Was de modelhoeve de incubator voor het platteland in de westhoek?

Van de Wereldtentoonstelling van 1913 te Gent tot de wederopbouw van de Westhoek.

Tot aan de wereldtentoonstelling van 1913 was het de gewoonte om alles wat betrekking had op de landbouw te verspreiden over de hele tentoonstelling, waardoor het een hele opgave was voor de geïnteresseerden om alles te bezichtigen. Een andere veel voorkomende manier van tentoonstellen was dat alles wat de landbouw betrof in aparte hallen of paleizen werd tentoongesteld.

Door het toenemend belang van de wetenschap werd de wereld in de 19de eeuw een encyclopedie. Hierbij kon men moeilijk kiezen en wilde men een overzicht geven van alles en nog wat. Dit resulteerde in lange opsommingen, van rijen chemische vetstoffen tot pakken met granen. Dit boeide het gewone publiek echter maar weinig waardoor dit gedeelte vaak werd overgeslagen of ongeïnteresseerd werd doorgewandeld.

Tijdens de wereldtentoonstelling in Gent wilde men het daarom over een andere boeg gