natiestaat- en identiteitsvorming uitte zich op de wereldtentoonstellingen nog op een andere manier. Er was namelijk een link tussen de zoos humains en de nagebouwde middeleeuwse dorpen, zoals Vieil-Anvers in 1894, Bruxelles-Kermesse in 1897, Oud-Vlaenderen in 1913 en Oud-België in 1930. Alle lokten bij de bezoeker een nostalgisch verlangen naar de pre-industriële samenleving uit. De steeds versnellende modernisering zorgde voor een gevoel van verlies. Heden en verleden groeiden sneller uit elkaar en het Westen zag de ‘primitieve’ Afrikaanse ‘Ander’ als verbinding. De tentoongestelde Afrikaan belichaamde de Europeaan in een vroeger, premodern stadium.219 Zijn ‘primitiviteit’ deed terugdenken aan de prehistorie en het eigen verleden. Daarmee symboliseerden de zoos humains – net als de middeleeuwse dorpen – een gemeenschappelijke geschiedenis die de nationale identiteit versterkte.
De Belgische zoos humains gaven aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ook vorm aan andere identiteiten. Zo werden ze ingezet als anti-Franstalige propaganda in de Vlaamse taalstrijd. Het Frans was sinds het ontstaan van België de officiële administratieve en rechterlijke voertaal, terwijl het Nederlands als een ondergeschikte tweederangstaal werd behandeld. De prille Vlaamse beweging eiste dan ook de gelijkstelling van beide landstalen. Tussen 1885 en 1914 won de beweging aan invloed. De gevoerde politieke strijd leverde in 1898 de ‘Gelijkheidswet’ op, waarbij zowel het Frans als het Nederlands als officiële landstalen werden erkend. Maar in realiteit zou de wet niet strikt worden opgevolgd. De Vlaamsgezinden hadden het gevoel gediscrimineerd te worden en dat alleen Franstaligen hoge politieke en juridische functies konden bekleden.220 De wereldtentoonstellingen vormden een belangrijk platform om die verfransing van Vlaanderen aan te kaarten. Door de drijvende kracht van de Franstalige bourgeoisie was de voertaal op de exposities aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw overwegend Frans. Op affiches prijkte veeleer ‘Exposition Universelle’ dan ‘Wereldtentoonstelling’. Dat was sterk tegen de zin van de Vlaamsgezinde pers.221 Zij weerhielden zich dan ook niet kritiek te uiten op die Franstalige bourgeoisie, waarbij ze opvallend genoeg meermaals de zoos humains en haar inwoners betrokken. In 1897 beklaagde het katholieke Handelsblad van Antwerpen zich, in het oog van de nakende Gelijkheidswet, dat de bevelen in de burgerwacht Franstalig zouden blijven. De Vlaamsgezinde krant verwees daarbij naar de tentoongestelde Congolezen van Tervuren. Ze schreef: “M. de minister zegt dat alles in ’t vlaamsch zal geschieden, behalve het commando. Ik begrijp niet dat men het onderricht in ‘t vlaamsch geve om naderhand de wacht aan te voeren in een fransch, dat voor vele chineesch zijn zal; dat zal gelijken op hetgeen geschiedt voor de oefeningen der Congoleezen te Tervuren, die een fransch commando volgen waarvan zij de beteekenis niet vatten. Zoo kan men geleerde honden en apen drillen, maar dat is geen ideaal op gebied van burgerdeugd.”222 Vervolgens publiceerde het liberale Laatste Nieuws in 1913 een anekdote over de Gentse zoo humain, onder de titel “Senegalees en Vlaming”. Een lerares zou het Senegalese woondorp aan het Citadelpark hebben bezocht met haar leerlingen en “om haar wat fatsoenlijker voor te doen, om er niet te staan als een Vlaams boerinneken, redevoerde Mevrouw in ’t Fransch met haar leerlingen en tot een Senegalees.” Die laatste zou gezien hebben hoe de kinderen hun hoofden fronsten om de lerares te verstaan. De Senegalees vroeg haar in het Frans: “Mevrouw, zijt gij van Gent?” “Ja!” antwoordde de lerares. “En zijt ge Vlaming?” vervolgde de Senegalees. “Welja!” zei ze verlegen. “En spreekt ge dan geen Vlaamsch, mevrouw?” “Welja,” antwoordde de vrouw terug, “ ’t is omdat ge mij niet zoudt verstaan indien ik Vlaamsch sprak.” De Senegalees stotterde: “Ja, maar ik ken zeer weinig Fransch, en uwe leerlingen verstaan toch ook beter Vlaamsch!” De lerares haar wangen zouden hebben gebloosd als een “wijnappel”.223 Ook de tentoongestelde Filipijnen werden bij het taalconflict betrokken. Het Laatste Nieuws vergeleek hen met de zogenaamde “franskiljons”, een spotnaam voor de Vlaamse Franstalige bourgeoisie. Naar aanleiding van het aanslepende vertrek van de Filipijnen na afloop van de Gentse wereldtentoonstelling schreef de krant: “[…] we vernemen nu dat ze allen [de tentoongestelde Filipijnen] zonder onderscheid de stad hebben verlaten, in bestemming voor hun vaderland. Gent is weer enigszins gezuiverd; nu blijven nog slechts de Franskiljons over. Wanneer zullen dezen eens naar hun “vaderland” vertrekken?”224 De socialistische krant Vooruit gaf een rechtstreekse kritiek op deze uitspraak en noemde Het Laatste Nieuws een “meester in ’t beleedigen”. Het zat de Vooruit diep dat de Filipijnen “vuiligheid” werden genoemd alleen omdat ze arm waren, terwijl de Franskiljons – door de socialisten voorgesteld als uitbuiters en kasteelheren – geen “vuiligheid” maar “propere marchandise” zouden worden genoemd, moesten ze Vlaams hebben gesproken. De Vooruit besloot ironisch: “Bravo! Goed gebruld, Vlaamsche… leeuw!”225 De strijd van de Vlaamse beweging woedde nog heviger na de Eerste Wereldoorlog. Uiteindelijk zou de Wereldexpositie van Antwerpen in 1930 voor het eerst – grotendeels – tweetalig verlopen.226 Toch bleef de strijd voortduren. De Vlaams-katholieke krant De Standaard gebruikte tijdens Expo ’58 het bezoek van koning Boudewijn aan de Congolese paviljoenen om het onevenwicht tussen Vlaams- en Franstaligen te onderstrepen. Toen Vlaamse journalisten de koning wilden volgen in het Congopaviljoen, werden zij achteruitgeduwd door een blanke Franstalige bewaker die naar verluidt weigerde zich in het Nederlands te verantwoorden. De krant oordeelde: “Beslist, het is jammer dat wij Vlamingen geen negers zijn. Misschien mochten we dan ook een lied zingen voor de koning, in onze taal, en misschien zou men ons dan op de W.T. [Wereldtentoonstelling] overal in onze taal aanspreken en antwoorden. Wellicht wacht men erop dat wij Vlamingen ook in panje op de W.T. zouden rondlopen om ons dezelfde rechten te geven als de negers.”227

Interculturele uitwisseling: De ‘contact zone’

Dat de zoos humains op de Belgische wereldexposities een aanrakingspunt waren tussen verschillende culturen, lijkt ondertussen duidelijk. Maar of er ook uitwisseling en contact was tussen die culturen blijft de vraag. Om die te beantwoorden doen we beroep op het concept van de Canadese literatuurwetenschapster Mary Louise Pratt, met name de ‘contact zone’ (1991). Pratt omschreef dat begrip als “social spaces where cultures meet, clash, and grapple with each other, often in contexts of highly asymmetrical relations of power, such as colonialism, slavery, or their aftermaths as they are lived out in many parts of the world today.”228 In haar artikel nam ze ‘El primer nueva corónica y buen gobierno’ (‘The First New Chronicle and Good Government’) uit 1613 van Filipe Guaman Poma de Ayala – een inboorling uit de Andes – als voorbeeld. Deze brief van welgeteld achthonderd bladzijden, gericht aan de Spaanse koning Filips III, toont volgens Pratt de literaire vermenging van de Spaanse en Inca-Andescultuur aan, waarbij Europese en Zuid-Amerikaanse systemen van betekenisgeving samenkomen in de zogenaamde ‘contact zone’.229
Om de contact zone toe te passen op de zoos humains analyseren we eerst de “zeer asymmetrische relaties van dominantie en onderwerping”.230 Om dat na te gaan onderzoeken we de behandeling van de tentoongestelde volkeren op de Belgische wereldtentoonstellingen. Dat vertelt ons immers veel over hoe de blanke kolonisator omging met de koloniale ‘Ander’. De twaalf Congolezen die op de eerste expositie werden tentoongesteld kwamen op 12 mei 1885 per boot aan in Antwerpen. Normaal gezien werden ze pas begin juni verwacht bij warmer weer, want de tentoonstelling van Amsterdam 1883 had aangetoond dat de ‘exotische’ volkeren heel wat te lijden hadden onder het koude Europese klimaat.231 Ook in België zouden de gure weersomstandigheden voor problemen zorgen. Massala en zijn gevolg werden ondergebracht boven de militaire bakkerij, waar de warmte van de ovens de Congolezen beschermde tegen de koude.232 Ze sliepen op strozakken met dekens en kregen eten en drinken aangeboden. Hun vraag naar een tafel, banken, schotels, lepels en vorken duidde volgens de katholieke Koophandel van Antwerpen op de bereidwilligheid van de Congolezen om zich aan te passen aan het Europese leven.233 ’s Avonds verbleven ze boven de bakkerij en overdag rond het Congopaviljoen van de Antwerpse Société de Géographie in zelfgebouwde en -meegebrachte hutten of ‘chimbeke’. Na hun aankomst duurde het nog enkele weken vooraleer de Congolezen aan het grote publiek werden voorgesteld. De organisatoren hielden hen immers zoveel mogelijk binnen om hen te laten acclimatiseren.234 Tijdens de expositie werd veel aandacht besteed aan de goede behandeling en verzorging van de tentoongestelde ‘Ander’. Er werd zelfs een Comiteit der Beschermende Dames van de Congolanders opgericht dat zich onder andere bezighield met het kleden van de Congolezen.235 Samen met de Congolese vrouwen organiseerden ze op 21 juni 1885 een benefietverkoop ten voordele van de Afrikaanse deputatie.236 Toch waren er dubbele kritieken. De krant l’Opinion vond het ongehoord dat ‘Koning’ Massala niet ontvangen en gelogeerd werd zoals het een gast toekwam. Het Handelsblad van Antwerpen reageerde dat het nogal vreemd zou zijn hem te laten logeren in het paleis op de Meir, terwijl hij in zijn thuisland “met alle eerbied – op handen en voeten in zijn hut springt.” Men dacht ook dat Massala liever bij zijn onderdanen verbleef.237 Tegenstanders hadden dan weer kritiek op de vele aandacht voor de goede behandeling van de Congolezen. De socialistische krant Vooruit klaagde meermaals aan dat de burgerij te veel bezig was met de “Congolanders” terwijl ze amper aandacht schonken aan de slechte leefomstandigheden van de arbeidersklasse of de kinderarbeid in eigen land: “Al die liefde voor eene dozijn zwarten en als de socialisten vragen om de jonge meisjes en vrouwen uit de mijnen te laten, waar de gestadige omgang met de mannen in de donkere gangen tot zedeloosheid aanzet, zijn wij slechteriken; als wij eene wet vragen tegen den kinderarbeid, wil men er niet van hooren, als zij gezonde werkmanshuizen eischen, laat men ons naar den weerlicht loopen of neemt men de plannen aan voor de cités, in wier duivenpieren men zich noch roeren noch keeren kan. En langs een andere kant al die zorgen, al dien twist, al dit gekabbel voor 12 zwarten! Waarlijk die bourgeois zijn kostelijke kerels!”238 Zelfs de Aardrijkskundige Maatschappij klaagde dat het (burgerlijke) publiek de Congolezen teveel verwende door hen sigaren, sinaasappelen en parels te schenken. De Vooruit noemde hen dan ook “de ergste uitbaters voor de belgische loonslaven”.239 Op de Congolese gala-avond verklaarde Massala dat door de hartelijke ontvangst die hij en zijn onderdanen hadden gekregen, hun wantrouwen tegenover de blanken was verdwenen.240
Tijdens de Wereldtentoonstelling van 1894 gingen de organisatoren op hetzelfde élan van 1885 verder. Op 12 mei 1894 arriveerden de honderdtal Congolezen met de Duitse stoomboot Eduard Bohlen in Antwerpen. Bij hun aankomst werden ze in dekens gewikkeld en naar hun voorlopig verblijf in de militaire bakkerij gebracht.241 Later verhuisden ze naar de barakken aan de Kielsevest, waar de tentoongestelde Congolezen het naar verluidt “veel beter hadden dan in hunne houten loodsen”.242 Volgens Het Handelsblad van Antwerpen werden de Congolese ‘gasten’ goed verzorgd: “De vlaamsche keuken vinden zij voertreffelijk. Men heeft ze leren eten met vorket en lepel. ‘Dat doet ook de blanke’ zeggen zij.” Ze kregen onder meer groenten, vis en aardappelen opgediend.243 Ook in 1894 bleven de inwoners van de zoo humain meermaals binnen omdat het buiten te koud was.244
Dat de Congolezen op voorhand toch enigszins bezorgd waren om hun behandeling in het verre België bleek uit een brief van ‘zuster Godelieve’, een Vlaamse non die in de kolonie verbleef. In oktober 1893 ontmoette zij aan de oever van de Inkisi-rivier in Congo een groep inboorlingen die op weg was naar de tentoonstelling van Antwerpen. Ze sprak hen aan over haar Congolese oud-leerlingen die uit de streek van de Bengala’s afkomstig waren. Onmiddellijk kreeg ze een heel vragenvuur op haar afgeschoten: “Waar zijn die meiskens? Wat doen zij? Wat eten zij? Hebben zij een huis gelijk de blanken? enz. enz.” Volgens de zuster vroegen ze naar “alle doelmatige kwestiën, want zij willen weten hoe zij zelven gaan behandeld worden.”245 Uiteindelijk bleek dat de Congolezen bij hun vertrek uit Antwerpen op 6 september 1894 zeer tevreden waren over hun verblijf in de metropool. Een van de stamhoofden sprak: “Nu wij u gaan verlaten Kitambala [Congolese naam voor luitenant De Meuse], is het hart ons in den boezem gezwollen. Gij waart altijd goed voor ons, hebt niemand geslagen, hebt altijd met zachte stem bevelen gegeven; de leugen kwam nooit over uw lippen, wij waren tevreden u te gehoorzamen, omdat wij betrouwen in u hadden. Vandaag roept het hart ons terug naar ons land, maar binnen vijf of zes manen, als ge wilt, zullen wij allen met onze broeders terugkeeren naar ’t land van Boula Matidi [Koning Leopold].”246 Dat er geen fysiek of verbaal geweld werd gebruikt tegen de tentoongestelde Congolezen was een rechtstreekse verwijzing naar de onmenselijke behandeling die de inheemse bevolking in Congo wel te verduren kreeg onder de blanke kolonisator. In vergelijking met de tentoongestelde Congolezen kregen de Indianen van Pawnee Bill’s Wild West Show heel wat minder medelijden. Hun voorstellingen gingen twee keer per dag door, ongeacht de gure weersomstandigheden.247
In 1897 logeerden de 267 geëxposeerde Congolezen, waaronder een grote groep soldaten van de Force Publique, in de kazerne Het Hoefijzer te Tervuren.248 Daar werden ze onderverdeeld in drie grote slaapzalen en hadden de getrouwde koppels een afgescheiden bed met gordijnen. Ook werden ze voorzien van het nodige tafelgerei en “al wat er noodig is voor het europeesche leven”.249 Overdag verbleven ze in de drie ‘negerdorpen’ langs de vijvers van het Warandapark. Opnieuw werden de Congolezen op koude of regenachtige dagen binnengehouden, maar die maatregel werd niet altijd door de bezoekers met begrip onthaald. Volgens Het Handelsblad van Antwerpen was “de nieuwgierigheid der Brusselaars dikwijls onverbiddelijk.” Toen de Congolezen wegens het slechte weer in Het Hoefijzer bleven “protesteerde het volk en eischte ze krachtdadig dat men de negers zou laten uitgaan.” Toen er niet op hun verzoek werd ingegaan, probeerden de bezoekers zelfs de omheining open te breken. Uiteindelijk moesten soldaten van de Force Publique met vooruitgestoken bajonet tussenkomen om de gemoederen te bedaren. “Welk gedacht zullen die negersoldaten na dergelijke tooneelen van onze landgenooten meenemen?” besloot Het Handelsblad.250 Om zulke teleurstellingen te voorkomen raadde Het Laatste Nieuws haar lezers aan de Congolese zoos humains op “eenen heeten dag” te bezoeken, “dan zullen zij zeker zijn onze zwarte broeders buiten te zien komen”.251 Ook maakte de krant hen bewust dat er naast de Congolezen “nog vele andere merkwaardige dingen” op de Koloniale Tentoonstelling van Tervuren te bezichtigen waren.252 Een tweede ‘probleem’ in de ogen van de organisatoren was dat de bezoekers de Congolezen te vaak eten toestopten. Om hen daarvan te weerhouden en aan te tonen dat de Congolezen goed werden gevoed, werd de samenstelling van hun maaltijd medegedeeld. Elke Congolees kreeg naar verluid per dag een kilogram brood, een halve kilogram rijst, een halve kilogram vlees, een liter bier, een kilogram aardappelen enz. De mannen kregen zelfs sigaren en tabak.253 Het Laatste Nieuws schreef: “Men zegt dat de zwartjes het daarmee kunnen volhouden.” Maar de krant was misnoegd over hun te goede behandeling: “ ’k Wil u gelooven: wij kennen arme dompelaars die willen teekenen om in die voorwaarden, voor gansch hun leven naar Congo overgebracht te worden en daar als specimen van europeesche hongerlijders te worden ten toon gesteld.”254
Dat het Belgische weer de grote spelbreker was van de zoos humains bleek nogmaals op de Wereldexpositie van Luik in 1905. Daar vielen de laatste dagen van de tentoongestelde Senegalezen letterlijk in het water. Een van hen stelde dat “le bon Dieu des Belges n’aimait pas les noirs, car, sans cela, il arrêterait la pluie.”255 In tegenstelling tot de Congolese voorgangers bleef het Senegalese village indigène tijdens het slechte weer wel open, tot grote vreugde van de bezoekers.256 Dat de tentoongestelde volkeren zich vanaf 1905 minder lieten afschrikken door de gure weersomstandigheden kwam doordat ze deel uitmaakten van rondreizende entertainmentgroepen. Die verbleven al langer in Europa en waren in de tussentijd enigszins gewend geraakt aan het koudere klimaat. Aangezien de tentoongestelde Congolezen van 1885, 1894 en 1897 rechtstreeks uit de kolonie werden gerekruteerd, kwam het grote klimaatverschil bij hen harder aan. Toch bleven de Belgische weersomstandigheden ongunstig. Het Laatste Nieuws merkte tijdens de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1910 op dat “deze arme drommels [de tentoongestelde Senegalezen] zich waarlijk niet al te veel vermaken onder onze gure Aprillucht want men ziet ze bibberen en beven, ondanks de warme kleeding waarin ze gewikkeld zijn”.257
Op de Wereldexpositie van Gent 1913 kampten de tentoongestelde volkeren met andere problemen. Na de sluiting van de tentoonstelling eind oktober werden de 128 Senegalezen en 54 Filipijnen door hun impresario’s aan hun lot overgelaten. De Franse impresario Aimé Bouvier van het Senegalese dorp ging failliet en kon de reiskosten voor zijn gevolg niet meer betalen en ook de Duits-Amerikaanse impresario Richard Schneidewind raakte in financiële moeilijkheden en liet zijn Filipijnen achter in de Arteveldestad.258 Zonder inkomen en onderdak dwaalden de geëxposeerden door het afgebroken tentoonstellingsterrein en de Gentse straten. Vooral de Filipijnen hadden zwaar te lijden. Volgens Het Handelsblad van Antwerpen hadden de Filipijnen het tijdens hun verblijf “zoo goed niet gehad als de Senegaleezen.” Die laatsten hadden Gent op 21 november 1913 verlaten met als bestemming Dakar. “Gisteren dwaalden er nog twee [Filipijnen] blootvoets in de tentoonstelling, bij de bezoekers en werklieden bedelende. Van de krijgsoverheid ontvingen zij ieder eene warme paardendeken, waarmee zij zich tegen de guurheid van het weer trachten te bevrijden.”259 Het nieuws van de verwaarloosde Filipino’s bereikte zelfs de Verenigde Staten. Daar berichtte The New York Sun: “Igorots are destitute and wandering in the streets of Ghent”.260 De hele heisa zou in 1914 zelfs leiden tot een verbod op het tentoonstellen van Filipijnen in de VS.261 Uiteindelijk nam impresario Schneidewind zijn verantwoordelijkheid op en bracht hij de Filipijnen onder in Merelbeke. Naar eigen zeggen werden zij “zeer goed behandeld en ontbreekt het aan geen vleesch, rijst, brood, enz.” Samen met de helft van zijn Filipijns gezelschap vertrok hij op 13 december 1913 – bijna anderhalve maand na de afloop van de expositie – met de trein richting Marseille, waar ze inscheepten voor Manila. De overige Filipijnen zouden later volgen.262
Ondanks de organisatoren de tentoongestelde koloniale ‘Ander’ zo goed mogelijk trachtten te beschermen tegen de Europese leef- en weersomstandigheden, waren tussen 1894 en 1913 heel wat slachtoffers te betreuren. Alleen reeds de heenreis zorgde in 1894 voor het overlijden van een Congolees.263 Bij hun aankomst in Antwerpen werden enkele zieke opvarenden opgenomen in Stuivenberggasthuis en nog geen maand later keerden twee soldaten, twee vrouwen en drie kinderen terug naar de kolonie.264 Om ziektetaferelen uit Antwerpen 1894 te vermijden, werd in 1897 te Tervuren het Hôpital des Congolais, ook wel het ‘hospitaal van Vossem’ genoemd, opgericht. In dit tijdelijk hospitaal kregen zieke Congolezen hun eerste zorgen toegediend, maar tevergeefs.265 De Koloniale Tentoonstelling van Tervuren in 1897 kende het hoogste dodentol van alle Belgische zoos humains. Maar liefst zeven Congolezen lieten er het leven. Het eerste slachtoffer was de jonge Ekia, die kort na zijn aankomst naar alle waarschijnlijkheid bezweek aan tuberculose.266 De anderen stierven in de uitzonderlijk gure maand augustus ten gevolge van griep.267 Het Gasthuis van Vossem had haar handen vol. Eind augustus zouden er twaalf zieke Congolezen hebben gelegen, waaronder vier vrouwen en een kind.268 De pers nam de vele zieken en overlijdens gretig op in hun berichtgeving. Het Laatste Nieuws schreef: “Indien men geene maatregelen neemt om die ongelukkigen zoo haast mogelijk naar hun vaderland te sturen, zullen er niet veel meer weerkeeren.”269 Uiteindelijk besloten de organisatoren de Congolezen vroegtijdig terug te sturen en keerden ze op 30 augustus 1897 vanuit Antwerpen terug naar Congo.270 De zeven overleden Congolezen bleven achter in Tervuren, waar ze werden begraven in ongewijde grond naast overspeligen en mensen die zelfmoord hadden gepleegd.271 Hun katholieke begrafenis had voor heel wat tumult gezorgd bij de lokale bevolking. Volgens ooggetuigen waren de toeschouwers op de begrafenis van de jonge Ekia “ver van eerbiedig en werd er zelfs gejouwd”.272 Vanuit een liberaal standpunt bekritiseerde Het Laatste Nieuws de organisatoren omdat “men alle mogelijke moeite heeft gedaan om aan de bevolking te verduiken dat een der Congolanders te Tervueren bezweken is. Alhoewel het patent geweten was door vele journalisten, heeft men zorgvuldig den dag der teraardebestelling geheim gehouden”. Volgens de krant waren “er bij de begrafenis allesbehalve stichtende tooneeltjes op te merken geweest, wat aan de Congoleezen maar een droef gedacht zal gegeven hebben van den eerbied der katholieke boeren voor de dooden”.273
De vele Congolese zieken en doden van 1897 werden in 1905 als officiële reden gegeven om geen Congolezen meer tentoon te stellen in Luik, al waren de toenemende kritieken op het beleid van Leopold II het achterliggende leidmotief.274 Ook de Wereldexpositie van Gent had enkele slachtoffers te betreuren. Op 19 augustus 1913 stierf de achtentwintigjarige Timicheg uit het Filipijnse woondorp aan tuberculose. De pers berichtte: “Timiteg, een hare inwoners [van het Filipijnse dorp] is naar de ‘velden van den Grooten Jager vertrokken’. […] Hij verkwijnde langzaam in ons weinig gastvrij klimaat, ver van zijn land waar de brandende zon alles zoo heerlijk maakt. Heimwee voelde hij, hij werd moedeloos, vatte koude en stierf. De bewoners van het Philippijnsch dorp omringden hem, en woonden het vertrek bij van Timiteg’s geest naar de onmetelijke jachtgronden.” De kranten bevestigden nogmaals hun ‘wilde’ karakter door hen “kannibalen” te noemen: “Zij riepen en tierden om de booze geesten af te schrikken die Timiteg, op de eeuwige jacht gaande, zouden kunnen vergezellen, en zij lieten bij een pachter, in den omtrek, een varken koopen dat ze keelden en rauw oppeuzelden…”275 Twee maanden later overleed ook de twintigjarige Senegalese Madi Diali uit Dakar aan een hartziekte.276 Tijdens de Wereldexpositie van Antwerpen 1930 bracht een bataljon van de Force Publique een bezoek aan de Congolese graven van Tervuren 1897. Na de Tweede Wereldoorlog werden de zeven overledenen herbegraven vlakbij de kerk.277 Daar hield het Ministerie van Koloniën tijdens Expo ’58 een ceremonie in aanwezigheid van de Congolese ‘évolués’.278
Een tweede aspect dat de “zeer asymmetrische relaties van dominantie en onderwerping” kan aantonen, is de representatie van de koloniale ‘Ander’ op affiches en brochures. De kleurrijke aanplakbiljetten trachtten zoveel mogelijk bezoekers naar de wereldtentoonstellingen te lokken. De rijkelijke symboliek visualiseerde de boodschap die de desbetreffende expositie wou uitzenden. Tijdens de Exposition Universelle d’Anvers van 1885 benadrukte de affiche het nationale en internationale karakter van de tentoonstelling. Centraal poseerde een godin met de Belgische driekleur in de hand en rechtsboven stond het koninklijke zegel met de slogan: “L’Union fait la force”. Ook de imposante expo-ingang en de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal als symbool van Antwerpen kwamen duidelijk in beeld. Voorts zien we een locomotief en stoommachine als tekenen van vooruitgang en moderniteit, en een schip dat het maritieme belang van Antwerpen als havenstad symboliseerde. De Belgische godin werd gevolgd door een grote stoet van Europese, Arabische, Aziatische en Afrikaanse volkeren die elk hun bijdrage aan de wereldexpositie met zich meebrachten. Het lijkt alsof deze volkeren vredig en op gelijke voet aankwamen in de Scheldestad, waarmee de universalistische boodschap werd benadrukt. De affiche van Antwerpen 1894 werd in dezelfde stijl gepubliceerd. Wederom stond een godin centraal, deze keer niet met de Belgische driekleur maar met een palmtak, verwijzend naar de vrede. De volkerenstoet werd ingeruild voor een globe waarop verschillende lijnen van over de hele wereld samenkomen in Antwerpen. Het is opvallend dat er geen lijn vertrekt vanuit het hart van Afrika. Nochtans was de Congolese sectie een van de populairste en belangrijkste van de hele expositie. Op de achtergrond werd de Belgische vlag wel geflankeerd door de Antwerpse (rood-wit) en Congolese vlag (blauw met gele ster). Die elementen duiden sterk op de toe-eigening en onderwerping van de kolonie door de Belgische vorst en staat. De affiche van de Wereldtentoonstelling van 1897 in Brussel gebruikte hetzelfde discours van 1885. Opnieuw werd gekozen voor verschillende volkeren die deze keer samenkwamen onder de triomfboog in het Jubelpark. Aangezien de Koloniale Tentoonstelling van Tervuren de helft van de hele expositie uitmaakte en Leopold II koste nog moeite had gespaard om te kunnen pronken met zijn prestigeproject, stond de Afrikaanse/Congolese krijger ditmaal prominent in beeld, broederlijk naast de andere volkeren. Vanaf Luik 1905 verdween de aanwezigheid van de tentoongestelde ‘Ander’ op algemene affiches. Tijdens de Wereldtentoonstelling van Brussel 1935 keerde de volkerenstoet echter terug. Zo herkennen we Afrikanen die een miniatuur van het Congopaviljoen dragen en stonden voor het eerst twee tentoongestelde Sioux-indianen met hoofdtooi op de affiche. Soms werden ook specifieke reclameposters gemaakt voor de zoos humains, maar daar gaan we later in het onderzoek dieper op in.
Vervolgens onderzoeken we het tweede deel van Mary Louise Pratt’s stelling over de ‘contact zone’, namelijk de “sociale ruimtes waar verschillende culturen elkaar ontmoeten, botsen en worstelen”.279 Bij de zoos humains onderscheiden we twee zulke sociale ruimtes: enerzijds de menselijke dierentuin zelf en anderzijds de ontmoetingen buiten het expoterrein. De contacten tussen de tentoongestelde volkeren en het publiek in de zoo humain zelf analyseren we aan de hand van de omheining. Net zoals in een traditionele dierentuin werden de koloniale ‘Ander’ en de toeschouwer vaak van elkaar gescheiden door een schutting. Die omheining kunnen we zien als een strikt opgelegde scheiding waarbij direct contact tussen beide culturen werd vermeden. Dat zorgde ervoor dat er een onevenwichtige relatie ontstond tussen beide groepen. De toeschouwer eigende zich het recht toe de tentoongestelde te bekijken vanuit een dominant perspectief, terwijl die tweede werd onderdrukt en geobjectificeerd. Op de Wereldexposities van Antwerpen 1894 en Brussel 1897 werden de tentoongestelde Congolezen nog strikt gescheiden van het blanke publiek door een omheining. Daarmee vormden de Congolese zoos humains een soort afstandelijk eiland middenin het expoterrein, waar van buitenaf naar de exotische ‘Ander’ werd gekeken. Al verhinderde dat niet dat de bezoekers hen geld, drank en eten toestopten.280 Daarbij merken we op dat het telkens om een lage omheining ging, dat – naast de symbolische betekenis – vooral bedoeld was om de opdringerige bezoekers op een afstand te houden en de Congolezen te beschermen tegen de soms overdreven nieuwsgierigheid van het publiek. Niet om te verhinderen dat de tentoongestelde volkeren als ‘wilde dieren’ zouden ontsnappen, aanvallen of dergelijke.
Vanaf de Exposition Universelle et Intenationale de Liège in 1905 ondergingen de zoos humains een belangrijke transformatie. De schutting tussen de tentoongestelde ‘Ander’ en de toeschouwer verdween en maakte plaats voor een model dat we het best kunnen vergelijken met een kinderboerderij. Voortaan konden bezoekers en geëxposeerden vrij rondlopen in de ‘negerdorpen’ en was fysiek contact met de tentoongestelde volkeren mogelijk. Daarmee verdween grotendeels de dominante ‘kracht’ van de omheining, wat zorgde voor een meer gelijke verhouding tussen beide culturen. In plaats van een passieve blik van buitenaf kreeg de bezoeker de kans de koloniale ‘Ander’ actief van binnenuit te aanschouwen en met hem te interageren. Dit model was dan ook zeer populair en werd toegepast op de zoos humains van Luik 1905, Brussel 1910, Gent 1913 en Antwerpen-Luik 1930. Ondanks dit model meer vrijheid gaf tot interculturele uitwisseling tussen beide culturen en een meer egalitaire uitstraling had, is het zeer opmerkelijk dat in 1958 opnieuw werd gekozen voor de omheiningen uit 1894 en 1897. Zeker in het licht van de Congolese onafhankelijkheid dat slechts twee jaar later zou worden uitgeroepen. Ook bestond het publiek deze keer niet meer uitsluitend uit blanke toeschouwers. De overheid nodigde verscheidene hoogopgeleide Congolezen – de zogenaamde ‘evolués’ – uit om de wereldexpositie op de Heizel te bezoeken. Op die manier kwamen de Congolese bezoeker en tentoongestelde oog in oog te staan. De evolués waren dan ook zeer verontwaardigd hun landgenoten achter een omheining geëxposeerd te zien staan. Hun protest leidde uiteindelijk tot de sluiting van de laatste Congolese zoo humain op Belgische bodem.
De tweede sociale ruimte die we bespreken zijn de interculturele ontmoetingen naast de zoos humains. De tentoongestelde volkeren waren immers niet strikt gebonden aan hun sectie op het expoterrein. Tijdens hun verblijf in België maakten ze verscheidene uitstappen en werden ze soms uitgenodigd op speciale aangelegenheden. De twaalf Congolezen van de Antwerpse Wereldtentoonstelling van 1885 waren in dat opzicht de meest geprivilegieerde groep. Ze werden meermaals uitgenodigd op gala-avonden en bezochten de kathedraal, de Vlaamse Schouwburg, de zoo, het circus en de paardenrennen. Op 27 mei 1885 werden ze ontvangen op het Antwerpse stadhuis door burgemeester Léopold de Wael, het schepencollege en de gemeenteraadsleden. Ze een rondleiding op ’t Schoon Verdiep en achteraf werd getoost op de “bekrachtiging van de gesloten vriendschap.”281 De jongste Congolezen zouden al een woordje Frans hebben gesproken en riepen: “Vive le Roi!”282 Op 8 juli 1885 volgde een bezoek aan koning Leopold II in Laken. Volgens De Koophandel van Antwerpen was “Massala vooral gelukkig dat hij den ‘greeten hoofdman’ zou gaan zien”. Hij gaf zelfs te kennen dat hij in zijn thuisland ook een tentoonstelling wou organiseren. Ze werden plechtig ontvangen door een detachement van tweehonderd grenadiers en Leopold II verwelkomde hen in de wintertuin van de koninklijke serres. Aangezien Leopold II nooit naar Congo was gereisd, was dit mogelijks de eerste ontmoeting met zijn Afrikaanse ‘onderdanen’. Na een kort gesprek tussen de vorst en de Congolezen, volgde een rondleiding en diner.283 De Congolezen werden opvallend goed verwend tijdens hun uitjes. In Laken kregen ze kabeljauw met gestoomde bonen en rum opgediend, met daarna kip met rijst en champagne. Ook tijdens de pauzes in het theater kregen ze cognac aangeboden in de foyer284 en op de internationale paardenrennen sigaren en likeur.285 Ondanks mogen we de ‘vrijheid’ van de tentoongestelde volkeren niet overschatten. De Congolezen bleken zich volgens Het Handelsblad van Antwerpen voornamelijk te vervelen: “Zij zijn het beu in hunne kamers, boven den bakkersoven geplaatst, en heel onze samenleving, met haar klatergoud en beweging, heeft voor hen niet veel aantrekkelijkheid: het nieuwe is er af. De Congolanders verlangen naar hunne vrije natuur, naar hunne bosschen en prachtige waterstroomen terug te keeren, en dit laat zich zeer goed begrijpen. De Société géographique zal er zich op moeten toeleggen iets uit te vinden. Lange redevoeringen uitspreken, schijnt hiertoe een slecht middel te zijn; Massala vindt dat doodvervelend, te meer omdat hij er geen woord van verstaat.”286 Deze uitspraak toont aan dat de Congolezen niet vrij waren te gaan waar ze wilden, maar werden ‘opgesloten’ boven de bakkerij. Enkel onder begeleiding van de Société de Géographie mochten ze de Scheldestad verkennen. Ook in 1894 maakten de tentoongestelde Congolezen onder begeleiding enkele uitstappen, al behoorden hooggeplaatste bezoeken aan het stadhuis en het paleis te Laken daar niet meer bij. Een ontmoeting tussen een blanke officier en Congolees opperhoofd toonde de soms ongelijke verhouding aan tussen beide culturen. Toen het opperhoofd de hand uitstak naar de officier, had die laatste dat niet gezien. Naar verluid reageerde de Congolees verontwaardigd: “Ik, opperhoofd, gij, opperhoofd, waarom geeft ge mij de hand niet?”287 Op de Koloniale Tentoonstelling van Tervuren in 1897 verminderde het aantal uitstappen nogmaals. Met bezoeken aan Bruxelles-Kermesse, de cinématographe en het circus werden ze beperkt tot het minimum.288 Voorts bracht Leopold II zelfs geen (officieel) bezoek meer aan zijn tentoongestelde onderdanen. Hiermee zakte de interactie tussen beide culturen tot een dieptepunt. Met de komst van professionele entertainmentgroepen vanaf 1905 steeg de persoonlijke vrijheid van de geëxposeerde volkeren en vond opnieuw meer interculturele uitwisseling plaats. Tijdens de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913 lokten de contacten tussen de Senegalezen en de burgerlijke dames zelfs heel wat kritieken uit. Toen de Senegalezen per trein de Arteveldestad voor goed verlieten “aarzelden sommige ‘juffers’ niet de zwarten, waarmee zij tijdens hun verblijf in de Tentoonstelling bepaald kennis hadden gemaakt te omhelzen en hun een hoopvol: Tot weerzien! of een droevig: Vaarwel! toe te roepen”.289 Die ‘interculturele betrekkingen’ wekten bij veel toeschouwers een diepe verontwaardiging op. De dames werden zelfs door een deel van de menigte uitgescholden. De socialistische krant Vooruit nam dit voorval aan om de klassenkloof op de korrel te nemen: “Moesten dergelijke vrijagies met werkmeisjes bestaan hebben, gansch de werkende klasse zou niet weinig van hare pluimen gelaten hebben. Maar nu waren het burgerdames of -dochters, en daarover, ziet ge, mag er zooveel niet gezegd worden.” De krant besloot met het spottende gerucht dat er “binnen zekeren tijd ‘zwartjes’ zouden kunnen geboren worden”.290 Dat de overgebrachte koloniale volkeren toch grotendeels onder strikte controle werden gehouden, bleek nogmaals tijdens Expo ’58. Toen verbleven de meeste tewerkgestelde Congolezen in het officiële Centre d’Accueil pour le Personnel Africain te Tervuren, waar een avondklok en minimale toelating van bezoekers werden ingesteld. Daarmee beperkten de organisatoren de interactie met de Belgische bevolking.291 Ook de Congolese bezoekers of évolués werden sterk in de gaten gehouden.292
Ondanks de initiatieven voor een goede behandeling van de tentoongestelde volkeren bestond er een duidelijk onevenwicht tussen beide culturen, aangestuurd door koloniale en imperialistische dominantie. In tegenstelling tot wat de universalistische affiches trachtten te beweren, werd de exotische ‘Ander’ beschouwd als een onderworpen volk. De organisatoren hielden de tentoongestelde volkeren bewust op een ‘veilige’ afstand van de Belgische bevolking. Toch kunnen we uit de vele (onevenwichtige) ontmoetingen, contacten en wederzijdse reacties besluiten dat de zoos humains weldegelijk een ‘contact zone’ waren. Ook de sporen die de menselijke dierentuinen en haar inwoners na afloop van de wereldtentoonstellingen achterlieten, lijken dat te bevestigen. Na 1885 werd de naam ‘Massala’ meermaals gebruikt om te verwijzen naar een persoon met een zwarte huidskleur. Vier jaar (!) na het vertrek van de Congolezen uit Antwerpen viel in Het Handelsblad te lezen: “[…] zij maakten zijn gezicht zoo zwart als dat van Massala. Toen zij weg waren werd Massala wakker en rechtstaande kreeg hij in den spiegel zijn nieuwmodisch gezicht in ’t oog.”293 Of in 1891: “Zoo heeft men gisteren morgend op het Beursplein te Brussel, bevonden dat het borstbeeld van Auguste Orts, in eenen Massala veranderd was […] Men heeft echter den neger terug kunnen witwasschen en het borstbeeld is weer geworden wat het vroeger was.”294 Ook de Gentenaars vergaten hun tijdelijke Senegalese stadsgenoten niet snel. Reeds eind 1913 – begin 1914 regisseerden Hector Van Seymortier en Henri Van Daele het blijspel ‘Wit of zwart’ in de Gentse Minardschouwburg. Dit populaire en ludieke toneelstuk alludeerde op de seksuele avonturen tussen de lokale vrouwen en Senegalese mannen en welke huidskleur hun nakomelingen zouden krijgen.295 Verder maakte marktzanger Aloïs Vanpeteghem het spottende lied ‘Zanzibika, de zwarte Senegaleesche uit d’expositie’, waarin hij de verhouding tussen een blanke man en een ‘wilde’ Senegalese vrouw bezong.296

Koloniale belangen

Op de Conferentie van Berlijn in 1885 aasden heel wat naties op het zwarte hart van Afrika om haar strategische ligging en potentiële lucratieve rijkdommen. Rubber, ivoor, hout, … gewonnen onder dwangarbeid, zouden voor hoge winsten zorgen. Uiteindelijk kreeg Leopold II, koning van het kleine België, de État Indépendent du Congo als quasi privébezit toegewezen en lag een nieuwe afzetmarkt open. Verschillende belangengroepen, zoals bedrijven en steden, trachtten op het commercieel succes van de Belgische vorst mee te varen en een graantje mee te pikken van de koloniale rijkdommen. Met haar miljoenen bezoekers waren de wereldtentoonstellingen dan ook een ultiem platform om de koloniale belangen van Congo te propaganderen en populariseren. De Congolese paviljoenen werden het uitstalraam van de koloniale handel, met import- en exportproducten die de bezoekers het belang voor de metropool duidelijk moesten maken. Antwerpen nam daarin het voortouw. De stad koesterde de hoop de draaischijf te worden van de uitgebreide koloniale handel tussen Congo en Europa. Reeds in 1885 benadrukte Victor Lynen, voorzitter van het uitvoerend comiteit van de Wereldtentoonstelling, in zijn openingstoespraak de “algemeene broederlijkheid” tussen de verschillende volkeren. Hij hoopte dat “eens de prohibitieve wetten, die vandaag nog de handelsbetrekkingen belemmeren, afschaffende, allen te gelijk vreedzaam arbeiden tot den algemeenen voorspoed” en vervolgde met: “Laat mij toe die edelmoedige hoop te uiten, met het oog op dien breeden stroom, op de Schelde, op die haven voor de werkdadigheid aller volkeren geopend.”297 In 1930 duidde de expotitel ‘Wereldtentoonstelling voor Koloniën, Zeevaart en Vlaamsche Kunst’ zelfs rechtstreeks op die assumpties en profileerde Antwerpen zich als dé koloniale havenstad. Inmiddels waren heel wat Antwerpse bedrijven lange tijd actief in de kolonie en hadden ze grote winsten geboekt. De exposities van 1885 en 1930 gaven zelfs de aanleiding tot infrastructurele uitbreidingen van de haven.298 Volgens de Belgisch-Congolese historicus Zana Aziza Etambala was er vanaf 1897 sprake van een zekere Antwerpse koloniale markt, gericht op ivoor, rubber en palmproducten.299 Import van Congolese goederen vormde de belangrijkste handelsactiviteit. De export was daarentegen gering en beperkte zich tot blikwaren, ijzerwaren, verpakkingsproducent, werktuigen, ruwe en gekleurde katoenstoffen, linnen, snijgerei, olie en andere kleurstoffen.300 De toenemende internationale kritieken tegen Leopolds Congobewind die rond 1900 de kop opstaken, troffen ook de Antwerpse koloniale bedrijven. Om hun lucratieve handelsposities te vrijwaren schaarden zij zich onvoorwaardelijk achter de vorst, al juichten ze de overname van Congo door de Belgische staat in 1908 wel toe.301 Sinds 1885 was de Scheldestad ook het vertrek- en aankomstpunt van de zogenaamde ‘Congoboten’ die vanaf 1895 wekelijks/maandelijks aanmeerden.302 Ook alle tentoongestelde Congolezen kwamen tussen 1885 en 1897 per boot aan in Antwerpen en werden telkens op de kades ontvangen door grote hordes kijklustigen. Er was dus een duidelijk sterke verbondenheid tussen Antwerpen en de kolonie. De drie andere Belgische gaststeden – Brussel, Luik en Gent – hadden in tegenstelling tot Antwerpen geen directe belangen in Congo. Daar werd de koloniale propagandamachine op de expo’s voornamelijk getrokken door koning Leopold II en vanaf 1908 door de Belgische staat zelf. Ook koloniale bedrijven droegen hun steentje bij, getuige het Pavilion des Entreprises op de Wereldtentoonstelling van Brussel in 1935.
Intussen weten we dat de wereldexposities het Belgische publiek trachtten te overtuigen van Leopolds koloniale avontuur. Maar in 1885 leek het alsof de blanke kolonisator ook een andere groep trachtte te overtuigen van hun ‘goede’ koloniale bedoelingen, met name de tentoongestelde Congolezen zelf. In het vorige hoofdstuk zagen we dat Massala en zijn gevolg in vergelijking met latere inwoners van Belgische zoos humains, het meest geprivilegieerd waren en het best werden behandeld. Ze gingen naar het stadhuis, kregen een eigen gala-avond en werden zelfs persoonlijk uitgenodigd door koning Leopold II op het paleis te Laken. Daarnaast vereerde de vorst de Congolezen ook met een bezoek aan hun ‘negerdorp’ en kregen ze bij hun vertrek allerlei geschenken, waaronder medailles, wapens en sieraden.303 Op 28 augustus 1885, een dag voor hun vertrek, sprak luitenant Louis Valcke de twaalf Congolezen toe. Volgens De Koophandel van Antwerpen hoopte hij “de vriendschappelijke betrekkingen te zien voortduren die niet hebben opgehouden met de Vereeniging.” Valcke sprak: “Zegt dit alles goed aan uwen landgenoten wanneer gij weer in hun midden zult zijn en verzekert hun van de gevoelens des konings opzichtens het zwarte ras.”304 Het koloniale project van Leopold II stond in 1885 pas in zijn kinderschoenen. Het leek erop dat de blanke kolonisator door het bezoek van Massala en zijn gevolg een goede indruk hoopte na te laten in Congo, zodat die beter zouden meewerken met zijn koloniale plannen, of beter gezegd de kolonisatie niet zouden tegenwerken. In zijn dankwoord zei Massala: “Wij beminden de blanken veel en wij hopen dat ze zich komen vestigen voor altijd te Vivi, altijd talrijker en dat zij er groote huizen zullen bouwen als die in hun land. […] Wij hebben ons goed geamuseerd, wij zullen dat onze makkers in Congoland zeggen.”305 Op de vraag of enkele Congolezen in België mochten achterblijven antwoordde hij: “Er is mij beloofd dat ik hen allen zou mee terug nemen naar Afrika en allen zullen weer met mij vertrekken. Wanneer mij daarna de vraag weer wordt gedaan, zal ik met vreugde anderen naar Antwerpen laten komen.”306 Dat duidde op een zeker wantrouwen van Massala tegenover de Belgische uitnodiging. Hij zag deze reis zelf als een aftastingsproces van de wederzijdse relaties met de blanke kolonisator. Voordien op de gala-avond verklaarde hij dat door de hartelijke ontvangst die hij en zijn onderdanen gekregen hadden, hun wantrouwen tegenover de blanken was verdwenen. Hij verwees daarbij naar de slechte herinneringen aan de blanke kolonisator: “[…] al wat ze er van vernomen hadden, had hun mistrouwen ingeboezemd, daar ze van de blanken, zooverre hunne herinnering ging, nooit anders dan slechte behandeling hadden te doorstaan gehad.” Maar Massala was opgelucht “[…] want hij zou ginder aan de zijnen kunne zeggen hoe goed en braaf de bevolking hier is, en hoezeer zij er zouden bij winnen indien hunne inboorlingen in goede betrekking met ons konden blijven.”307 En zo geschiedde. Op 19 december 1885 berichtte De Koophandel van Antwerpen de thuiskomst van de tentoongestelde Congolezen sinds oktober. Massala, gekleed in Europese kledij, werd hartelijk onthaald door zijn volk: “Massala en de andere negers die in Europa geweest zijn, verklaren zich zeer tevreden over M’ Putu of Europa. Al de koningen van den Congo spreken van naar hier te komen.” De krant besloot met: “Het vertrouwen der zwarten jegens Europa is veel vermeerderd sinds hunnen gezellen van Antwerpen terug zijn gekeerd en er zooveel van vertellen.”308 Het opzet van Leopold II leek geslaagd. Ook tijdens de Wereldexpositie van 1894 bleef de drijfveer om de goodwill van de Congolezen te winnen enigszins aanwezig. Volgens Het Handelsblad van Antwerpen zouden de bezoeken van tentoongestelde Congolezen in België “bijdragen tot het goed onthaal van den Europeaan in Congo. Het werk der zendelingen en der baanbrekers van de beschaving zal er door vergemakkelijkt worden.”309 Na 1894, toen de uitbuitingseconomie op volle toeren draaide, verdween dit Congolees overtuigingsaspect volledig.
Het Belgische publiek bleef tot 1958 de belangrijkste te overtuigen doelgroep van de koloniale belangen. Eerder bespraken we al de mission civilisatrice als propagandamiddel, maar ook de strijd tegen de slavernij in Congo werd geducht ingezet. Belgische koloniale pioniers die de strijd aangingen met de Arabische slavenhandelaars werden herinnerd als nationale helden. Over het Congolees paviljoen van Antwerpen 1894 schreef Het Handelsblad van Antwerpen: “Het was een goed gedacht, de portretten der slavenbevechters te vereenigen in eene plaats, waar de kenteekens en werktuigen der slavernij, een griezel van verontweerdiging verwekken.”310 Het Laatste Nieuws vertaalde in 1894 een lied dat de tentoongestelde Congolezen zongen: “ ‘Wij zijn van den stam der Lokelé. De Batam-Batam (dit zijn de Arabieren) komen af. Past op! Zij zijn sterk in getal en hebben boundouki (geweren) om ons te plunderen, onze vrouwen en kinderen mee te nemen. Allou! Allou! Wreken wij ons!’ Allou is hun oorlogskreet.”311 De omschrijving van Arabieren als ‘gevreesde slavenhandelaars’ moest de lezers het humanitair belang van de Belgische kolonisering duidelijk maken. Achteraf bleek de strijd tegen de slavernij een zeer dubbelzinnige rechtvaardiging te zijn. We zouden de ‘Batam-Batam’ in het Congolese lied evengoed kunnen veranderen in ‘blanke kolonisator’, want ondanks de bevrijding van de Arabische slavenhandel ging de Congolese bevolking voortaan gebukt onder een andere gewelddadige usurpator. Tijdens de Wereldtentoonstelling van Antwerpen 1894 en Brussel-Tervuren 1897 werden de tentoongestelde Congolezen vergezeld door soldaten van de Congolese Openbare Weermacht of ‘Force Publique’ (FP). Dat was het koloniale leger van Congo-Vrijstaat, dat ook na 1908 actief bleef onder Belgisch bestuur. Ze hadden als taak de openbare orde te handhaven en steun te verlenen aan de blanke kolonisator. De Force Publique rekruteerde veel Congolezen, maar de gezaghebbende functies waren enkel weggelegd voor blanken. Hun aanwezigheid op de wereldexposities was geen toeval. De FP voerde mee de strijd tegen de Arabische slavenhandelaars, waardoor ze zelf als koloniaal propagandamiddel werden ingezet. In 1894 waren 178 leden van de Force Publique in Antwerpen aanwezig312 en in Tervuren 1897 waren het er 124.313 Ze verbleven samen met hun tentoongestelde landgenoten in de zoos humains, waar ze voor het publiek militaire oefeningen uitvoerden, zoals het ineenzetten van een veldkanon.314 Onder hen bevonden zich zowel soldaten als muzikanten, volledig uitgedost in militair kostuum. Het Handelsbald van Antwerpen beschreef hen in 1894 als volgt: “Aan ’t hoofd van de compagnie Bangalas, 30 man sterk, fez op ’t hoofd en ransel op den rug, bajonet ter zij en Winchester-geweer op den schouder. Flinken typen voorwaar en gedrild, om al de jefkens van Belgenland beschaamd te zetten. Hun sergeant, ook een Bangala, is een verstandige, gespierde neger.”315 Op 26 juli 1894 kregen ze bezoek van generaal Jacques Brassine (1830-1899), Belgisch Minister van Oorlog. De Congolezen waren “vol eerbied en bewondering” voor de minister. Hij sprak met de opperhoofden en liet de soldaten oefeningen doen.316 In 1897 paradeerden de FP bij hun aankomst en vertrek doorheen de straten van Antwerpen en Brussel.317 Al was Het Laatste Nieuws niet onder de indruk van het Congolese orkest: “Zeggen dat zij kan optreden tegen het orkest van den Muntschouwburg ware ietwat overdreven. Nochtans schenen de klaroenblazers met veel overtuiging hunne rol waar te nemen. De muzikanten spelen, onzes inziens, veel te traag zodat de marschen niet kunnen gevolgd worden en de ‘deuntjes’ al het aantrekkelijke verliezen. Als de Congolanders verstaan hebben, wat de brusselsche ketjes zongen op een straatairken door hun gespeeld, zullen zij nog zwarter van schaamte zijn geworden. De muziekmeester zag er ons nen raren vogel uit. Die kerel vergenoegde zich, voor alle muziekmaat, met zijnen arm in ’t ronde te zwaaien.” De krant merkte eveneens op dat de Congolese soldaten weinig nieuwsgierigheid en interesse uitstraalden: “Boeren van Vijve-St. Elooi zouden neusdruppelend staan kijken, de Congolanders trokken onverschillig voorbij.” Ze leken zelfs bevreesd oogcontact te maken met hun “blanke broeders”.318 De FP werd ook uitgenodigd mee te lopen achter het koninklijk garnizoen tijdens het 21 juli-defilé te Brussel.319 Tot slot kwam in 1930 opnieuw een detachement van de Force Publique naar Antwerpen, al waren ze toen niet langer aan een zoo humain gekoppeld.320
De vele pogingen om de koloniale belangen tijdens de wereldexposities te populariseren, leidden uiteindelijk ook tot kritiek. Het Laatste Nieuws uitte zich in 1897 heel kritisch tegenover de Koloniale Tentoonstelling en de vele Belgische slachtoffers die in het “kerkhof van Congo” sneuvelden: “Terwijl men te Tervueren groot reclaam maakt voor de congoleesche onderneming, vergeet men de lijst af te kondigen van de Belgen die op ’t zwart kerkhof hunne knoken lieten. […] En dan denken de Congolanders dat het voldoende is eenige tanden opgerakeld elpenbeen, wat ebbenhout, boschuilen en zwarte inwoners van dit kerkhof tentoontestellen, om de Belgen te overhalen die colonie over te nemen. Zo dwaas zijn we nog niet… De finantiemannen der naamloze maatschappijen zouden te luid in hunne vuist lachen.”321 Ook Het Handelsblad van Antwerpen schreef over koloniale tegenstanders die stelden dat “de aanwezigheid der negers slechts eene koninklijke reklaam is, gedaan op bevel ten voordeele van de afrikaansche onderneming van Zijne Majesteit.”322 Deze passages tonen duidelijk aan dat de pers zich reeds in 1897 bewust was van het doelmatig tentoonstellen van Congolezen als koloniaal propagandamiddel.

Komt dat zien!”: Amusement en spektakel

Het fenomeen van de wereldtentoonstellingen ging gepaard met een revolutie in de entertainmentindustrie. Foren en kermissen bestonden al langer, maar werden tot het einde van de negentiende eeuw door werkgevers met argwaan bekeken. Zo werd op de Wereldtentoonstelling van Antwerpen 1885 nog geen apart amusementsplein voor volksvermaak ingericht, al trachtten de paviljoenen zoveel mogelijk bezoekers te lokken met innovatieve aantrekkelijkheden. Veelal ging dat om optische en wetenschappelijke spektakels. Rond de eeuwwisseling vond echter een mentaliteitswijziging plaats. Sinds de World’s Columbian Exposition van Chicago in 1893 werden foren voortaan geïmplementeerd binnen de wereldtentoonstellingen zelf.323 Hele amusementssecties met tal van attracties trokken miljoenen bezoekers, getuige het pretpark ‘American Paradise’ op de Wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1894. Ook exotische en middeleeuwse wijken, diorama’s, circussen, sportwedstrijden en bioscopen kunnen daarbij worden gerekend. Vrijetijdsbesteding van de massa werd in de loop van de twintigste eeuw steeds belangrijker, waardoor amusement prominenter in beeld kwam op de Belgische wereldexposities.
Het tentoonstellen van de exotische ‘Ander’ was daarvan een belangrijke exponent. Volgens de Engelse socioloog Tony Bennett vonden de zoos humains hun oorsprong in de monster- en freakshows op kermissen en foren en hebben de wereldtentoonstellingen bijgedragen tot de kolonisering van deze exploitaties.324 Reeds in 1885 verheugde Antwerpen zich op de komst van de twaalf tentoongestelde Congolezen: “Antwerpen zal dus kunnen kennis maken met hare zwarten broeders en zusterkens, groot en klein” die “onze Tentoonstelling met hunne tegenwoordigheid komen opluisteren.”325 Al duidde Het Handelsblad van Antwerpen er in 1894 op dat “men niet moet gelooven dat de congoleesche afdeeling louter ingericht is als aantrekkelijkheid,” ook de eerder besproken aspecten, zoals de mission civilisatrice, speelden een belangrijke rol.326 Toch besloot dezelfde krant na haar eerste bezoek aan de Antwerpse zoo humain dat “het staaltje dat we gisteren te zien kregen, ons de overtuiging geeft dat het Congo-dorp in waarheid een der grootste aantrekkelijkheden der Expositie zal wezen.”327 Ook bij de aankomst van de Congolezen van Tervuren in 1897 schreef Het Handelsblad: “Daarmee zijn onze ‘zwarte broeders’ weer in ons midden, om gedurende eenige weken de attractie van de tentoonstelling en de slachtoffers van de brusselsche zwanzers te zijn.”328 Voorts kondigde de reclamebrochure van de ‘Exposition Universelles et International de Liège’ van 1905 “de wetenswaardigste hoek der tentoonstelling van de Fransche koloniën, klaarblijkelijk het Senegaleesch dorp” aan.329 Ook Het Laatste Nieuws noemde de Brusselse tegenhanger van 1910 “eene aantrekkelijkheid van gansch bijzonderen aard”330 en de Vooruit beschreef het Gentse Senegalese woondorp van 1913 als “een van de aantrekkelijkste deelen der expositie”.331
De grote aantallen bezoekers en kijklustigen bewijzen de grote populariteit van de Belgische zoos humains en hun inwoners, tot overdreven situaties aan toe. Toen de twaalf Congolezen van 1885 op hun vrije dag doorheen de tentoonstellingstuin mochten wandelen, “werd de groep Afrikanen gevolgd door eene menigte nieuwsgierigen, te groot en waarlijk maar al te nieuwsgierig, want zij maakten het voor de negers moeilijk om te bewegen.” De Vooruit was van mening dat “in waarheid die overdreven nieuwsgierigheid al weinig geschikt schijnt om de Afrikanen eenen hoogen dunk te geven van de Europeesche beschaving, of ten minste van onze wellevendheid.”332 Ook op de gala-avond werden Massala en zijn gevolg overweldigd door alle aandacht en werd de feestzaal overrompeld door honderden kijklustigen. “Waarlijk het is toegelaten nieuwsgierig te zijn, doch wanneer men vreemde gasten ontvangt dan gedraagt men zich ten minsten ordentelijk!” schreef De Koophandel van Antwerpen. Na de toespraken werd het zelfs zo wanordelijk dat de Congolezen onder politiebegeleiding via een zijdeur werden weggeleid.333 Na 1885 steeg de populariteit van de zoos humains alleen maar. In 1894 werden de 144 tentoongestelde Congolezen aan de Antwerpse kaai opgewacht door vele toeschouwers. Om alle bezoekers de kans te geven een glimp op te vangen van de Congolezen, werd rond hun verblijf op het expoterrein een wandelbrug aangelegd.334 Ook hun vertrek was een heus spektakel. Volgens Het Handelsblad van Antwerpen “zou een ingebeeld vuurwerk op de Schelde niet meer volk naar de kaaien op de terrassen gelokt hebben dan gisteren het vertrek der stoomboot Eduard Bohlen. Vanaf 10 ure was het niet meer mogelijk de landingsplaats der Congo-boot aan de Plantijnkaai te benaderen.”335 De populariteit bereikte in 1897 haar hoogtepunt. Te Antwerpen legde “de Albertville aan nevens het zuiderterras, waar duizenden menschen zich sedert uren verdrongen. Natuurlijk, het was zondag en men wachtte de boot sedert vier lange uren,” berichtte Het Handelsblad.336 Toen de Congolezen zich per trein naar Brussel begaven, werd de situatie nog chaotischer: “Een telegram, dat het uur van aankomst te Brussel aankondigde, had het nieuws als een strooivuur door de stad verspreid en met duizenden en duizenden stroomden de nieuwsgierigen naar de Ooststatie, zodat de policie zich letterlijk in ’t zweet moest werken om plaats voor de zwarten open te houden. ’t Zelfde was het geval in de straten der hoofdstad. Er werd gedrongen, gestooten en gestampt; de trams werden stormenderhand ingenomen en om ongelukken te vermijden, was men verplicht de Congoleezen langs een achterpoortje binnen te laten.”337 De komende maanden stroomden miljoenen bezoekers richting Tervuren om de levende Congolezen in hun natuurlijke habitat te aanschouwen. De aanhoudende regen in augustus zorgde ervoor dat het looppad langs het hek was omgevormd tot een grote modderpoel. Daarom werd in allerijl een twee meter hoge loopbrug opgebouwd, waarop bezoekers de tentoongestelden van bovenaf konden bekijken.338 Toen bekend raakte dat de Congolezen België vroegtijdig zouden verlaten wegens de slechte weersomstandigheden, zorgde dat voor een extra bezoekerstoeloop. Het Laatste Nieuws waarschuwde haar lezers: “Het publiek dat nog Tervuren niet bezocht, zal goed doen zich te haasten.”339 Toen de Congolezen Tervuren uiteindelijk hadden verlaten, daalden de bezoekersaantallen aanzienlijk. Het Handelsblad van Antwerpen berichtte: “Zooals te voorzien was, ontvangt Tervuren sedert het vertrek der negers elken dag die massa bezoekers niet meer, welke er gedurende de maand augusti zooveel leven brachten. De eenzaamheid, de koude doen zich in het park en rond de vijvers gevoelen, en het zicht der verlaten negerhutten draagt nog bij om het landschap droefgeestig te maken.”340 Volgens Het Laatste Nieuws kon de tentoonstelling in Tervuren evengoed worden gesloten, “want voor de weinige bezoekers die er zich nog heen begeven, is het waarlijk de moeite niet die nog open te houden”. Deze grote bezoekersterugval toonde duidelijk aan dat de Congolese zoos humains de grootste attractie waren van de Koloniale Tentoonstelling van 1897. Achteraf oordeelde de liberale krant dat het Congolese paviljoen beter in het Jubelpark zou zijn opgericht, om tot de laatste dag van de wereldtentoonstelling bezoekers te blijven lokken. Dan nog zouden de tentoongestelde Congolezen niet minder toeschouwers naar Tervuren hebben getrokken.341 Er werd zelfs gedacht om na de wereldtentoonstelling een dierentuin aan het Warandapark te openen. De menselijke voorloper was alleszins een groot succes…342 Ook de Senegalese dorpen van Luik 1905, Brussel 1910, Gent 1913 en Antwerpen-Luik 1930 waren grote publiekstrekkers. Volgens de lokale krant La Meuse bleef de populariteit van het Luikse ‘village sénégalais’ in 1905 elke dag toenemen343, tot het zelfs de “installation la plus visitée de toute l’Exposition” werd.344 Tijdens de laatste dagen van hun verblijf werd de toegangsprijs van de zoo humain verlaagd voor allen die de Senegalezen nog wilden zien.345 Ook na hun vertrek bleef het dorp open voor bezoekers, maar dan zonder levende exoten.346 Het Brusselse amusementsplein, waar zich in 1910 het Senegalese dorp bevond, was eveneens razend populair. Opnieuw werden extra trappen aangelegd om de doorstroom van bezoekers te bevorderen347 en het Journal de Bruxelles publiceerde zelfs de beste manieren om het Plaine des Attracttions vlot te kunnen bereiken.348 Het ‘negerdorp’ van Gent vormde daarop geen uitzondering: “De bijval van het Senegaleesch dorp vermeerdert met den dag en wij zijn gelukkig de groote belangstelling te bestatigen die bezoekers in deze afrikaanders stellen.”349
De tentoongestelde volkeren entertainden hun blanke publiek op verschillende manieren. Eerst en vooral konden de bezoekers in de dorpen het alledaagse leven van de exotische ‘Ander’ bewonderen. Zo kregen bezoekers een inkijk in hun ‘primitieve’ levensstijl. Er werden ambachten uitgevoerd, zoals houtbewerking en het maken van juwelen. Op de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1935 waren deze makelijen zelfs te koop op de Congolese markt. Ook bevonden er zich in de Senegalese dorpen schooltjes waarin de tentoongestelde kinderen werden onderwezen. Voorts hadden de zoos humains veel bekijks door primitieve dansen en muziek en werden geregeld feesten georganiseerd die openstonden voor alle bezoekers, getuige de huwelijken in 1905 en 1910. Ook vierden de Senegalezen op 14 juli uitbundig de Franse nationale feestdag.350 Er werden zelfs met opzet zwangere vrouwen meegenomen die aanleiding gaven tot het organiseren van grootse doopfeesten.351 De aangelegde vijvers in de zoos humains zorgden voor enige verfrissing, al misbruikten de bezoekers die door de tentoongestelde jongeren achter centjes te laten duiken. Door de betere weersverwachtingen kondigde La Meuse deze praktijk in 1905 zelfs aan als een nieuwe attractie: “La chaleur tant désirée, surtout par les noirs, procure au public le plaisir de les voir plonger et aller chercher comme de véritables poisson les pièces de monnaie au fond d’une profonde piscine aménagée tout exprès.”352 Ook in 1894, 1897 en 1930 vermaakten de bezoekers zich met de “zwemkunstjes” en het “bootjesroeien” van de Congolezen: “[…] in hunne booten pagaaiden ze rond, hielden ware regatten en lieten zich hals over kop in den vijver vallen, tot groet genoegen van de aanwezigen. Zulk een leven had men nog nooit gezien,” besloot Het Handelsblad van Antwerpen.353 In 1897 moest een verbodsbord de toeschouwers zelfs weerhouden langer apennootjes naar de Congolezen te werpen.354
Promoaffiches moesten de bezoekers warm maken voor de zoos humains, al konden die soms zeer misleidend zijn. Zo prijkte op de affiche van de Koloniale Tentoonstelling van Tervuren in 1910 een Congolese vrouw die een mandoline bespeelde, terwijl er in tegenstelling tot 1897 geen Congolezen in het Warandepark werden tentoongesteld. De zoos humains bevonden zich immers in het amusementspark te Solbosch. Daar maakten opschriften van het Senegalese woondorp duidelijk wat de toeschouwers konden verwachten: “Guerriers, travailleurs manuels, plongeurs, musiciens, lutteurs, danseurs et danseuses, tam-tam, la mosquée, l’école, le harem, etc.” Ook werden op de exposities prentkaarten verkocht die een blijvende herinnering aan de koloniale attractie boden. Op de souvenirkaart van Antwerpen 1894 valt op dat de Afrikaanse vrouw naakt werd afgebeeld. Dat in een periode waarin het naakt portretteren van blanke vrouwen als zonde werd beschouwd.355 De naaktbeelden moesten de ongeremde natuurlijkheid van de tentoongestelde volkeren weerspiegelen, maar bevestigden evenzeer de lichamelijke objectificatie van de koloniale ‘Ander’.
De echtheid van de tentoongestelde volkeren speelde een belangrijke rol in de attractiviteit van de zoos humains. De reclamebrochure van Luik 1905 promootte het Senegalese dorp als een “zeer trouwe uitstalling van een echt zwart dorp dat u doet dingen in de wetenswaardigste intimiteit van het bestaan des negers.”356 “Er is daar niets verzonnen,” pleitte het Nederlandse Nieuws van den Dag.357 Reeds in 1885 legde de socialistische krant Vooruit sterk de nadruk op het “onvervalschte” karakter van de twaalf Congolezen. Daarbij verwees ze naar de Wereldtentoonstelling van Amsterdam waar joodse actrices zich blijkbaar hadden verkleed als “vrouwen uit andere werelddeelen”.358 Hoewel de menselijke dierentuinen de vruchten van de koloniale beschavingsmissie moesten propaganderen, was een te geciviliseerd volk een publieksafknapper. Dat bleek uit de beschrijving van de tentoongestelde Senegalezen van Brussel 1910 door Het Laatste Nieuws: “Deze Senegaleezen schijnen reeds den invloed van de Arabische beschaving te hebben ondergaan en hun bestaan is dan ook niet zoo wonder om na te gaan als dit van een primitief volk.”359 Ook toen de Vooruit stoefte over het beschavingsniveau van de Gentse Senegalezen, voegde de krant er snel aan toe dat ze toch “niet min eigenaardig in hunne zeden en gebruiken” waren, om geen aantrekkelijkheid te verliezen.360 De socialistische krant schreef later dat families het dorp “gerust” konden bezoeken, “want de tucht en reinheid van het dorp en der inwoners wordt door iedereen opgemerkt. Men mag er dus gerust naar toe gaan met de kinderen voor dewelke het ook een leerrijk bezoek is.” 361 Het Filipijnse woondorp van Gent 1913 bewees daarentegen dat te ‘wild’ voorgestelde volkeren eveneens op weinig bijval konden rekenen. Het was dus zoeken naar een evenwicht tussen de ongeremde natuur en een beschaafde wereld.
Indien de publieksactiviteiten binnen de zoos humains niet genoeg waren, namen de verantwoordelijken de tentoongestelde volkeren mee op uitstap. Hoewel deze uitjes werden georganiseerd ter vertier van de geëxposeerden, stalen zij steeds de show bij het blanke publiek. Op 18 juni 1885 woonden de twaalf Congolezen van de Antwerpse expositie de theatervoorstelling ‘Reis om de Wereld’ bij in de Nederlandse Schouwburg. Ze kregen een plek toegewezen in de loges, vanwaar de rest van het publiek hen goed kon zien. Vooraf had kolonel Wauwermans hen moeten uitleggen wat ‘theater’ precies was en hoe de speciale effecten in elkaar zaten. Toch zouden de Afrikanen helemaal opgaan in het stuk. “Vooral toen de wilden [acteurs] opkwamen, klopten en klapten de negers dapper in de handen. Ze dachten broeders te ontmoeten,” schreef Het Handelsblad van Antwerpen.362 “Gedurende het ballet der negerinnen begonnen deze vier laatsten [Congolese kinderen] mede te dansen. Zeker dachten zij aan huis, ginder ver, heel ver. Het dansen der knapen vermaakte het talrijk publiek zeer sterk.”363 Uit dit citaat van De Koophandel vragen we ons af wie de toeschouwer en wie de entertainer was? Tijdens de voorstelling werden de Congolezen zelfs rechtstreeks bij het stuk betrokken. Een van de acteurs riep de loges “Botta, Massala (Goedendag, Massala)!” toe. Uiteraard volgde een reactie van de Congolezen die luidkeels “Botta! Botta!” riepen. Een vriendelijk gebaar of puur om een reactie uit te lokken? De tentoongestelde Congolezen kwamen aanvankelijk naar de schouwburg als toeschouwer van een toneelstuk, maar werden uiteindelijk door het blanke publiek in de entertainerrol geduwd. De zwarten namen – ongewild – de rol van de toneelspelers over en het blanke publiek leek ervan te genieten. Ook in 1894 stonden de Congolezen in het middelpunt van de belangstelling. Toen ze samen het beroemde Sam Lockhart Circus bezochten, stelde Het Handelsblad van Antwerpen bij het zien van de acrobaten en clowns over de Congolezen: “Ze zullen wel gedacht hebben: ‘Moeten wij dat ook gaan leeren als wij heelemaal beschaafd zijn?’” De krant ving tijdens de circusvoorstelling ook een gesprek op tussen een Nederlander en twee jonge vrouwen die de Congolezen gadesloegen: “ – Men zou zeggen, spreekt de man, dat allen niet even zwart zijn. Zie je niet dat bij sommigen de wangen al blank beginnen te worden? – Wel ja, dat zou men wel zeggen. – Zou dat wezen door het wasschen met belgische zeep? – Neen, zegde een der jufvrouwen heel ernstig, die menschen wassen zich met Congo zeep.”364 De Congolezen waren duidelijk part of the show. Als klap op de vuurpijl gingen ze zelf naar een voorstelling kijken van de tentoongestelde ‘Ander’ in de Algerijnse wijk: “In den beginne schenen de zwartjes zich minder te vermaken dan in den cirk, doch als het nummer van ’t programma aankwam, waar de fanatieke discipels van den profeet, hunne wangen en tong met spelden doorsteken werden zij aandachtig.” Al stelden de Congolezen zich achteraf vragen bij de vertoning: “Konden de zwartjes hunne indrukken op ’t papier brengen, zij zouden ons wel te kennen geven dat zij zich wat weerdiger achten dan zich aan zulke onmenschelijke marteling over te leveren,” besloot Het Laatste Nieuws.365 De tentoongestelde Congolezen brachten ook een bezoek aan de Indianenvoorstelling van Pawnee Bill’s Wild West Show.366 Tijdens de Wereldexpositie van 1897 bezochten de Congolezen opnieuw het circus. Daarbij waren heel wat hooggeplaatsten aanwezig. Zij hadden hun plaatsje zorgvuldig gereserveerd zodat ze naast de circusvoorstelling, niks zouden missen van de zwarte ‘exoten’.367
Om de vooringenomen amusements- en spektakelwaarde van de Belgische zoos humains te achterhalen, analyseren we twee elementen. Het eerste is de oorsprong van de tentoongestelde volkeren. Tijdens de exposities van 1885, 1894, 1897 en 1958 werden de tentoongestelde Congolezen in opdracht van de organisatoren rechtstreeks gerekruteerd uit de kolonie zelf. Dat gebeurde door blanke kolonialen, zoals de Brit Francis de Winton – administrateur-generaal van Congo-Vrijstaat – die Massala en zijn gevolg in 1885 naar de Scheldestad liet overkomen.368 In 1894 en 1897 werden honderden Congolese vrijwilligers opgetrommeld, waaruit een finale selectie werd gemaakt. Zo boden zich in 1897 meer dan 600 vrijwilligers aan om naar België te reizen. Daarbij zaten zelfs enkelen die reeds in de Antwerpse zoo humain van 1894 werden tentoongesteld.369 In ruil kreeg het Congolese gezelschap onderdak, voedsel, geschenken en een kleine vergoeding van 40 cent per dag.370 Mede door de groeiende kritieken rond het Congobeleid, kwam tussen 1905 en 1930 een einde aan de directe invoer van geëxposeerden uit de kolonie. Om bezoekers toch niet teleur te stellen zouden voortaan professionele ‘exotische’ entertainmentgroepen de populaire zoos humains op de wereldtentoonstellingen bewonen. Zij werden door makelaars met bedenkelijke contracten naar het Westen gelokt en trokken onder begeleiding van een impresario heel Europa en Amerika rond. De Belgische tentoonstellingen maakten deel uit van hun wereldtournee. Voorbeelden van zulke impresario’s waren de Fransman Aimé Bouvier en de Amerikaan Richard Schneidewind van het Senegalese en Filipijnse woondorp tijdens de Wereldexpositie van Gent in 1913, en de Fransman Fautenay met zijn ‘village africain’ in Antwerpen 1930. Door het inschakelen van ‘exotische’ entertainmentgroepen verschoof de verantwoordelijkheid voor de tentoongestelde volkeren van de Belgische organisatoren naar desbetreffende impresario’s. Als tweede speelde de locatie van de zoos humains een belangrijke rol in de perceptie van de menselijke dierentuinen. Hierbij zien we parallellen met de afkomst van de tentoongestelde volkeren. In Antwerpen 1885 vormden het paviljoen van de ‘Société de Géographie’ en de daarrond liggende hutten van de tentoongestelde Congolezen – samen met de Franse en Portugese koloniale paviljoenen – de koloniale sectie van de expositie. Ook in Antwerpen 1894 lag de Congolese zoo humain aan de voet van het Congopaviljoen en in 1897 maakten de Bangala- en Mayombe-dorpen onderdeel uit van de Koloniale Tentoonstelling van Tervuren. Maar vanaf de Wereldexpositie van Luik in 1905 vond een belangrijke verschuiving plaats. Voortaan werden zoos humains niet meer gekoppeld aan de koloniale secties, maar aan de amusementszones.
Hoewel Frankrijk een eigen koloniale sectie en paviljoen had te Luik, werd het Senegalese dorp in het ‘Quartier de Fragnée’ of het kermisplein van de expositie geplaatst, naast de wildwaterbaan, panorama’s en draaimolens. Ook op de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1910 was er een aparte Franse ‘koloniale tuin’, waar naast een algemeen paviljoen tal van Franse kolonies waren vertegenwoordigd, zoals Madagaskar, West-Afrika, Indochina, Algerije en Tunesië.371 Ondanks Senegal een Franse kolonie was, werd het ‘village sénégalais’ toch in het attractiepark ondergebracht, naast het ‘Paradis des Singes’. Al werd het ‘negerdorp’ nog enigszins van de andere attracties gescheiden door een tramweg. In Gent bevond het Senegalese dorp zich aan de kruising van de Familie van Rysselberghedreef en de Hofbouwlaan, vlakbij de botanische tuin en het Citadelpark dat in 1913 dienst deed als amusementspark. De affiche duidde de exacte locatie van deze ‘exotische’ attractie aan in het kermispark. Het Filipijnse woondorp lag naast de middeleeuwse wijk Oud Vlaenderen, maar werd later wegens klachten verhuisd naar het Citadelpark. Dat terwijl de nationale paviljoenen een heel eind verder aan het miljoenenkwartier en de Campus Sterre lagen. Ook tijdens de Wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1930 stond het Afrikaanse dorp – opgericht op privéinitiatief – los van de eigenlijke landenexpositie opgesteld aan de Kielsevest.372 Op de Wereldtentoonstelling van Brussel 1935 behoorde de Congolese markt bij het private paviljoen van de ‘Société Auxiliaire de Propagande Coloniale’ of ‘Soprocol’ en tijdens Expo ’58 kreeg de Congolese zoo humain opnieuw een plaats in de Belgisch-koloniale sectie van de tentoonstelling. Daar verbleven de geëxposeerde Congolezen in de aanliggende ‘Jardins Tropicaux’, in de schaduw van het Atomium. Al bevonden de tijdelijke dierentuin en het amusementsplein zich er op een boogscheut vandaan. Het Hawaïaanse dorp met Polynesische dansers en muzikanten bleef daarentegen wel in het attractiepark gevestigd.
Gedurende het onderzoek hebben we het tentoonstellen van Native Americans op Belgische exposities grotendeels buiten beschouwing gelaten. Dat kwam doordat Indianen – ten opzicht van de gekoloniseerde Afrikaanse ‘Ander’ – meer werden gekoppeld aan amusement en spektakel, waardoor de eerder besproken aspecten slechts een minieme rol speelden. Wild West Shows waren aan het einde van de negentiende eeuw razend populair in de Verenigde Staten. De Westerse kolonisatie van het Amerikaanse land zorgde voor de gewelddadige verdrijving van de inheemse bevolking, die voortaan een marginale positie in de samenleving innam. Toch koesterden de Amerikanen een nostalgie naar het woeste ‘Wilde Westen’, waar Cowboys en Indianen de strijd tegen elkaar leverden. Vanaf 1883 trok William F. Cody (1846-1917), beter gekend als Buffalo Bill, de Verenigde Staten rond met zijn Buffalo Bill’s Wild West Show, waarin Sioux-, Aparaho-, Cheyenne- en tal van andere indianenvolkeren werden opgevoerd. Tussen 1887 en 1906 stak Buffalo Bill meermaals de Atlantische Oceaan over en toerde hij doorheen heel Europa.373 België ontving deze wereldberoemde opvoering tweemaal, voor het eerst te Antwerpen in 1891. Tijdens het laatste bezoek in 1906 speelde de voorstelling in zowel Brussel, Antwerpen als Gent.374 Andere Amerikaanse impresario’s volgden snel het succesvolle voorbeeld van Cody. Tijdens de Wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1894 konden bezoekers zich vermaken in Pawnee Bill’s Wild West Show van de Amerikaanse impresario majoor Gordon W. Lillie (1860-1942), de grote concurrent van Buffalo Bill. Volgens Het Handelsblad van Antwerpen streefde hij “op dees oogenblik stilaan kolonel Cody ter zij. Voor ons publiek, dat weinig kent van amerikaansche vermaken, zullen die tooneelen uit het Verre Westen bijzonder aantrekkelijk zijn.”375 Tijdens de voorstelling namen een honderdtal “Roodhuiden” (Pawnee-, Sioux-, Cheyenne- en Comanche-indianen) het op tegen Mexicanen, Cowboys en Yankees.376 Vooraf had majoor Gordon Lillie de toelating gekregen van de Amerikaanse regering om Native Americans naar Europa over te brengen, maar moest daarvoor een fikse borgsom betalen.377 Ook reisde een commissaris mee die erop toezag dat de Indianen niet zouden worden uitgebuit.378 Samen met tachtig paarden, vier buffels, vierentwintig stieren en vier muilezels werd het leven in de Far West geënsceneerd.379 Ook Gordon’s dochter miss Lillie May, “die bekend staat tusschen de behendigste schutters van Amerika” maakte deel uit van de show en toonde te paard “de wonderste bewijzen van die behendigheid”.380 Ter gelegenheid werden een tribune voor tienduizend toeschouwers, allerhande spelen en een museum van Indiaanse curiositeiten opgericht.381 Hoewel de Wild West Show als de “grootste aantrekkelijkheid van heel de Tentoonstelling” werd aangekondigd en in het begin menig bezoekers trok, speelden de Indianen en Cowboys na enkele weken voor lege banken. Pawnee Bill verloor veel inkomsten doordat omliggende huizen hun raamkozijnen die uitkeken op de arena, voor een lagere prijs verhuurden. Ook waren de Antwerpenaren de passage van Buffalo Bill slechts drie jaar eerder nog niet vergeten. Samen met de dure expostaanplaatsen raakte majoor Gordon Lillie in financiële moeilijkheden. Toen hij de rekeningen niet meer kon betalen, werd een deurwaarder naar het expoterrein gestuurd die beslag moest leggen op het materiaal en de paarden. Daarbij kwam veel protest van de Cowboys, die met papieren trachtten aan te tonen dat de paarden hun bezit waren en niet die van majoor Gordon. In alle tumult vluchtten verscheidene Cowboys te paard richting de Nederlandse grens. Dit gebeuren trok heel wat kijklustigen: “In de buurt denkt men dat heel het spel eene comedie is, om reclaam te maken. Dat zou echt amerikaansch zijn, maar of men daarmee volk naar de vertooningen zou lokken, is eene andere zaak,” schreef Het Handelsblad van Antwerpen.382 Achteraf bleek de hele hetze helemaal geen opgezet spel te zijn. Majoor Gordon Lillie bleef samen met zijn Indianen in de Scheldestad achter. De pers bekommerde zich over het lot van de tentoongestelde Native Americans: “Van Chicago gekomen, waar zij goede zaken hadden gemaakt, hebben die arme Indianen en prairie-kinderen hier niets dan tegenslag ontmoet. Nooit, zegde eener hunne hoofdliê, zijn wij teleurgesteld geworden zooals hier. […] Alles is die menschen, van zoo verre gekomen, tegengeslagen, vooruitzichten en weêr. Wat zal het einde zijn van die droevige historie? Wij hopen dat het comiteit in deze zaak zal tusschenkomen; dat de troep zich kunne herstellen en als hij niet met eere het einde der tentoonstelling kan afwachten, dat men hem dan naar hun land terugvoere.”383 Uiteindelijk trok Pawnee Bill met zijn overgebleven entourage naar Nederland waar hij zijn tournee hervatte.384 Na 1894 maakten nog verscheidene Native American-voorstellingen hun entree op Belgische wereldexposities. In 1910 kreeg de American Wild West Show een centrale plek op het amusementsplein, naast de achtbaan Dip the Dips. Meer dan tweehonderd Cowboys en ‘Peaux-Rouges’ stalen er de show, “donneront une série de spectacles, composés de plus de cinquante numéros divers”, voor wel drieduizend toeschouwers.385 Het Nieuws van den Dag was na een bezoek aan het Plaine des Attractions zeer enthousiast over de voorstelling: “Hebt gij de ruiters van den ‘Wild West’ gezien… Hoe behendig en rap die zijn! – Ja, een schilderachtig toneel vol beweging, dat men voorzeker daar maar alleen vinden kan.”386 Op de Wereldtentoonstelling van Brussel 1935 werden aan de Heizel voor het laatst Indianen tentoongesteld op een Belgische exhibitie.
De Belgische zoos humains hadden een duidelijke – al dan niet rechtstreeks bedoelde – spektakel- en amusementswaarde, met de lichamelijke uitbuiting van de koloniale ‘Ander’ tot gevolg. Maar die kritiek is niet nieuw. De negentiende- en twintigste-eeuwse pers waren zich daar ook bewust van. Reeds in 1885 wezen kranten op de spektakelwaarde en theatrale uitstraling van de tentoongestelde volkeren en stelden ze de zoos humains in vraag. Dat gebeurde het sterkst tijdens de gala-avond die ter ere van de twaalf Congolezen in Antwerpen werd georganiseerd. Wat een gala-avond moest worden, werd volgens Het Handelsblad een “vertooning met de negers van Congo-Vrijstaat”. “Wij dachten dat men, na de officieele ontvangst en andere ontvangsten en bezoeken, het rondleiden van de menschen gelijk beeren op eene foor, zou hebben gestaakt; doch neen, de Société de Géographie zal dit zeker met een goed inzicht doen, en in de geleerde wereld zal dit zijn nut hebben – al was het maar om de maatschappij wat meer te doen kennen.” De krant vervolgde met: “Wat wij ons veroorlooven in die vertooning af te keuren, is, dat men aan het publiek een verkeerd gedacht doet opvatten van deze bevolking: men heeft de negers zoo fantastiek opgesierd en opgekleed dat het theater-negers zijn geworden.”387 Ook De Koophandel van Antwerpen had het over Massala’s “belachelijk theater-costuum,” waarmee de Société erin geslaagd was zijn traditionele karakter te doen verliezen.388 De hele enscenering beantwoordde aan de blanke verwachtingen van hoe ‘negers’ eruit zouden zien. Het Handelsblad maakte zelfs een directe vergelijking met dierenvertoningen op foren. Vervolgens “wandelden de meesten leden der Société de Géographie ten langen leste met eenen wilde, een zwart broertje, aan hun hand, en velen uit het publiek gingen nu ook de zwarten kollegas de hand drukken.” Tot slot nodigde Massala iedereen uit hen te komen bezoeken op de tentoonstelling. “Zonder twijfel zal hij ons dan als witte beeren rondleiden,” schreef Het Handelsblad, “zooals wij de negers hier als zwarte beeren hebben rondgeleid. […] In alle gevallen zullen de zwarten geen frank geven om ons te zien, zooals wij gaven om de zwarten te zien. Wie de slimste van ons twee is, laten wij door de geleerde wereld uitmaken.”389 Dit was met andere woorden een stevige kritiek op het tentoonstellen van de koloniale ‘Ander’. De rechtstreekse aanval op de basisprincipes van de zoos humains toont aan dat de pers zich zeker bewust was van dit fenomeen en het niet als algemeen ‘normaal’ beschouwde. Al hield ze de boot op het einde af om de voorstelling echt te veroordelen. Het Handelsblad had al eerder kritiek gegeven op de theatrale uitstraling van de Congolezen: “ […] als zij voor het publiek zullen komen, zullen zij er zelfs heel goed uitzien, maar niet zoals men ze ginder, aan de Congo ziet. ’t Zullen zoo wat theater-negers zijn, niet ongelijk aan herderinnen in satijn gekleed. Zelfs heeft men aan de meisjes gouden ringen in de ooren gesteken.”390 Bij hun vertrek merkte Het Handelsblad zelfs op dat ‘Koning’ Massala niet “een der Congo-vorsten” maar eigenlijk een soort van burgemeester was. Zijn koningschap “schijnt te Antwerpen uitgedacht te zijn, om de belangstelling van het publiek te verhoogen.”391 Het begrip ‘theaternegers’ zou nog verscheidene keren worden gebruikt. Bij het vertrek van de tentoongestelden in 1894 uit Antwerpen hadden de organisatoren sommige Congolezen zodanig “toegetakeld dat het oprecht belachelijk” was. “De eene gelijkt een jockey, de andere een matroos; een derde ziet er uit als eenen commissionaire en een vierde is een oprechte maskeraad. Het opperhoofd Buiki heeft ten teeken zijnen weerdigheid, boven zijnen rossen veston, de medaille van den Staat hangen en op zijnen vilten hoed, witte en rooze pluimen aangebracht. Neen, dan waren ze beter bij hunne aankomst.”392 Tot slot beschreef het Journal de Bruxelles het theatraal exotisme van de tentoongestelde ‘Ander’ op de Wereldexpositie van 1910: “Le décor s’effrite: il est temps, vous dis-je, que le rideau tombe, – surtout pour les pauvres figurants de cette comédie exotique, dont les oripeaux pittoresque collaboraient à l’illusion.”393

Herinnering, erfenis en debatten
Vandaag is het bijna zestig jaar geleden dat de laatste Congolese zoo humain in België werd ingericht. Het Brusselse ‘negerdorp’ van Expo ‘58 roept nog steeds bij verschillende generaties herinneringen op, maar de negentiende en twintigste-eeuwse voorlopers lijken uit het collectief geheugen gewist. Slechts een beperkt aantal lieux de mémoire herinneren ons aan die Belgische menselijke dierentuinen en haar inwoners. De graven van de zeven Congolese slachtoffers die stierven op de Wereldexpositie van Brussel-Tervuren in 1897 vormen een gedenkplaats voor Congolezen in België. Naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de tentoonstelling werden de slachtoffers in 1997 symbolisch herbegraven in Kinshasa.394 Boven de grafzerken, die vlak naast de kerk van Tervuren zijn gelegen, hangt een informatiebord die enige duiding en een blijvende herinnering geeft: “In het kader van de Internationale Tentoonstelling van Brussel in 1897 werden drie Afrikaanse dorpen in de Tervuurse Warande opgericht, overdag bewoond door 267 Kongolezen. Zeven onder hen – Ekia, Gemba, Kitukwa, Mpeia, Zao, Samba en Mibange – overleefden de kille zomer niet en liggen hier begraven.” Jaarlijks houden hier twee Congolese vzw’s, Elan-Congo en Moja, op Allerheiligen een herdenkingsplechtigheid.395 Tijdens de ceremonie van 2013 stelde Moise Esso, een van de organisatoren, dat het belangrijk was dit deel van de geschiedenis te blijven gedenken, vooral voor de jongeren. Journalist Prince Djungu Tambwe van Jambonews.net – een Belgisch-Afrikaanse nieuwssite die bericht over Afrika en Rwanda in het bijzonder – noemde de plechtigheid “une démarche nécessaire pour effacer les réminiscences qui seraient encore présentes dans l’imaginaire collectif; à savoir le racisme, la discrimination et la déshumanisation de l’homme noir.”396 Ook in Gent vinden we een lieu de mémoire terug van de zoos humains. Om hulde te brengen aan de volkeren die werden tentoongesteld op de Wereldtentoonstelling van 1913, kwam de Gentse Straatnamencommissie in 2007 met het voorstel de nieuw aangelegde tunnel aan het Sint-Pietersstation te noemen naar de geëxposeerde Filipijn Timicheg, die op 19 augustus 1913 overleed aan tuberculose in het Filipijnse woondorp. Toch had die naamgeving heel wat voeten in de aarde. De burgemeester en het schepencollege waren aanvankelijk niet overtuigd van het voorstel. Ze vonden de naam te moeilijk en ze twijfelden of de Gentenaars de band met de wereldexpositie wel zouden begrijpen.397 Maar de Straatnamencommissie vond het net een unieke kans om de kleine man van de Wereldtentoonstelling onder de aandacht te brengen naast een van de pronkstukken van de expositie, het Sint-Pietersstation.398 Uiteindelijk trok de Straatnamencommissie aan het langste eind en werd het voorstel goedgekeurd. Op 5 mei 2011 werd de Timichegtunnel, die leidt naar de ondergrondse parking van het Sint-Pietersstation, feestelijk ingehuldigd in aanwezigheid van burgemeester Daniel Termont (Sp.a), NMBS-baas Jannie Haek en De Lijn-directeur Roger Kesteloot. De eregast was Enrique Manolo, de Filipijnse ambassadeur in België.399 Hij vond het “commendable that the City of Gent has not only chosen to celebrate the achievements relating to the 1913 expo, but has been able to balance this by commemorating those who experienced difficulties to participate in this event.” Hij besloot zijn speech met: “Let the naming of this tunnel be a positive symbol of the recognition of human-centered development and celebration of cultural diversity through non-exploitative means by the international community.”400 De inhuldiging was ook in de Filipijnen groot nieuws. De website van de Filipijnse ambassade en enkele Filipijnse kranten wijdden een artikel aan deze gebeurtenis. In tegenstelling tot het informatiebord in Tervuren geeft het straatnaambordje slechts weinig historische duiding: “Timicheg (°Bontoc, Filipijnen 1885 – † Gent 1913), overleden in het Filipijns dorp van de Wereldtentoonstelling 1913.”
Naast de Congolese graven in Tervuren en de Gentse Timichegtunnel zijn er geen materiële overblijfselen of lieux de mémoire meer van de Belgische zoos humains. Al hebben de menselijke dierentuinen van de negentiende en twintigste eeuw wel hun erfenis achtergelaten in onze Westerse mentaliteit. Zo leeft de fascinatie in het exotische nog steeds voort in thema- en dierenparken, die de rol van de wereldexposities uit de vorige eeuwen vervullen. Ze creëren een escapistische droomwereld waarin exotisme en het kijken naar de ‘Ander’ een aanzienlijke stempel drukken. Als eerste voorbeeld geven we het Afrikaanse Tamberma-dorp in dierenpark Pairi Daiza in het Waalse Brugelette. Dit nagebouwd dorp met ronde strohutten, kenmerkend voor het noorden van Togo, geeft bezoekers het gevoel zich in het verre Afrika te bevinden. In het aangrenzende Paaldorp kunnen toeschouwers dan weer de hut van het opperhoofd, het schooltje, de traditionele kruidenierszaak, het huis van de voodoopriesters, de muziekschool, de spreukenhut of de kapperszaak bezoeken. Hoewel de levende ‘exoten’ zijn verdwenen, doet de enscenering sterk terugdenken aan de ‘villages indigènes’ op de wereldtentoonstellingen. De dorpen liggen in het themagebied ‘La Terre des Origines’ dat volgens de officiële website “gloeiend, warm en primitief” is en “ons onderdompelt in de wieg van de mensheid”.401 ‘Primitief’, ‘wieg’, … termen die we ook terugvonden binnen het wetenschappelijk racisme en het evolutionair denken van de negentiende eeuw. De in 2011 geopende bootjesrondvaart ‘Jungle Mission’ in het Ieperse Bellewaerde Park is het tweede voorbeeld. Deze attractie wordt op de parkwebsite als volgend omschreven: “Diep in de Jungle leven de inboorlingen samen met hun dieren. Om zich tegen indringers te beschermen hebben ze de hulp ingeroepen van watergeesten.”402 De levende ‘inboorlingen’ uit de zoos humains werden hier vervangen door bewegende poppen die de bezoekers via watereffecten op een afstand proberen te houden. De uitbeelding van de ‘inboorlingen’ samen met de tropische enscenering beantwoordt aan het exotische karakter van de koloniale ‘Ander’. Ook internationaal komt dit fenomeen regelmatig voor. Zo ontstond in 2016 heisa rond enkele “racistische attracties” in de Nederlandse Efteling. De actiegroep Stop Oppressive Stereotypes uitte in een brief haar verontwaardiging tegenover attracties die ze “uiterst kwetsend en racistisch” noemden. Enerzijds ging het om de draaimolen ‘Monsieur Cannibale’, waarin bezoekers plaatsnemen in kookpotten en tollen rond een zwarte kannibaal, voorzien van dikke lippen en een lepelpiercing door de neus. Anderzijds viseerden de actievoerders vijf stereotype poppen van bosjesmannen uit ‘Carnaval Festival’, een rondrit over de hele wereld. De woordvoerder van de Efteling nodigde de actiegroep uit voor een gesprek, maar daar werd nooit op ingegaan.403
In bepaalde attractie- en dierenparken wordt de levende ‘Ander’ nog steeds tentoongesteld. We startten het onderzoek met het bezoek van acht ‘Baka’-Pygmeeën uit de regenwouden van Kameroen aan het Waalse natuurpark Domaine de Champalle te Yvoir in juli 2002. Gedurende een maand verbleven ze in het zogenaamde ‘Rainforest’ van het park, waar ze naast zelfgebouwde hutten de bezoekers geregeld entertainden met traditionele dansvoorstellingen. Activisten zagen snel de gelijkenis met de villages indigènes uit de negentiende en twintigste eeuw en bestempelden het ‘Baka-dorp’ als een zoo humain. Het voorval werd vervolgens opgenomen door de nationale en internationale pers.404 Nochtans kwamen de tentoongestelde Pygmeeën vrijwillig naar België voor het goede doel, met name om geld in te zamelen en aandacht te vragen voor de slechte leefomstandigheden door houtkap en vervuiling in hun thuisland.405 Toch verzetten twee organisaties, de Mouvement des Nouveaux Migrants en de Belgische-Congolese Liga tot Herstel van de Fundamentele Vrijheden van de Afrikanen, zich tegen het initiatief. Ze erkenden dat het natuurpark “lovenswaardige doeleinden nastreeft, maar menen dat de gebruikte middelen de mensenrechten en de waardigheid van de pygmeeën schenden”. Directeur Louis Raets ontkende alle mogelijke aantijgingen tot uitbuiting van de Baka-Pygmeeën. Hij stelde dat de Pygmeeën de bezoekers enkel verwelkomden met zang en dans en ze mochten gaan en staan waar ze wilden.406 Uiteindelijk trok het natuurpark aan het kortste eind en voelde het zich gedwongen de deuren van het Baka-kamp te sluiten. De Pygmeeën werden vervolgens gerepatrieerd naar hun thuisland.407 Buiten België wordt de ‘Ander’ nog vaak opgevoerd. Sinds 1992 speelt in de grootste toeristische trekpleister van Europa, Disneyland Paris, dagelijks de dinervertoning ‘Buffalo Bill’s Wild West Show’. Een tribuut aan kolonel William F. Cody die tussen 1887 en 1906 doorheen Europa trok met zijn Native American-spektakel. Toeschouwers worden warmgemaakt met de woorden: “Zadel je paard en zie hoe het Wilde Westen werd overwonnen in deze spectaculaire, pistoolzwaaiende live-arena show. Onder aanvoering van de legendarische Buffalo Bill komen beroemde gezichten als Chief Sitting Bull, Annie Oakley en de Rough Riders langs in een wervelende show over het Wilde Westen met prachtige pistoolgevechten en sensationele stunts.”408 Voor de opvoering worden nog steeds ‘authentieke’ Native Americans ingezet, maar in tegenstelling tot hun negentiende- en twintigste-eeuwse voorgangers gaan ze niet langer gebukt onder koloniale heerschappij en worden ze behandeld als gelijkwaardige acteurs. Al leeft de geest van Buffalo Bill, alias William F. Cody, duidelijk voort in de voorstelling.409 Het ‘Kingdom of the Little People’ in China kan dan weer worden gezien als een letterlijke herleving van de zoos humains. Dit sprookjespark wordt bewoond door dwergen of kleine mensen, die de bezoekers entertainen met zang en dans. De dwergen verblijven overdag in kleine, fantasierijke paddenstoelhuisjes en worden afgezonderd van de buitenwereld. Dit park zorgde reeds voor veel ophef. Voorstanders duiden erop dat het themapark de kleine mensen redt van de werkloosheid, terwijl tegenstanders de manier waarop een handicap wordt uitgespeeld voor commerciële doeleinden discriminerend vinden.410 Ook in bepaalde televisieprogramma’s wordt de koloniale ‘Ander’ nog letterlijk opgevoerd, zoals in het populaire VTM-programma ‘Toast Kannibaal’ – in Nederland beter bekend als ‘Groeten uit de Rimboe’. In deze realityreeks trokken Vlaamse en Nederlandse gezinnen naar Afrika, Azië en Zuid-Amerika om er een bepaalde tijd samen te leven met inheemse stammen. Wat een inhoudelijk programma over interculturele uitwisseling kon worden, mondde vaak uit in goedkoop entertainment waarin alle stereotypen van ‘primitieve inboorlingen’ werden bevestigd. Zo doen beelden van inheemse inwoners die ‘verwonderd’ zijn hun eigen spiegelbeeld te zien in een cd en bang zijn van de zonreflectie de wenkbrauwen fronsen. Vanuit verschillende hoeken werd beweerd dat de primitiviteit in scene werd gezet, maar dit werd resoluut door de makers ontkend.411
Vervolgens hebben de zoos humains in grote mate bepaald hoe we vandaag naar de ‘Ander’ kijken. Zo stamt de manier van afbeelden van de koloniale ‘Ander’ terug op de lichamelijke objectificatie in de menselijke dierentuinen. In juni 2017 kwam het nieuwe Suske & Wiske-stripalbum ‘Mami Wata’ (2017) onder vuur te liggen. Daarin werd een Afrikaanse man afgebeeld met dikke lippen, volgens schrijfster en critica Dalilla Hermans meer “een halve aap”. Ze vond het dan ook “een ontzettend racistische en stereotiepe afbeelding van een zwarte man”.412 De afbeelding doet terugdenken aan het stripalbum ‘Kuifje in Congo’ (1931) van Hergé, dat vanwege zijn racistische en koloniale uitbeelding van Congolezen onder internationaal protest kwam te liggen. Mbutu Monondo Bienvenu, een Congolese student in België, en de Franse organisatie Le Conseil Représentatif des Associations Noires (Le Cran) dienden in 2007, 2009 en 2011 zelfs een officiële klacht in tegen het “racistische” Kuifje-album dat naar eigen zeggen “een belediging voor alle Congolezen” was.413 In 2012 besloot de rechter uiteindelijk voor de tweede maal dat de strip niet aanzette tot racisme of discriminatie en dus niet uit de verkoop moest worden gehaald.414 Hoewel de Afrikanen in zowel het Kuifje- als Suske & Wiske-album op dezelfde manier werden afgebeeld, is vooral het tijdsverschil van zessentachtig jaar merkwaardig. Toen Hergé zijn ‘Tintin au Congo’ in 1931 publiceerde, droeg de Brusselse burgerij een sterke koloniale identiteit. Congo was nog steeds een Belgische kolonie en het jaar voordien konden bezoekers op de Wereldexpositie van Antwerpen 1930 het ‘village africaine’ bewonderen.
Het Kuifje-album paste met andere woorden binnen de tijdsgeest van de jaren 30. De afbeelding in het Suske & Wiske-album ‘Mami Wata’ daarentegen lijkt zeer anachronistisch binnen onze gemengde cultuur. De uitgeverij toonde begrip voor de kritiek van Dalilla Hermans en bood uiteindelijk haar excuses aan.415 Aanvankelijk kwam het stripalbum in de media door het naakt afbeelden van borsten. De uitgeverij wou hiermee inspelen op de veranderde leefwereld van kinderen, waarin zij meer geconfronteerd worden met naakt. Ook paste het beter in het verhaal: “Mami Wata is een Afrikaanse zeegodin die al eeuwen zo wordt afgebeeld. Het zou vreemd zijn mochten we haar nu in bikini tekenen. Het avontuur moet authentiek zijn,” stelde de uitgeverij.416 Hoewel het opzet zeer vooruitstrevend klinkt, keert het terug naar de negentiende- en twintigste-eeuwse lichamelijke objectificatie van de koloniale ‘Ander’. In het stripalbum werd geen blanke, maar een zwarte vrouw naakt afgebeeld alsof dat natuurlijker is. Zo zien we duidelijke parallellen met de souvenirkaarten van de wereldtentoonstellingen (zie afbeelding 37). Terwijl het naakt afbeelden van blanke vrouwen toen als taboe werd beschouwd, lag die drempel bij Afrikaanse vrouwen veel lager als gevolg van de lichamelijke objectificatie. Volgens de Amerikaanse schrijfster en politiek activiste Susan Sontag (1933-2004) komt ook het tonen van beelden van geweld in de pers voort uit die objectificatie in de zoos humains. In haar ‘Kijken naar de pijn van anderen’ (2003) stelde ze dat “hoe verder weg of hoe exotischer de plaats, hoe waarschijnlijker het is dat we rechtstreeks met de doden en stervenden geconfronteerd worden.” Meestal gaat het om beelden van doden en stervenden uit Afrika en Azië die in de Westerse media verschijnen. Dat linkte Sontag met de nog steeds voortlevende koloniale mentaliteit om de ‘Ander’ (en de geweldplegingen tegen hen) tentoon te stellen.417
In het Belgisch debat is er relatief weinig aandacht voor de zoos humains, deels te wijten aan de marginale positie van onze koloniale geschiedenis. Maar de laatste tijd komen de menselijke dierentuinen meer in de media, voornamelijk Expo ’58. Al staan er bij de berichtgeving soms fouten in de datering en plaats van de foto’s en wordt het fenomeen amper historisch gekaderd. Zo publiceerde het Britse Daily Mail in 2017 een artikel over internationale human zoos met bijgevoegde illustraties, dat vlug werd overgenomen door Belgische media.418 De krant schreef een foto van een Senegalees woondorp toe aan de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1958, terwijl toen enkel een Congolees en Hawaïaans dorp te bezichtigen waren. De foutief gedateerde en gelokaliseerde foto behoorde eigenlijk toe aan de Exposition Internationale d’Amiens uit 1906.419 Vooral de foto van een jong Congolees meisje dat in 1958 ‘gevoed’ werd door de blanke bezoeker, doet (internationaal) veel stof opwaaien en wordt vaak gebruikt om kritiek te uiten aan de “racistische” negentiende- en twintigste-eeuwse zoos humains. Over de menselijke dierentuinen tussen 1885 en 1935 wordt in de Belgische mainstreammedia amper gesproken. Ook citaten als: “De foto’s geven een bevreemdende inkijk in hoe het eraan toeging in die menselijke zoo’s waar de tentoongestelde mensen vaak behandeld werden als dieren,”420 zijn niet onjuist, maar geven een weinig genuanceerd beeld van de zoos humains, zeker met betrekking op de Belgische casus.
Een tweede gemediatiseerd debat is de discussie rond het logo en de bijnaam van profvoetbalclub KAA Gent, alias de ‘Buffalo’s’. Sinds 1924 pronkt een Indiaans opperhoofd op de vlag van de club en scanderen de supporters: “Buffalo! Buffalo!” De aanleiding was het bezoek van William F. Cody’s ‘Buffalo Bill’s Wild West Show’ in 1906 aan de Arteveldestad. Via de Gentse studenten namen supporters de kreet in de jaren 20 over om hun ploeg aan te moedigen. Door het grote tijdsbestek tussen Cody’s bezoek en de eigenlijke supporterskreten, werd ‘Buffalo’ uiteindelijk vereenzelvigd met een Indiaan. In 2001 kwam daar nog een mannelijke Indiaan-mascotte bij, vergezeld door een vrouwelijke ‘squaw’-mascotte vanaf 2010.421 Ook verschillende supportersverenigingen verwijzen naar Native Americans, zoals ‘The Winnetous’ en ‘Blue-White Indians’.422 In 2016 kwam echter kritiek op deze “racistische” verwijzingen. De Amerikaanse activiste voor de rechten van Native Americans, Suzan Shown Harjo, pleitte voor het afvoeren van het Gentse logo en de Indiaanse mascottes. Harjo, zelf van Indiaanse origine, strijdt al meer dan veertig jaar voor gelijke rechten in Amerika, waarvoor ze in 2014 de Presidential Medal of Freedom kreeg. Al meer dan tweeduizend Amerikaanse sportclubs hebben door haar inmenging hun “Indiaans beledigende” naam of logo veranderd, maar KAA Gent hield – “met alle respect” – voet bij stuk.423 In een persmededeling schreef de club: “Omwille van deze historische en culturele context waarbinnen de bijnaam en het logo tot stand kwamen en omwille van de positieve rol die de mascottes spelen, menen we dat KAA Gent in de geschetste Europese context op geen enkele wijze de inheemse Amerikanen racistisch of beledigend bejegent.”424 Wel zouden ze voortaan de term ‘squaw’ voor de vrouwelijke mascotte niet meer gebruiken, aangezien dat een denigrerend scheldwoord is.425
Ondanks een relatief gebrek aan debat doen bepaalde onderzoeks- en actiegroepen een poging de Belgische zoos humains onder publieke aandacht te brengen. De performancegroep Action Zoo Humain, onder leiding van theatermaker Chokri Ben Chikha en acteur Zouzou Ben Chikha , bracht in 2013 – honderd jaar na de Gentse Wereldtentoonstelling – de voorstelling: ‘De Waarheidscommissie’. In deze vertoning zochten de makers een antwoord op de vraag of de zoos humains als exotische attracties racistisch en mensonterend waren, of een toonbeeld van interculturele uitwisseling. Volgens Ben Chikha is het verhaal van de menselijke dierentuinen voor de meeste Gentenaars onbekend. Daarom wilde hij via de Waarheidscommissie dit “ondergesneeuwd” deel uit de Gentse geschiedenis onder de aandacht brengen.426 Hierbij lieten ze tal van getuigen en experten aan het woord. Onder die getuigen bevonden zich drie nabestaanden van Madi Diala. Net als Timicheg overleed de twintigjarige jongeman Madi Diala uit Dakar in de Gentse zoo humain. Volgens nabestaande Ousmane Ndiaye is het verhaal over de villages indigènes in hun thuisland Senegal onbekend. De voorstelling werd begeleid met Afrikaanse dans en muziek. Het principe van de menselijke dierentuinen werd geprojecteerd op de hedendaagse media, de mislukte inburgering, het stroeve interculturele dialoog en de islamofobie . Zulke afspiegelingen van de ‘Ander’ deed hen afvragen of er wel lessen getrokken zijn uit dat koloniaal verleden.427 Ben Chikha stelde dat “je in dat opzicht zou kunnen stellen dat er in essentie toch niet zodanig veel veranderd is. De drang om ons superieur te voelen ten koste van de ander is nog even groot.”428 Onder meer burgemeester Daniël Termont (Sp.a) woonde ‘De Waarheidscommissie’ bij. Daags voordien bood Termont via een videoboodschap zijn excuses aan in naam van de stad Gent aan de nabestaanden van de Gentse zoos humains. Hij noemde het “verwerpelijk” dat die mensen als “exotische dieren” werden tentoongesteld en zei dat we moeten leren samenleven in een multiculturele maatschappij.429 Hiermee was Termont de eerste burgemeester die zich openlijk excuseerde voor de menselijke dierentuinen. Ben Chikha noemde deze verontschuldigingen “een ongelofelijke overwinning”.430 In 2014 werd de performancegroep uitgenodigd door de University of the Western Cape in Kaapstad en in 2016 verhuisde de voorstelling naar Antwerpen waar ook in 1885, 1894 en 1930 menselijke dierentuinen werden ingericht. Maar in tegenstelling tot Daniël Termont bood Antwerps burgemeester Bart De Wever (N-VA) geen excuses aan. Hij nam wel een videoboodschap op waarin hij stelde dat het vandaag moeilijk is “nog begrip op te brengen voor de geest waarin dat gebeurde. Maar toen was raciaal denken heel normaal, het behoorde tot de sociale code. Sinds die wereldtentoonstellingen is er veel ten goede veranderd. Racisme is al lang niet meer normaal.” De Wever besloot dat die vooruitgang “ons ook niet overgevoelig mag maken. Beledigingen behoren tot de democratie, het is de prijs die je betaalt om in een vrije samenleving te leven. Overgevoelig worden leidt ons tot het tegenovergestelde waar we willen geraken.” Chokri Ben Chikha was tevreden met de eerste stap die de burgemeester zette, maar ontkende dat de erfenis van de zoos humains tot het verleden behoort. Hij stelde dat “op vlak van interculturaliteit er vandaag nog steeds diepe kloven zijn in onze maatschappij. Excuses zouden dan een uitgestoken hand kunnen zijn en een goed signaal naar de toekomst.”431 In 2017 speelde Action Zoo Humain ook enkele voorstellingen in de Raadzaal van het Stadhuis van Mechelen.
België vormde al eerder het gastland van een internationale theatervoorstelling die alludeerde op de menselijke dierentuinen van de negentiende en twintigste eeuw. In 2012 en 2013 speelde ‘The Exhibit Series’ van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Brett Bailey in respectievelijk Brussel en Gent. Deze voorstelling zorgde wereldwijd voor heel wat ophef en protest. In zijn ‘Exhibit B’ uitte Bailey via dertien tableaux vivants kritiek op het kolonialisme, slavernij en hedendaags racisme.432 De tableaux beeldden verschillende stadia uit in de relaties tussen Europa en Afrika van de zeventiende eeuw tot vandaag. Zo speelde Bailey in op de trans-Atlantische slavenhandel, het negentiende-eeuwse wetenschappelijk racisme, de mishandelingen onder het Leopold II-bewind in Congo en het hedendaagse asielbeleid. Door de Afrikaanse acteurs te objectificeren en in alle stilte te kijk te zetten, wou hij de bezoekers doen nadenken over de blik van blanken op zwarten en de ‘Ander’.433 Volgens Bailey geldt dat “once you objectify people, you can do the most terrible things to them.”434 Maar snel kwam er heel wat kritiek op de vertoning. Reeds bij de eerste opvoeringen in Berlijn werd ‘Exhibit B’ door activisten een moderne zoo humain genoemd.435 Vooral in 2014, toen het Londense The Barbican de voorstelling programmeerde, laaiden de gemoederen het hoogst op. Op de premièreavond verzamelden tientallen actievoerders zich voor het theatergebouw, die zich verzetten tegen de objectificatie en het passief maken van de zwarte acteurs. Volgens hen toonde deze “standard trope of mainstream popular culture” aan hoe de blanke nog steeds zijn relatie met de zwarte bevolking ziet. Ook het feit dat het stuk geregisseerd werd door een blanke man en diens visie op de koloniale geschiedenis weergeeft, was volgens tegenstanders een voortzetting van het koloniaal narratief.436 Verscheidene deelnemende Afrikaanse acteurs sprongen in de bres voor Bailey, stellend dat ze het antiracistisch discours van de regisseur steunden.437 Toch voelde The Barbican zich, na de aanhoudende kritieken en een online protestpetitie met bijna 23.000 handtekeningen, gedwongen de “racistische” ‘Exhibit B’-voorstelling af te gelasten.438 Terwijl ‘The Exhibit Series’ internationaal onder vuur lagen, valt op dat tijdens de Belgische voorstellingen geen kritische stemmen naar boven kwamen. Dat duidt nogmaals op het gebrek aan een publiek koloniaal debat in ons land.
Tot slot is de internationale Groupe de recherche Achac koploper in het onderzoek naar zoos humains. Sinds 1989 buigt deze groep, bestaande uit leden van verschillende instituties en universiteiten, zich over koloniale en postkoloniale vraagstukken.439 In 1995 startten ze hun onderzoeksprogramma naar menselijke dierentuinen en de stereotypering van de ‘Ander’. Sindsdien volgden internationale conferenties, een documentaire (Arte, 2002) en verschillende wetenschappelijke bijdragen. Hun inspanningen leverden in 2011 de gerenommeerde tentoonstelling ‘Exhibitions. L’invention du sauvage’ op, die twee jaar liep in het Musée du Quai Branly te Parijs. Deze tentoonstelling trok maandelijks meer dan 45.000 bezoekers.440 Naar aanleiding van de expositie werden de wetenschappelijke bijdragen gebundeld in het gelijknamig naslagwerk ‘Exhibitions. L’invention du sauvage’ (2011), onder redactie van historicus Pascal Blanchard, antropoloog Gilles Boëtsch en antropologe Nanette Jacomijn Snoep. De tentoonstelling en het boek kwamen tot stand in samenwerking met de Lilian Thuram Foundation. Education against Racism van de Franse ex-topvoetballer. Na een wereldwijde vertoning was de expositie in 2016-2017 te bezichtigen in La Cité Miroir te Luik, waar in 1905 en 1930 levende ‘exoten’ werden tentoongesteld. Ditmaal werd ook dieper ingegaan op de Belgische casus. Volgens Lilian Thuram is dit internationaal samenwerkingsproject van buitengewoon belang, want “ils nous expliquent les préjugés racistes, hiérarchisants et méprisants, qui subsistent dans notre société. Ces images qui hier ‘fabriquaient du sauvage’ doivent nous permettre aujourd’hui de déconstruire ces schémas de pensée qui voudraient faire croire qu’il y aurait des humanités supérieures à d’autres.”441

Conclusie

De aanwezigheid van acht ‘Baka’-Pygmeeën uit Kameroen in het Waalse ‘The Rainforest’ in juli 2002 te Yvoir kan in zekere mate worden vergeleken met de zoos humains op Belgische wereldtentoonstellingen tussen 1885 en 1958. Hoewel in beide gevallen de spektakel- en amusementswaarde en het racistische karakter in de hedendaagse debatten primeren, heeft ons comparatief onderzoek aangetoond dat de menselijke dierentuinen ook heel wat andere aspecten belichaamden. Het is dus onjuist alle zoos humains over één kam te scheren. Zo moet rekening worden gehouden met de politieke, sociaaleconomische en culturele context. Net zoals de ‘Baka’-Pygmeeën in 2002 naar België kwamen om geld in te zamelen en aandacht te vragen voor de slechte leefomstandigheden in hun thuisland, vervulden ook de zoos humains op Belgische wereldexposities in de negentiende en twintigste eeuw verscheidene maatschappelijke rollen.
Als eerste zorgde het wetenschappelijk racisme voor de intellectuele onderbouw van de menselijke dierentuinen. Binnen het negentiende-eeuwse evolutionisme en darwinisme werd de koloniale ‘Ander’ gezien als de ‘missing link’ tussen de aap en de mens. Binnen de ‘Great Chain of Being’ namen die ‘primitieve’ volkeren een inferieure positie in tegenover de blanke kolonisator. Door de koloniale ‘Ander’ tentoon te stellen in zoos humains kon die natuurlijke ontwikkeling der volkeren aan toeschouwers worden getoond en entte het evolutionistische ordeningsprincipe zich in de Westerse mentaliteit. Menselijke dierentuinen waren eveneens de uitgelezen kans voor wetenschappers om de koloniale ‘Ander’ dichtbij huis te onderzoeken zonder naar verre oorden te moeten reizen, getuige de opmetingen van de Société d’Anthropologie de Bruxelles in Antwerpen 1894 en Tervuren 1897. Vervolgens nam de beschavingsmissie of ‘mission civilisatrice’ een centrale rol in het koloniale discours van de zoos humains in. De menselijke dierentuinen en haar inwoners vormden de personificatie van de beschavingsverwezenlijkingen door de blanke kolonisator. Ze legitimeerden de koloniale veroveringen en trachtten de eigen bevolking te overtuigen van de koloniale onderneming. Bij Afrikaanse tentoongestelde volkeren, zoals Congolezen en Senegalezen, werd het beschavingspotentieel in de verf gezet, terwijl andere volkeren, zoals Native Americans en Filipino’s, dan weer als ‘wilde’ en ‘ongeciviliseerde’ tegenhangers werden voorgesteld. Voorts bleef de katholieke missionering tot de Wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1930 relatief beperkt, al waren er enkele initiatieven zoals het beschaafde Congolese ‘Gijzegemdorp’ van abt Pieter van Impe in 1897. Pas tijdens Expo ’58 pronkte de Katholiek Kerk voor het eerst met een geheel eigen paviljoen over de missionering in Congo. Vooral de havenstand Antwerpen, koning Leopold II en vanaf 1908 de Belgische staat hadden baat bij het propaganderen van de koloniale belangen in Congo. De wereldexposities en menselijke dierentuinen vormden de ultieme kans de koloniale onderneming bij het brede publiek te populariseren. Daarvoor werd ook de strijd tegen de slavernij in Congo ingezet als propagandamiddel. Dat werd in de zoos humains van 1894 en 1897 verbeeld door de aanwezigheid van Congolese soldaten van de Openbare Weermacht of ‘Force Publique’. Maar ook de Congolezen zelf moesten worden overtuigd van die ‘goede’ koloniale bedoelingen. Dat resulteerde tijdens de Antwerpse Wereldtentoonstellingen van 1885 en 1894 in een wederzijds aftastingsproces van de onderlinge relaties tussen de tentoongestelde Congolezen en de metropool. Na 1894, toen de uitbuitingseconomie op volle toeren draaide, verdween dit Congolees overtuigingsaspect volledig. De zoos humains werden vervolgens ook ingeschakeld om het Belgisch koloniaal-nationalisme aan te wakkeren. De uitvinding van de inferieure koloniale ‘Ander’ gaf vorm aan de eigen nationale identiteit. De confrontatie in de menselijke dierentuinen met dat tegengestelde zelfbeeld bevestigde de imperiale superioriteit. Daarnaast schaarden de Congolese zoos humains van 1885, 1894, 1897 en 1958 zich rond het figuur van koning Leopold II, als symbool van de Belgisch-Congolese relatie. Door het ophangen van vlaggen en het zingen van volksliederen door de tentoongestelde Congolezen werd de kolonie op patriottische wijze aan de Belgische identiteit gekoppeld. Samen met de nagebouwde middeleeuwse dorpen vervulden de zoos humains het nostalgisch verlangen naar de pre-industriële samenleving binnen een steeds versnellende moderniserende wereld en versterkten ze als herinnering aan de gemeenschappelijke ‘primitieve’ prehistorie de nationale identiteit. Vanaf het einde van de negentiende eeuw gaven de menselijke dierentuinen zelfs vorm aan de Vlaamse identiteit, doordat de tentoongestelde volkeren werden ingeschakeld binnen de Vlaamsgezinde propaganda. Verder lijkt het hedendaagse beeld dat de koloniale ‘Ander’ in de negentiende- en twintigste-eeuwse zoos humains als dieren werden behandeld, niet te stroken met de Belgische casus. Organisatoren trachtten de tentoongestelde volkeren zo goed mogelijk te verzorgen, al waren velen niet bestand tegen het gure West-Europese klimaat. Ondanks werd de exotische ‘Ander’ door de kolonisator beschouwd als een onderworpen volk, die grotendeels werd beperkt in zijn vrijheid. De schuttingen tussen de tentoongestelde volkeren en de blanke bezoekers in de zoos humains van 1894, 1897 en 1958 symboliseerden die onevenwichtige relatie. Toch verhinderde dit niet dat de menselijke dierentuinen ontmoetingen en wederzijdse reacties teweeg brachten, waardoor de zoos humains als ‘contact zone’ (Pratt, 1991) kunnen worden bestempeld.
Uiteindelijk toonde het onderzoek aan dat amusement en spektakel toch een grote rol speelden binnen de Belgische zoos humains. Dat verliep parallel met de opkomst van de entertainmentindustrie aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. De menselijke dierentuinen waren – op uitzondering van Pawnee Bill’s Wild West Show in Antwerpen 1894 en het Filipijnse woondorp in Gent 1913 – de populairste attracties van de exposities. Die grote populariteit duidt aan dat vermaak de voornaamste beweegreden was van het brede publiek. Met dans, muziek, ambachten, zwemkunstjes, gevechtsoefeningen… en voornamelijk het ‘anders’ zijn, entertainden de tentoongestelde volkeren miljoenen bezoekers. Het belangrijkste verschilpunt binnen de Belgische zoos humains was de afkomst van de tentoongestelde volkeren. Die bepaalde grotendeels de mate waarin de onderzochte aspecten meespeelden in de representatie van de koloniale ‘Ander’. Tussen 1885 en 1897 werden de tentoongestelde Congolezen rechtstreeks vanuit de kolonie gerekruteerd. Deze Congolese zoos humains hadden voornamelijk als doel het koloniale avontuur van Leopold II te propaganderen en populariseren, via de mission civilisatrice en de koloniale belangen. Ook het wetenschappelijk antropologisch onderzoek speelde hier een aanzienlijke rol. De Wereldtentoonstelling van Luik in 1905 vormde het grote kantelmoment. Tussen 1905 en 1930 werden geen Congolezen meer ingevoerd en bewoonden professionele rondreizende entertainmentgroepen de zoos humains, zoals Senegalezen, Filipijnen en Native Americans. Ook verhuisden de menselijke dierentuinen van de koloniale sectie naar de amusementszones. Zo ging de amusementswaarde van de zoos humains primeren op de andere aspecten. Het beschavingspotentieel bij de Afrikaanse dorpen bleef bijvoorbeeld enigszins overeind, terwijl spektakel bij de Indianen centraal stond. Dat tijdens Expo ‘58 opnieuw na meer dan zestig jaar (!) Congolezen in een omheinde zoo humain werden tentoongesteld, doet ons vraagtekens plaatsen bij de toenmalige koloniale mentaliteit. De uitbreiding van het publiek van blanke naar zwarte toeschouwers maakte immers pijnlijk duidelijk dat zulke taferelen niet meer binnen de tijdsgeest pasten.
Vervolgens lijkt het hedendaagse beeld dat de menselijke dierentuinen kritiekloos als ‘normaal’ werden beschouwd niet te kloppen. De negentiende- en twintigste-eeuwse populaire pers duidde meermaals op de theatrale uitstraling van de tentoongestelde volkeren en stelde het exposeren van de koloniale ‘Ander’ in vraag. Al zijn tussen de politiek gekleurde kranten meerdere verschillen op te merken in de berichtgeving over de zoos humains. De katholieke pers verdedigde grotendeels de koloniale onderneming, mede door de eigen missionarissen in Congo. Daarom was zij ook het meest bekommerd om de goede behandeling van de tentoongestelde volkeren. Dat tot grote onvrede van de socialistische pers, die de zoos humains vaak bekritiseerde vanwege de slechte werk- en leefomstandigheden van de eigen arbeidersklasse. De liberale kranten hielden eerder een kritisch-afstandelijke houding aan en keerden zich tegen de katholieke koloniale propagandamachine.
Voorts dienen we op te merken dat tijdens het onderzoek vooral werd gefocust op de ingerichte zoos humains en haar inwoners. Toch waren zij niet de enige koloniale/exotische ‘Ander’ op de exposities. Vaak werden de paviljoenen van koloniale mogendheden opgefleurd door één of meerdere inheemse bewoners, die onder meer de bezoekers ontvingen in de Algerijns-Tunesische wijk of de Aziatische paleizen. Ook nam België meermaals deel aan buitenlandse wereldexposities. De representatie van Congo op die wereldtentoonstellingen en de eventuele aanwezigheid van Congolese zoos humains is een boeiend onderzoeksobject dat hier buiten beschouwing werd gelaten. Daarnaast lag de focus tijdens deze masterscriptie op de Belgische populaire pers. Voor verder onderzoek kan het interessant zijn het discours van pro-koloniale kranten, zoals La Belgique Coloniale en Le Congo Belge na te gaan.
Belgische zoos humains, meer dan een spektakel? Jazeker! Menselijke dierentuinen werden in de negentiende en twintigste eeuw vaak ingezet voor een groter doel. Zowel het wetenschappelijk racisme, de beschavingsmissie, staats- en identiteitsvorming, interculturele uitwisseling als de koloniale belangen moeten in ogenschouw worden genomen. Al speelden amusement en spektakel telkens een aanzienlijke rol. Ondanks de laatste wereldtentoonstelling bijna zestig jaar geleden is en we vandaag in een multiculturele maatschappij leven, zijn de zoos humains geen vervlogen fenomeen. De voortlevende fascinatie in de exotische ‘Ander’ en de manier waarop die vandaag wordt voorgesteld, tonen aan dat de zoos humains nog steeds in onze Westerse mentaliteit zijn geprint.

Bron : Masterproef van Ben Timmerman
Voetnoten:
1 Karel Arnaut, “ ‘Our Baka brothers obviously do not speak French’: Siting and scaling physical/discursive ‘movements’ in post-colonial Belgium,” in Language & Communication 25 (2005): 220.
2 Luk Vandenbroucke, “Pygmeeën aan de Maas wekken misnoegdheid,” De Standaard, 29/07/2002.
3 Nicolas Bancel, Pascal Blanchard, Gilles Boëtsch en Nanette Jacomijn Snoep, “Le récit des zoos humains. L’invention du ‘sauvage’,” in Zoos humains. L’invention du sauvage (Luik: Centre d’Action Laïque de la Province de Liège, 2016) : 12.
4 Bancel, et al., “Le récit des zoos humains. L’invention du ‘sauvage’,” 13.
5 Bert Sliggers, “De exotische mens als amusement. Levende tentoonstellingsobjecten in Nederland,” in De Exotische Mens. Andere culturen als amusement (Tielt: Lannoo, 2009): 24.
6 Groupe de recherche Achac, Bezoekersgids. Menselijke dierentuinen. De “wilden” te kijk gezet (Luik: La Cité Miroir, 2016), 16.
7 Kurt Guldentops, “Congo als clou van het moderne België. De kolonie op de Belgische Wereldtentoonstellingen (1910-1935),” in Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, eds. Bambi Ceupens, David Van Reybrouck en Vincent Viaene (Leuven: University Press, 2009): 83.
8 Maarten Couttenier, “De impact van Congo in het Museum van Belgisch Congo in Tervuren (1897-1946),” in Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, eds. Bambi Ceupens, David Van Reybrouck en Vincent Viaene (Leuven: University Press, 2009).
9 Groupe de recherche Achac, Bezoekersgids. Menselijke dierentuinen, 42.
10 Action Zoo Humain, “De Waarheidscommissie,” geraadpleegd 17/02/2017, http://www.actionzoohumain.be/.
11 Tiffany Jenkins, “Exhibit B: a guilty pleasure,” in Spiked, 02/09/2014, geraadpleegd 19/09/2016, http://www.spikedonline.com/.
12 Lara Atkin, “Looking at the Other/Seeing the Self: Embodied Performance and Encounter in Brett Bailey’s Exhibit B and Nineteenth-Century Ethnographic Displays,” in Safundi: The Journal of South African and American Studies 16, nr. 2 (2015): 137.
13 Anton Krueger, “Gazing at Exhibit A: Interview with Brett Bailey,” in Liminalities: A Journal of Performance Studies 9, nr. 1 (februari 2013): 1.
14 Nicola Frith, “Shutdown of Exhibit B has thrust anxieties about racism to the fore – the debate must go on,” in The Conversation, 29/09/2014, geraadpleegd 19/09/2016, http://www.theconversation.com/.
15 Mary Louise Pratt, “Arts of the Contact Zone,” in Profession (1991): 34.
16 Pascal Blanchard, Gilles Boëtsch en Nanette Jacomijn Snoep, Exhibitions: L’invention du sauvage (Arles: Actes sud, 2011), 22.
17 Nicolas Bancel, Pascal Blanchard, Gilles Boëtsch en Nanette Jacomijn Snoep, “Le récit des zoos humains. L’invention du ‘sauvage’,” in Zoos humains. L’invention du sauvage (Luik: Centre d’Action Laïque de la Province de Liège, 2016) : 13-5.
18 Blanchard, et al., Exhibitions: L’invention du sauvage, 22.
19 Bancel, et al., “Le récit des zoos humains. L’invention du ‘sauvage’,” 15.
20 Groupe de recherche Achac, Bezoekersgids. Menselijke dierentuinen. De “wilden” te kijk gezet (Luik: La Cité Miroir, 2016), 4-5.
21 Paul Faber en Steven Wachlin, “Mensen te kijk,” in Spiegel Historiael 25, nr. 1 (1990): 2.
22 Blanchard, et. al., Exhibitions: L’invention du sauvage, 28.
23 Bert Sliggers, “De exotische mens als amusement. Levende tentoonstellingsobjecten in Nederland,” in De exotische mens: andere culturen als amusement (Tielt: Lannoo, 2009): 18.
24 Maarten Couttenier, “De impact van Congo in het Museum van Belgisch Congo in Tervuren (1897-1946),” in Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, eds. Bambi Ceupens, David Van Reybrouck en Vincent Viaene (Leuven: University Press, 2009): 51.
25 Sliggers, “De verbeelding van stereotypen. De affiches van Adolf Friedländer,” 37-40.
26 Faber en Wachlin, “Mensen te kijk,” 3.
27 Couttenier, “De impact van Congo in het Museum van Belgisch Congo in Tervuren,” 51-4.
28 Door misbruik van de titel werd in 1928 te Parijs een conventie getekend die de voorwaarden van een ‘internationale wereldtentoonstelling’ vastlegde. Voordien misbruikten verscheidene steden de titel ‘internationaal’ om landen en investeerders te lokken, terwijl het eigenlijk om provinciale tentoonstellingen ging. Ook organiseerden naburige rivaliserende steden tentoonstellingen om de aandacht en bezoekers van de eigenlijke internationale expo weg te lokken. Vandaar dat de ‘officiële’ teller voorlopig op vierendertig ‘universele’ expo’s staat (Paul Greenhalgh, “De traditie van de wereldtentoonstellingen,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 24).
29 Paul Greenhalgh, “De traditie van de wereldtentoonstellingen,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 23-8.
30 Wouter Van Acker en Christophe Verbruggen, “Perspectieven op moderniteit, tijd en ruimte. Een inleiding,” in Gent 1913: op het breukvlak van de moderniteit, eds. Wouter Van Acker, Christophe Verbruggen en Mui-Ling Verbist (Gent: Snoeck, 2013): 9-10.
31 Van Acker en Verbruggen, “Perspectieven op moderniteit, tijd en ruimte. Een inleiding,” 9-10.
32 Tony Bennett, “The Exhibitionary Complex,” in New Formations 4 (lente 1988): 90.
33 Tom Verschaffel, “Congo in de Belgische zelfrepresentatie,” in Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, eds. Bambi Ceupens, David Van Reybrouck en Vincent Viaene (Leuven: University Press, 2009): 65.
34 Bennett, “The Exhibitionary Complex,” 87-9.
35 Guy Debord, La société du spectacle (Parijs: Gallimard, 1992): these 1.
36 Debord, La société du spectacle, these 4.
37 Bram Van Oostveldt en Stijn Bussels, “De Antwerpse Wereldtentoonstelling van 1894 als ambigu spektakel van de moderniteit,” in Tijdschrift voor Geschiedenis 125, nr. 1 (2012): 6.
38 Debord, La société du spectacle, these 17.
39 Debord, La société du spectacle, these 30.
40 Debord, La société du spectacle, these 31.
41 Van Acker en Verbruggen, “Perspectieven op moderniteit, tijd en ruimte. Een inleiding,” 14-5.
42 Van Oostveldt en Bussels, “De Antwerpse Wereldtentoonstelling van 1894 als ambigu spektakel van de moderniteit,” 7.
43 Debord, La société du spectacle, these 54.
44 Van Oostveldt en Bussels, “De Antwerpse Wereldtentoonstelling van 1894 als ambigu spektakel van de moderniteit,” 7.
45 Michel Foucault, Surveiller et punir: Naissance de la prison (Parijs: Gallimard, 1975).
46 Bennett, “The Exhibitionary Complex,” 73-6.
47 Bennett, “The Exhibitionary Complex,” 78.
48 Bennett, “The Exhibitionary Complex,” 79-80.
49 Van Acker en Verbruggen, “Perspectieven op moderniteit, tijd en ruimte. Een inleiding,” 13.
50 Bennett, “The Exhibitionary Complex,” 79.
51 Blanchard, et al., Exhibitions: L’invention du sauvage, 28.
52 Raymond Corbey, “Ethnographic showcases, 1870-1930,” in Cultural Anthropology 8, nr. 3 (1993): 341.
53 Corbey, “Ethnographic showcases, 1870-1930,” 346.
54 Gita Deneckere, Tom De Paepe, Bruno De Wever en Guy Vanthemsche, Een Geschiedenis van België (Gent: Academia Press, 2014), 60-1.
55 Deneckere, et al., Een Geschiedenis van België, 68-70.
56 Mandy Nauwelaerts, “De panoramische droom,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 17.
57 Mandy Nauwelaerts, “De droom van de metropool. Antwerpen en de wereldtentoonstellingen,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 51.
58 Nauwelaerts, “De droom van de metropool. Antwerpen en de wereldtentoonstellingen,” 53.
59 Nauwelaerts, “De droom van de metropool. Antwerpen en de wereldtentoonstellingen,” 53.
60 “Curiositeiten in de Wereldtentoonstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 03/07/1885.
61 Maarten Couttenier, Congo tentoongesteld. Een geschiedenis van de Belgische antropologie en het museum van Tervuren (1882-1925) (Leuven: Acco, 2005), 89.
62 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” Vooruit, 22/05/1885.
63 Luc Vints, Kongo made in Belgium. Beeld van een kolonie in film en propaganda (Leuven : Kritak, 1984), 15-6.
64 Couttenier, Congo tentoongesteld, 94.
65 Couttenier, Congo tentoongesteld., 94.
66 “Wereldtentoonstelling. De negers uit Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 14/05/1885.
67 “Uit Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 12/05/1885.
68 “Wereldtentoonstelling. De negers uit Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 14/05/1885.
69 “Wereldtentoonstelling. De negers uit Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 14/05/1885
70 Caroline Terryn, “Van elitaire beurs tot massamedium. Exposanten en publiek van de Antwerpse expo’s,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 75.
71 Nauwelaerts, “De droom van de metropool,” 51.
72 Nauwelaerts, “De droom van de metropool,” 60.
73 Terryn, “Van elitaire beurs tot massamedium,” 69.
74 Zana Aziza Etambala, “Antwerpen en de kolonie: van 1885 tot ca. 1920,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 174.
75 “Wereldtentoonstelling. Congo-afdeeling. Eerste bezoek der Congoleezen – Oefeningen, dansen, gezangen en gevechten,” Het Handelsblad van Antwerpen, 19/05/1894.
76 Maurits Wynants, Van hertogen en Kongolezen: Tervuren en de Koloniale tentoonstelling 1897 (Tervuren: Koninklijk museum voor Midden-Afrika, 1997), 120-1.
77 “Antwerpsch Nieuws. Afrikaansche oorlog te Antwerpen,” Het Laatste Nieuws, 13/06/1894.
78 “Wereldtentoonstelling. Pawnee Bill’s ‘Wild West’,” Het Handelsblad van Antwerpen, 11/04/1894.
79 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen. Groote Opening,” Het Handelsblad van Antwerpen, 02/05/1894.
80 Guido Convents, “Van de verburgerlijking van het populair vermaak tot amusement voor iedereen,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 238.
81 Terryn, “Van elitaire beurs tot massamedium,” 75.
82 Henri Cassiers, Edmond Cattier en Armand Heins, Bruxelles, Exposition Internationale, Parc du Cinquantenaire, Bruxelles, Parc du Château Royal, Tervueren, Exposition Coloniale, Avril – November 1897: Album Illustré (Brussel: Rossel, 1897).
83 Cassiers, et al., Bruxelles, Exposition Internationale.
84 Couttenier, Congo tentoongesteld, 141.
85 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 54.
86 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 83.
87 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 120-1.
88 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 129.
89 “Nog de centralisatie,” Het Handelsblad van Antwerpen, 10/12/1897.
90 Couttenier, Congo tentoongesteld, 172-3.
91 Adam Hochschild, De Geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo (vertaald door J. W. Bos), (Amsterdam: Meulenhoff, 1998), 234.
92 Couttenier, Congo tentoongesteld, 169.
93 Vincent Viaene, “Reprise-remise. De Congolese identiteitscrisis van België rond 1908,” in Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, eds. Bambi Ceupens, David Van Reybrouck en Vincent Viaene (Leuven: University Press, 2009): 45.
94 Couttenier, Congo tentoongesteld, 237.
95 Christine Renardy, “Liège en 1905: un miroir auw alouettes,” in Liège et l’Exposition universelle de 1905, eds. Christine Renardy (Brussel: La Renaissance du livre, 2005): 255.
96 Renardy, “Liège en 1905: un miroir auw alouettes,” 255.
97 “Exposition de Liège,” La Meuse, 25/02/1905.
98 Couttenier, Congo tentoongesteld, 237.
99 “Exposition de Liège. Au village Sénégalais,” La Meuse, 10/05/1905.
100 Couttenier, Congo tentoongesteld, 169-71.
101 Couttenier, Congo tentoongesteld, 169-71.
102 Wanda Balcers en Serge Jaumain, “La Belgique et les expositions universelles,” in Bruxelles 1910: de l’exposition universelle à l’Université, eds. Serge Jaumain, Wanda Balcers, Audrey Cauchie, Olivier Debeir en Patrick Van Nieuwlandt (Brussel: Dexia, 2010): 16.
103 Peter Jacobs en Erwin De Decker, Wandelen door Gent (1913-1918): van Wereldtentoonstelling tot Wereldoorlog (Tielt: Lannoo, 2013), 25.
104 Sabine Cornelis, “De tevreden kolonisator, of hoe Congo in België werd voorgesteld (1897-1958),” in Het geheugen van Congo. De koloniale tijd, eds. Jean-Luc Vellut, Sabine Cornelis et al. (Gent: Snoeck, 2005): 160.
105 Kurt Guldentops, “Congo als clou van het moderne België. De kolonie op de Belgische Wereldtentoonstellingen (1910-1935)” in Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, eds. Bambi Ceupens, David Van Reybrouck en Vincent Viaene (Leuven: University Press, 2009): 84.
106 Johan Lagae, “ ‘Le Congo tel que les belges l’ont trouvé et le Congo tel qu’ils l’ont outillé?’ Het Palais Colonial en de nationalistische verbeelding van de Belgische kolonie,” in Gent 1913: op het breukvlak van de moderniteit, eds. Wouter Van Acker, Christophe Verbruggen en Mui-Ling Verbist (Gent: Snoeck, 2013): 66.
107 Lagae, “‘Le Congo tel que les belges l’ont trouvé et le Congo tel qu’ils l’ont outillé’?” 65.
108 Jacobs en De Decker, Wandelen door Gent, 27.
109 Wouter Van Acker en Christophe Verbruggen, “Perspectieven op moderniteit, tijd en ruimte. Een inleiding,” in Gent 1913: op het breukvlak van de moderniteit, eds. Wouter Van Acker, Christophe Verbruggen en Mui-Ling Verbist (Gent: Snoeck, 2013): 28.
110 Nauwelaerts, “De droom van de metropool,” 60.
111 Terryn, “Van elitaire beurs tot massamedium,” 73.
112 Guldentops, “Congo als clou van het moderne België,” 92.
113 Ruddy Doom, “De wereldtentoonstellingen en de koloniale propaganda,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 202.
114 Matthew G. Stanard, Selling the Congo. A history of European pro-empire propaganda and the making of belgian imperialism (Londen: University of Nebreska Press, 2011), 61.
115 Luc Vints, Kongo made in Belgium. Beeld van een kolonie in film en propaganda (Leuven : Kritak, 1984), 79.
116 Stanard, Selling the Congo, 65
117 Guldentops, “Congo als clou van het moderne België,” 90-1.
118 Stanard, Selling the Congo, 61-2.
119 Sarah Van Beurden, “’Un panorama de nos valeurs africaines’. Belgisch Congo op Expo 58,” in Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, eds. Bambi Ceupens, David Van Reybrouck en Vincent Viaene (Leuven: University Press, 2009): 300.
120 Guy Vanthemsche, Congo. De impact van de kolonie op België (Tielt: Lannoo, 2007), 54.
121 Stanard, Selling the Congo, 74.
122 Van Beurden, “Belgisch Congo op Expo 58,” 307.
123 “Het Leven op de Wereldtentoonstelling. Wereldfestival 58. Changwe Yetu,” Het Laatste Nieuws, 27/06/1958.
124 “Het Leven op de Wereldtentoonstelling. In het Hawaïaans dorp,” Het Laatste Nieuws, 15/07/1958.
125 Stanard, Selling the Congo, 71-3.
126 “Het Leven op de Wereldtentoonstelling. Terug naar Congo vertrokken,” Het Laatste Nieuws, 28/07/1958.
127 Bram Van Oostveldt en Stijn Bussels, “De Antwerpse Wereldtentoonstelling van 1894 als ambigu spektakel van de moderniteit,” in Tijdschrift voor Geschiedenis 125, nr. 1 (2012): 7.
128 Raymond Corbey, “Natuurlijke historie als exploratie en exploitatie,” in De exotische mens: andere culturen als amusement (Tielt: Lannoo, 2009): 67.
129 Peter Jacobs en Erwin De Decker, Wandelen door Gent (1913-1918): van Wereldtentoonstelling tot Wereldoorlog (Tielt: Lannoo, 2013), 61.
130 Linda Roodenburg, “Op zoek naar verschillen. Antropometrische fotografie in het licht van rassenonderzoek en Darwins evolutieleer,” in De exotische mens: andere culturen als amusement (Tielt: Lannoo, 2009): 86.
131 Corbey, “Natuurlijke historie als exploratie en exploitatie,” 69.
132 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen. De Congo,” Het Laatste Nieuws, 21/04/1894.
133 Tony Bennett, “The Exhibitionary Complex,” in New Formations 4 (lente 1988): 94.
134 Exposition Universelle de Bruxelles 1910: Plan Officiel, Universiteitsbibliotheek Gent.
135 “Wereldtentoonstelling. Vooruitgang in den Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 21/07/1894.
136 “Antwerpen. De Congolanders in den dierentuin,” Het Laatste Nieuws, 22/06/1894.
137 Zana Aziza Etambala, “Carnet de route d’un voyageur congolais: Massala à l’Exposition Universelle d’Anvers, en 1885,” in Afrika Focus 9, nr. 3 (1993): 236.
138 Roodenburg, “Op zoek naar verschillen,” 87.
139 “De Wereldtentoonstelling. De Congo – Hare bewoners en hare volksgebruiken,” Het Handelsblad van Antwerpen, 28/06/1885.
140 “Wereldtentoonstelling. Congo-afdeeling. Eerste bezoek der Congoleezen – Oefeningen, dansen, gezangen en gevechten,” Het Handelsblad van Antwerpen, 19/05/1894.
141 Maarten Couttenier, Congo tentoongesteld. Een geschiedenis van de Belgische antropologie en het museum van Tervuren (1882-1925) (Leuven: Acco, 2005), 48.
142 Corbey, “Natuurlijke historie als exploratie en exploitatie,” 69.
143 Cesare Lombroso, L’Uomo Delinquente (Milaan: 1876).
144 Couttenier, Congo tentoongesteld, 46-7.
145 “De Congoleezen der Tentoonstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 17/08/1894.
146 Roodenburg, “Op zoek naar verschillen,” 84.
147 Maarten Couttenier, “Fysieke antropologie in België en Congo (1883-1964). Levende tentoonstellingsobjecten,” in De exotische mens: andere culturen als amusement (Tielt: Lannoo, 2009): 97-8.
148 Couttenier, “Fysieke antropologie in België en Congo,” 99-101.
149 Couttenier, Congo tentoongesteld, 94.
150 Aziza Etambala, “Carnet de route d’un voyageur congolais,” 237.
151 Couttenier, “Fysieke antropologie in België en Congo,” 101-2.
152 Couttenier, Congo tentoongesteld, 142-3.
153 Couttenier, “Fysieke antropologie in België en Congo,” 103-4.
154 Couttenier, “Fysieke antropologie in België en Congo,” 107.
155 Couttenier, “Fysieke antropologie in België en Congo,” 109-10.
156 “Wereldtentoonstelling. Congo op beschavend gebied,” Het Handelsblad van Antwerpen, 25/07/1894.
157 Roodenburg, “Op zoek naar verschillen,” 87-8.
158 G.W.F. Hegel, Vorlesungen über die Philosophie der Weltgeschichte (Berlijn: 1822).
159 “Wereldtentoonstelling. Congo-afdeeling. Eerste bezoek der Congoleezen – Oefeningen, dansen, gezangen en gevechten,” Het Handelsblad van Antwerpen, 19/05/1894.
160 “De Tentoonstelling van Brussel. Plein der Aantrekkelijkheden,” Het Nieuws van den Dag, 07/06/1910.
161 “Ge-EXPO-seerd. Negers,” De Standaard, 03/05/1958.
162 “Stadsnieuws. Massala,” Het Handelsblad van Antwerpen, 19/06/1885.
163 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” De Koophandel van Antwerpen, 24/07/1885.
164 “Binnenland. De Congolanders te Brussel,” De Koophandel van Antwerpen, 28/08/1885.
165 “Wereldtentoonstelling van 1894. De Congoleesche afdeeling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 11/01/1894
166 “De moorderij van Ophasselt,” Het Laatste Nieuws, 18/05/1894.
167 “Kronijk van den dag. Onze zwarte broeders,” Het Laatste Nieuws, 16/08/1894.
168 “Nieuwstijdingen. Het vertrek der Congoleezen naar Antwerpen,” Het Laatste Nieuws, 31/08/1897.
169 Zana Aziza Etambala, Des écoliers congolais en Belgique 1888-1900: Une page d’histoire oubliée (Parijs: Editions L’Harmattan, 2011), 9.
170 “Dagelijksch nieuws uit Gent. Ook eene kritiek,” Het Laatste Nieuws, 26/07/1894.
171 “Tentoonstelling van Brussel. De koning te Tervueren,” Het Nieuws van den dag, 15/06/1897.
172 Maurits Wynants, Van hertogen en Kongolezen: Tervuren en de Koloniale tentoonstelling 1897 (Tervuren: Koninklijk museum voor Midden-Afrika, 1997), 129.
173 Evelien Jonckheere, “‘Ach, waarom zou ik het u ook verzwijgen?…’ Ontbering achter de schermen van de zoos humains’,” in Gent 1913: op het breukvlak van de moderniteit, eds. Wouter Van Acker, Christophe Verbruggen en Mui-Ling Verbist (Gent: Snoeck, 2013), 98.
174 Jacobs en De Decker, Wandelen door Gent, 61.
175 “Stadsnieuws. Nog het overlijden van een Philippijn,” Vooruit, 22/08/1913.
176 “Brief uit Gent. De Philippijnen gaan eindelijk…” Het Laatste Nieuws, 10/12/1913.
177 Jonckheere, “‘Ach, waarom zou ik het u ook verzwijgen?…’,” 101.
178 “Stadsnieuws. Vertrek der Congolezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 31/08/1897.
179 “De beweging in de Tentoonstelling. Het Senegaleesch dorp,” Vooruit, 14/05/1913.
180 “Kronijk van den dag. Een parijzer blad,” Het Laatste Nieuws, 14/07/1897.
181 “Rechterlijke kronijk. Drukpers en tentoonstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 06/08/1897.
182 Mandy Nauwelaerts, “De droom van de metropool. Antwerpen en de wereldtentoonstellingen,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 58.
183 Luc Vints, “Van verborgen item tot triomfalistische Missa Luba. De katholieke missies in Congo op de wereldtentoonstellingen van 1897 en 1958,” in Het geheugen van Congo. De koloniale tijd, eds. Jean-Luc Vellut, Sabine Cornelis et al. (Gent: Snoeck, 2005): 173.
184 “Stadsnieuws. Massala in de kerk,” Het Handelsblad van Antwerpen, 18/07/1885.
185 “Wereldtentoonstelling. Vooruitgang in den Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 21/07/1894.
186 “Vormsel bij de Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 14/08/1897.
187 “Brief uit Antwerpen. Goede reis en de wind van achter,” Het Laatste Nieuws, 08/04/1894.
188 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen. Het paviljoen der Congoleezen,” Vooruit, 07/07/1885.
189 “Kronijk van den dag. Congokemel,” Het Laatste Nieuws, 10/05/1897.
190 Vints, “Van verborgen item tot triomfalistische Missa Luba,” 179.
191 Jan Van Gerven, “De wereldtentoonstellingen als uitingen van nationale trots,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 101.
192 Bambi Ceupens, Congo made in Flanders? Koloniale Vlaamse visies op “blank” en “zwart” in Belgisch Congo (Gent: Academia Press, 2003), 69-70.
193 Couttenier, Congo tentoongesteld, 46.
194 Bennett, “The Exhibitionary Complex,” 93.
195 Ceupens, Congo made in Flanders? 55.
196 Vincent Viaene, “Reprise-remise. De Congolese identiteitscrisis van België rond 1908,” in Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, eds. Bambi Ceupens, et al. (Leuven: University Press, 2009): 46.
197 “Wereldtentoonstelling. Belangrijke meedeelingen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 30/04/1885.
198 “Wereldtentoonstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 28/05/1885.
199 “Binnenland. Ontvangst der Congolanders te Laken,” De Koophandel van Antwerpen, 09/07/1885.
200 “Stadsnieuws. Bezoek der koninklijke familie in onze Tentoonstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 11/07/1885.
201 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen. Nieuw bezoek der koninklijke familie,” De Koophandel van Antwerpen, 11/07/1885.
202 “Wereldtentoonstelling van 1894. De Congoleesche afdeeling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 11/01/1894.
203 “Wereldtentoonstelling. Nog het koninklijk bezoek van gisteren,” Het Handelsblad van Antwerpen, 13/06/1894.
204 “Wereldtentoonstelling. Het bezoek des Konings,” Het Handelsblad van Antwerpen, 24/06/1894.
205 “Brieven uit Brussel. De Koning en de Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 29/08/1897.
206 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 130.
207 Verschaffel, “Congo in de Belgische zelfrepresentatie,” 69.
208 Adam Hochschild, De Geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo (vertaald door J. W. Bos), (Amsterdam: Meulenhoff, 1998), 297.
209 Hochschild, De Geest van koning Leopold II, 297.
210 Guldentops, “Congo als clou van het moderne België,” 92.
211 Johan Lagae, “ ‘Le Congo tel que les belges l’ont trouvé et le Congo tel qu’ils l’ont outillé’? Het Palais Colonial en de nationalistische verbeelding van de Belgische kolonie,” in Gent 1913: op het breukvlak van de moderniteit, eds. Wouter Van Acker, Christophe Verbruggen en Mui-Ling Verbist (Gent: Snoeck, 2013): 64.
212 “Wereldtentoonstelling van Gent. De koning te Gent,” Het Handelsblad van Antwerpen, 16/05/1913.
213 Verschaffel, “Congo in de Belgische zelfrepresentatie,” 71-3.
214 Guldentops, “Congo als clou van het moderne België,” 92.
215 Matthew G. Stanard, Selling the Congo. A history of European pro-empire propaganda and the making of belgian imperialism (Londen: University of Nebreska Press, 2011), 70.
216 “Het Leven op de Wereldtentoonstelling. De koninklijke familie ging kijken naar “Changwe Yetu”,” Het Laatste Nieuws, 03/07/1958.
217 “Ge-EXPO-seerd. Negers,” De Standaard, 03/05/1958.
218 Speech van koning Boudewijn tijdens de onafhankelijkheidsverklaring van Congo, Léopoldville 30 juni 1960.
219 Couttenier, Congo tentoongesteld, 16.
220 Gita Deneckere, Tom De Paepe, Bruno De Wever en Guy Vanthemsche, Een Geschiedenis van België (Gent: Academia Press, 2014), 145-7.
221 Nauwelaerts, “De droom van de metropool. Antwerpen en de wereldtentoonstellingen,” 60.
222 “De Kamer. Vlaamsch in de burgerwacht,” Het Handelsblad van Antwerpen, 30/07/1897.
223 “De Gentsche Wereldtentoonstelling. Senegalees en Vlaming,” Het Laatste Nieuws, 07/07/1913.
224 “Brief uit Gent. De Filippijnen,” Het Laatste Nieuws, 14/12/1913.
225 “Van alles wat. Meester in ‘t beleedigen,” Vooruit, 18/12/1913.
226 Nauwelaerts, “De droom van de metropool. Antwerpen en de wereldtentoonstellingen,” 60.
227 “Ge-EXPO-seerd. Negers,” De Standaard, 03/05/1958.
228 Mary Louise Pratt, “Arts of the Contact Zone,” in Profession (1991): 34.
229 Pratt, “Contact Zone,” 34-7.
230 Pratt, “Contact Zone,” 34.
231 “Wereldtentoonstelling. Belangrijke meedeelingen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 30/04/1885.
232 “Wereldtentoonstelling. De negers uit Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 14/05/1885.
233 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen. De Congolanders,” De Koophandel van Antwerpen, 16/05/1885.
234 “Wereldtentoonstelling. De negers uit Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 14/05/1885.
235 “Wereldtentoonstelling. De negers van Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 16/05/1885.
236 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” De Koophandel van Antwerpen, 17/06/1885.
237 “Wereldtentoonstelling. De negers van Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 16/05/1885.
238 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” Vooruit, 22/05/1885.
239 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” Vooruit, 21/05/1885.
240 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” De Koophandel van Antwerpen, 02/06/1885.
241 “Wereldtentoonstelling. De Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 12/05/1894.
242 “Wereldtentoonstelling. Congo-afdeeling. Eerste bezoek der Congoleezen – Oefeningen, dansen, gezangen en gevechten,” Het Handelsblad van Antwerpen, 19/05/1894.
243 “Wereldtentoonstelling. De Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 25/05/1894.
244 “Antwerpsch Nieuws. De Congolanders,” Het Laatste Nieuws, 31/05/1894.
245 “Wereldtentoonstelling. Bijzonderheid over de Congolezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 18/05/1894.
246 “Wereldtentoonstelling. Vertrek der Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 07/09/1894.
247 “Wereldtentoonstelling. Pawnee Bill’s ‘Wild West’,” Het Handelsblad van Antwerpen, 11/04/1894.
248 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 85.
249 “De tentoonstellingscongoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 27/06/1897.
250 “Brieven uit Brussel,” Het Handelsblad van Antwerpen, 22/08/1897.
251 “Dagelijksch nieuws uit Gent. Een raad,” Het Laatste Nieuws, 19/08/1897.
252 “Dagelijksch nieuws uit Gent. Gentenaars, naar Tervueren,” Het Laatste Nieuws, 27/08/1897.
253 “Kronijk van den dag. Wat men,” Het Laatste Nieuws, 08/07/1897.
254 “Kronijk van den dag. Wat men,” Het Laatste Nieuws, 08/07/1897.
255 “Exposition de Liège. Village Sénégalais,” La Meuse, 07/10/1905.
256 “Exposition de Liège. Village Sénégalais,” La Meuse, 07/10/1905.
257 “Onze Wandeling in de Wereldtentoonstelling. Het Senegaleesch Dorp,” Het Laatste Nieuws, 01/05/1910.
258 Jacobs en De Decker, Wandelen door Gent, 60.
259 “De Senegalezen der tentoonstelling. De Philippijnen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 26/11/1913.
260 Jonckheere, “‘Ach, waarom zou ik het u ook verzwijgen?…’,” 101.
261 Jacobs en De Decker, Wandelen door Gent, 62.
262 “Stadsnieuws. De Philippijnen,” Vooruit, 10/12/1913.
263 “Wereldtentoonstelling. De Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 12/05/1894.
264 “Stadsnieuws. Een nieuwe groep,” Het Handelsblad van Antwerpen, 06/06/1894.
265 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 85.
266 “Per telefoon. Begrafenis van eenen neger,” Het Handelsblad van Antwerpen, 06/07/1897.
267 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 125.
268 “Binnenland. Brussel,” Het Handelsblad van Antwerpen, 20/08/1897.
269 “Kronijk van den dag. Alweer een doode,” Het Laatste Nieuws, 10/08/1897.
270 “Stadsnieuws. Vertrek der Congolezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 31/08/1897.
271 Pascal Blanchard, Gilles Boëtsch en Nanette Jacomijn Snoep, Exhibitions: L’invention du sauvage (Arles: Actes sud, 2011), 210.
272 “Per telefoon. Begrafenis van eenen neger,” Het Handelsblad van Antwerpen, 06/07/1897.
273 “Kronijk van den dag. Men heeft alle mogelijke moeite gedaan,” Het Laatste Nieuws, 08/07/1897.
274 Couttenier, Congo tentoongesteld, 237.
275 “Stadsnieuws. Nog het overlijden van een Philippijn,” Vooruit, 22/08/1913.
276 Jacobs en De Decker, Wandelen door Gent, 62.
277 Blanchard, et al., Exhibitions: L’invention du sauvage, 210.
278 Couttenier, Congo tentoongesteld, 158.
279 Pratt, “Contact Zone,” 34.
280 Couttenier, Congo tentoongesteld, 135.
281 “Antwerpen, 27 mei. Massala op het stadhuis,” De Koophandel van Antwerpen, 27/05/1885.
282 “Stadsnieuws. Bezoek der Congolanders op het stadhuis,” Het Handelsblad van Antwerpen, 27/05/1885.
283 “Binnenland. Ontvangst der Congolanders te Laken,” De Koophandel van Antwerpen, 09/07/1885.
284 “Nederlandsche Schouwburg,” De Koophandel van Antwerpen, 20/06/1885.
285 “Wereldtentoonstelling. Koning Massala in de peerdententoonstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 01/07/1885.
286 “Wereldtentoonstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 11/06/1885.
287 “Wereldtentoonstelling. De Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 25/05/1894.
288 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 124.
289 “Wereldtentoonstelling van Gent. Nog het vertrek der Senegaleezen,” Vooruit, 10/11/1913.
290 “Wereldtentoonstelling van Gent. Nog het vertrek der Senegaleezen,” Vooruit, 10/11/1913.
291 Sarah Van Beurden, “’Un panorama de nos valeurs africaines’. Belgisch Congo op Expo 58,” in Congo in België: koloniale cultuur in de metropool, eds. Bambi Ceupens, David Van Reybrouck en Vincent Viaene (Leuven: University Press, 2009): 308.
292 Stanard, Selling the Congo, 75.
293 “Stadsnieuws. Een valsche spiegel,” Het Handelsblad van Antwerpen, 17/12/1889.
294 “Binnenland. Brussel,” Het Handelsblad van Antwerpen, 07/03/1891.
295 Van Seymortier, Hector en Henri Van Daele. Wit of Zwart: Gelegenheidsblijspel der Expositie In 4 bedrijven: Programma en beknopten inhoud. Gent: Minardschouwburg, 1913.
296 Jacobs en De Decker, Wandelen door Gent, 60.
297 “Opening der Wereldtentoonstelling. Aanspraak van M. Lynen, voorzitter van het uitvoerend komiteit,” Het Handelsblad van Antwerpen, 02/05/1885.
298 Nauwelaerts, “De droom van de metropool. Antwerpen en de wereldtentoonstellingen,” 61.
299 Zana Aziza Etambala, “Antwerpen en de kolonie: van 1885 tot ca. 1920,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 178.
300 Aziza Etambala, “Antwerpen en de kolonie,” 180.
301 Aziza Eambala, “Antwerpen en de kolonie,” 180-2.
302 Aziza Etambala, “Antwerpen en de kolonie,” 176-7.
303 “Binnenland. De Congolanders te Brussel,” De Koophandel van Antwerpen, 28/08/1885.
304 “Binnenland. De Congolanders te Brussel,” De Koophandel van Antwerpen, 28/08/1885.
305 “Binnenland. De Congolanders te Brussel,” De Koophandel van Antwerpen, 28/08/1885.
306 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen. De Congolanders,” De Koophandel van Antwerpen, 16/05/1885.
307 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” De Koophandel van Antwerpen, 02/06/1885.
308 “Antwerpen, 19 December. Aankomst van Massala te Vivi,” De Koophandel van Antwerpen, 19/12/1885.
309 “Onze brieven. Nieuws uit Vlaanderen. De Congoleezen te St-Nikolaas,” Het Handelsblad van Antwerpen, 22/08/1894.
310 “Wereldtentoonstelling. Vooruitgang in den Congo,” Het Handelsblad van Antwerpen, 21/07/1894.
311 “Antwerpsch Nieuws. Over de Congolanders,” Het Laatste Nieuws, 26/05/1894.
312 Couttenier, Congo tentoongesteld, 154.
313 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 120.
314 “Wereldtentoonstelling. Het bezoek des Konings,” Het Handelsblad van Antwerpen, 24/06/1894.
315 “Wereldtentoonstelling. Congo-afdeeling. Eerste bezoek der Congoleezen – Oefeningen, dansen, gezangen en gevechten,” Het Handelsblad van Antwerpen, 19/05/1894.
316 “Wereldtentoonstelling. Generaal Brassine en de Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 27/07/1894.
317 “Stadsnieuws. Vertrek der Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 28/08/1897.
318 “Kronijk van den dag. De muziek der Congolanders,” Het Laatste Nieuws, 29/06/1897.
319 “Binnenland. Brussel,” Het Handelsblad van Antwerpen, 10/07/1897.
320 Couttenier, Congo tentoongesteld, 158.
321 “Het Kerkhof van Congo,” Het Laatste Nieuws, 04/07/1897.
322 “Brieven uit Brussel. De Koning en de Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 29/08/1897.
323 Guido Convents, “Van de verburgerlijking van het populair vermaak tot amusement voor iedereen,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 237.
324 Tony Bennett, “The Exhibitionary Complex,” in New Formations 4 (lente 1988): 90.
325 “Wereldtentoonstelling. Belangrijke meedeelingen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 30/04/1885.
326 “Wereldtentoonstelling van 1894. De Congoleesche afdeeling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 11/01/1894.
327 “Wereldtentoonstelling. Congo-afdeeling. Eerste bezoek der Congoleezen – Oefeningen, dansen, gezangen en gevechten,” Het Handelsblad van Antwerpen, 19/05/1894.
328 “De tentoonstellingscongoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 27/06/1897.
329 “Wereldtentoonstelling van Luik. Fransche Kolonies. Het Senegaalsch Dorp,” Het Laatste Nieuws (bijlage), 28/09/1905.
330 “De Groote Wereldtentoonstelling van Brussel. Senegaleesch Dorp,” Het Laatste Nieuws (bijlage), 07/08/1910.
331 “Gent. Stadsnieuws. Het Senegaleesch dorp,” Vooruit, 28/05/1913.
332 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” De Koophandel van Antwerpen, 24/07/1885.
333 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” De Koophandel van Antwerpen, 02/06/1885.
334 “Wereldtentoonstelling. De Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 25/05/1894.
335 “Wereldtentoonstelling. Vertrek der Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 07/09/1894.
336 “De tentoonstellingscongoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 27/06/1897.
337 “De tentoonstellingscongoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 27/06/1897.
338 Wynants, Van hertogen en Kongolezen, 121.
339 “Kronijk van den dag. Vertrek der Congoleezen,” Het Laatste Nieuws, 07/08/1897.
340 “Nieuws uit Brussel,” Het Handelsblad van Antwerpen, 03/09/1897.
341 “Kronijk van den dag. Men mag gerust,” Het Laatste Nieuws, 30/09/1897.
342 “Kronijk van den dag. Daar men,” Het Laatste Nieuws, 03/10/1897.
343 “Exposition de Liège. Village Sénégalais,” La Meuse, 31/05/1905.
344 “Exposition de Liège. Village Sénégalais,” La Meuse, 09/08/1905.
345 “Exposition de Liège. Village Sénégalais,” La Meuse, 23/10/1905.
346 “Exposition de Liège. Village Sénégalais,” La Meuse, 02/11/1905.
347 “A l’Exposition. A la plaine des attractions,” Journal de Bruxelles, 19/06/1910.
348 “A l’Exposition,” Journal de Bruxelles, 30/07/1910.
349 “Wereldtentoonstelling van Gent. Het Senegaleesch dorp,” Vooruit, 02/06/1913.
350 “Exposition de Liège. La fête nationale village Sénégalais,” La Meuse, 14/07/1905.
351 “De Tentoonstelling van Brussel. Plein der aantrekkelijkheden,” Het Nieuws van den Dag, 16/06/1910.
352 “Exposition de Liège. Village Sénégalais,” La Meuse, 31/05/1905.
353 “Wereldtentoonstelling. Congo-afdeeling. Eerste bezoek der Congoleezen – Oefeningen, dansen, gezangen en gevechten,” Het Handelsblad van Antwerpen, 19/05/1894.
354 Couttenier, Congo tentoongesteld, 155.
355 Couttenier, Congo tentoongesteld, 134.
356 “Wereldtentoonstelling van Luik. Fransche Kolonies. Het Senegaalsch Dorp,” Het Laatste Nieuws (bijlage), 28/09/1905.
357 “De Tentoonstelling van Brussel. Waar den dag doorgebracht?” Het Nieuws van den Dag, 07/06/1910.
358 “Binnenland. Antwerpen,” Vooruit, 08/05/1885.
359 “Onze Wandeling in de Wereldtentoonstelling. Het Senegaleesch Dorp,” Het Laatste Nieuws, 01/05/1910.
360 “De beweging in de Tentoonstelling. Het Senegaleesch dorp,” Vooruit, 14/05/1913.
361 “Gent. Stadsnieuws. Het Senegaleesch dorp,” Vooruit, 28/05/1913.
362 “Stadsnieuws. Massala,” Het Handelsblad van Antwerpen, 19/06/1885.
363 “Nederlandsche Schouwburg,” De Koophandel van Antwerpen, 20/06/1885.
364 “Stadsnieuws. Afgeluisterd,” Het Handelsblad van Antwerpen, 03/06/1894.
365 “Antwerpsch Nieuws. Congolanders en Aïssouahs,” Het Laatste Nieuws, 06/06/1894.
366 “Wereldtentoonstelling. Attracties,” Het Handelsblad van Antwerpen, 23/06/1894.
367 “Kunst- en Allerlei Nieuws. Cirk Wulff,” Het Laatste Nieuws, 13/08/1897.
368 Couttenier, Congo tentoongesteld, 134.
369 “De tentoonstellingscongoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 27/06/1897.
370 Couttenier, Congo tentoongesteld, 154-5.
371 “A l’Exposition. L’inauguration de la section française. Dans le jardin des colonies,” Journal de Bruxelles, 05/06/1910.
372 Ruddy Doom, “De wereldtentoonstellingen en de koloniale propaganda,” in De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen 1885, 1894, 1930 (Antwerpen: Antwerpen 93, 1993): 202.
373 Blanchard, et al., Exhibitions: L’invention du sauvage, 249.
374 Maaike Vanden Berghe, “De invloed van Buffalo Bill op de beeldvorming van de Indianen” (masterproef, Universiteit Gent, 2002).
375 “Wereldtentoonstelling. Pawnee Bill,” Het Handelsblad van Antwerpen, 08/04/1894.
376 “Wereldtentoonstelling. Pawnee Bill’s ‘Wild West’,” Het Handelsblad van Antwerpen, 11/04/1894.
377 “Wereldtentoonstelling. Pawnee Bill’s Wild West,” Het Handelsblad van Antwerpen, 22/03/1894.
378 “Antwerpsch nieuws. Pawnee Bill,” Het Laatste Nieuws, 02/06/1894.
379 “Wereldtentoonstelling. American attractions,” Het Handelsblad van Antwerpen, 06/04/1894.
380 “Wereldtentoonstelling. Pawnee Bill’s ‘Wild West’,” Het Handelsblad van Antwerpen, 11/04/1894.
381 “Wereldtentoonstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 03/05/1894.
382 “Wereldtentoonstelling. Pawnee Bill’s cowboys op de vlucht,” Het Handelsblad van Antwerpen, 31/07/1894.
383 “Stadsnieuws. Wij hebben gisteren,” Het Handelsblad van Antwerpen, 01/08/1894.
384 “Stadsnieuws. De Pawnee bills,” Het Handelsblad van Antwerpen, 23/08/1894.
385 “L’Exposition Universelle de Bruxelles. Ce qu’il faut voir. La Plaine des Attractions,” La Meuse, 21/04/1910.
386 “De Tentoonstelling van Brussel. Op ‘t Plein der Aantrekkelijkheden,” Het Nieuws van den Dag, 04/08/1910.
387 “Stadsnieuws. Neger-voorstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 02/06/1885.
388 “Wereldtentoonstelling van Antwerpen,” De Koophandel van Antwerpen, 02/06/1885.
389 “Stadsnieuws. Neger-voorstelling,” Het Handelsblad van Antwerpen, 02/06/1885.
390 “Stadsnieuws. De Congo-negers,” Het Handelsblad van Antwerpen, 22/05/1885.
391 “Nederland. Vertrek van Massala,” Het Handelsblad van Antwerpen, 30/08/1885.
392 “Wereldtentoonstelling. Vertrek der Congoleezen,” Het Handelsblad van Antwerpen, 07/09/1894.
393 “Promenades à l’Exposition. Le dernier dimanche. Il était temps!” Journal de Bruxelles, 08/11/1910.
394 Maarten Couttenier, Congo tentoongesteld. Een geschiedenis van de Belgische antropologie en het museum van Tervuren (1882-1925) (Leuven: Acco, 2005), 158.
395 “Congolezen die in 1897 stierven van kou herdacht,” Het Nieuwsblad, 01/11/2006, geraadpleegd op 17/07/2017, http://www.nieuwsblad.be.
396 Prince Djungu Tambwe, “1er novembre 2013: Hommage aux Congolais morts pendant l’exposition universelle de 1897,” Jambonews.net, 04/11/2013, geraadpleegd op 17/07/2017, http://www.jambonews.net.
397 “Burgemeester en schepenen zien niets in naam ‘Timichegtunnel’,” De Standaard, 20/06/2007, geraadpleegd 17/07/2017, http://www.standaard.be/.
398 “De Timichegtunnel in Gent,” Radio 1, 14/12/2010, geraadpleegd 17/07/2017, http://www.radio1.be/.
399 Dieter Herregodts, “Schoon volk huldigt stationsparking en tunnel in,” Het Nieuwsblad, 05/05/2011, geraadpleegd 17/07/2017, http://www.nieuwsblad.be/.
400 Filipijnse Ambassade België, “Inauguration of Timichegtunnel in Ghent,” 10/05/2011, geraadpleegd 17/07/2017, http://www.philembassy.be/.
401 “La Terre des Origines,” Pairi Daiza, geraadpleegd 18/07/2017, http://www.pairidaiza.eu/.
402 “Jungle Mission,” Bellewaerde Park, geraadpleegd 18/07/2017, http://www.bellewaerde.be/.
403 “Discussie over ‘racistische attracties’ in Efteling,” Knack, 05/07/2016, geraadpleegd 18/07/2017, http://www.knack.be/.
404 Pascal Blanchard, Gilles Boëtsch en Nanette Jacomijn Snoep, Exhibitions: L’invention du sauvage (Arles: Actes sud, 2011), 311.
405 Jan Bosman, “Het verhaal achter ‘de pygmeeën van Yvoir’,” De Morgen, 14/08/2002, geraadpleegd 18/07/2017, http://www.demorgen.be/.
406 Luk Vandenbroucke, “Pygmeeën aan de Maas wekken misnoegdheid,” De Standaard, 29/07/2002.
407 Blanchard, et al., Exhibitions: L’invention du sauvage, 311.
408 “Buffalo Bill’s Wild West Show,” Disneyland Paris, geraadpleegd 19/07/2017, http://www.disneylandparis.be/.
409 Linda Scarangella McNenly, Native Performers in Wild West Shows: From Buffalo Bill to Euro Disney (Norman: University of Oklahoma Press, 2012), hoofdstuk 5.
410 Sharon LaFraniere, “A Miniature World Magnifies Dwarf Life,” The New York Times, 03/03/2010, geraadpleegd 19/07/2017, http://www.nytimes.com/.
411 Tom de Leur, “Nieuw seizoen lokt kijkers met schokkende beelden en clichés. Gaat Toast Kannibaal te ver?” Het Nieuwsblad, 04/03/2008, geraadpleegd 19/07/2017, http://www.nieuwsblad.be/.
412 Ellen Maerevoet, “Dalilla Hermans: “Ontzettend racistische afbeelding van zwarte man in ‘Suske & Wiske’”,” Deredactie.be, 25/06/2017, geraadpleegd 19/07/2017, http://www.deredactie.be/.
413 “Nieuwe klacht tegen “Kuifje in Afrika”,” Deredactie.be, 10/12/2009, geraadpleegd 19/07/2017, http://www.deredactie.be/.
414 “Hof van Beroep vindt ‘Kuifje in Congo’ niet racistisch,” Het Laatste Nieuws, 05/12/2012, geraadpleegd 19/07/2017, http://www.hln.be/.
415 Maerevoet, “Dalilla Hermans: “Ontzettend racistische afbeelding”.”
416 Jens Vancaeneghem, “20 jaar geleden nog compleet ondenkbaar, nu zijn er voor het eerst blote borsten te zien in ‘Suske en Wiske’,” Gazet van Antwerpen, 24/06/2017, geraadpleegd 19/07/2017, http://www.gva.be/.
417 Susan Sontag en Heleen Ten Holt, Kijken naar de pijn van anderen (Amsterdam: Bezige Bij, 2003), 68-70.
418 Julian Robinson, “The horrifying Human Zoos: Shocking photos reveal how zoos around the world kept ‘primitive natives’ in enclosures as Westerners gawped and jeered at them just 60 years ago,” Daily Mail, 17/03/2017, geraadpleegd 19/07/2017, http://www.dailymail.co.uk/.
419 Dezelfde foto werd teruggevonden als postkaart met plaats- en tijdsaanduiding op: “Journées Européennes du Patrimoine au Parc zoologique d’Amiens Métropole,” Amiens.fr, 12/06/2016, geraadpleegd 19/07/2017, http://www.amiens.fr/.
420 “Een blik op de menselijke zoo’s van de vroege 20e eeuw,” Het Nieuwsblad, 17/03/2008, geraadpleegd 20/07/2017, http://www.nieuwsblad.be/.
421 “Over het logo en de bijnaam van KAA Gent,” KAA Gent, 12/03/2016, geraadpleegd 20/07/2017, http://www.kaagent.be/.
422 “Supportersclubs,” KAA Gent, geraadpleegd 20/07/2017, http://www.kaagent.be/.
423 Steven De Foer, “Indianen vragen dat AA Gent logo wijzigt,” De Standaard, 12/03/2016, geraadpleegd 20/07/2017, http://www.standaard.be/.
424 KAA Gent, “Over het logo en de bijnaam van KAA Gent.”
425 De Foer, “Indianen vragen dat AA Gent logo wijzigt.”
426 Matthias Declercq, “Late excuses voor vroege exoten,” De Morgen, 10/04/2013, geraadpleegd 21/07/2017, http://www.demorgen.be/.
427 Action Zoo Humain, “De Waarheidscommissie: Action Zoo Humain,” (video) geraadpleegd 21/07/2017, http://www.actionzoohumain.be/nl.
428 Paul Pataer en Caroline De Geest, “Interview. De Menselijke Zoo: hoe stereotypen worden misbruikt,” Tijdschrift voor Mensenrechten 1 (januari-februari-maart 2013): 6.
429 Vooruit Gent, “Burgemeester Termont biedt zijn excuses aan voor het tentoonstellen van mensen in 1913…,” (video), 09/04/2013, geraadpleegd 21/07/2017, https://www.youtube.com/.
430 Joy Verstichele, “De waarheidscommissie: afrekenen met het kolonialistisch verleden met het oog op de toekomst,” Kif Kif, 15/04/2013, geraadpleegd 21/07/2017, http://www.kifkif.be/.
431 “(Nog) geen excuses van stad Antwerpen voor ‘zoo humains’,” De Morgen, 25/10/2016, geraadpleegd 21/07/2017, http://www.demorgen.be/.
432 Tiffany Jenkins, “Exhibit B: a guilty pleasure,” Spiked, 02/09/2014, geraadpleegd 19/09/2016. http://www.spikedonline.com/.
433 Lara Atkin, “Looking at the Other/Seeing the Self: Embodied Performance and Encounter in Brett Bailey’s Exhibit B and Nineteenth-Century Ethnographic Displays,” in Safundi: The Journal of South African and American Studies 16, nr. 2 (2015): 136-7.
434 Jenkins, “Exhibit B: a guilty pleasure.”
435 Anton Krueger, “Gazing at Exhibit A: Interview with Brett Bailey,” in Liminalities: A Journal of Performance Studies 9, nr. 1 (februari 2013): 1.
436 Atkin, “Looking at the Other/Seeing the Self,” 137-9.
437 Atkin, “Looking at the Other/Seeing the Self,” 140-1.
438 Nicola Frith, “Shutdown of Exhibit B has thrust anxieties about racism to the fore – the debate must go on,” The Conversation, 29/09/2014, geraadpleegd 19/09/2016, http://www.theconversation.com/.
439 “Qui sommes-nous?” Groupe de recherche Achac, geraadpleegd 21/07/2017, https://www.achac.com/.
440 Groupe de recherche Achac, Bezoekersgids. Menselijke dierentuinen. De “wilden” te kijk gezet (Luik: La Cité Miroir, 2016), 40-2.
441 Blanchard, et al., Exhibitions: L’invention du sauvage, 15.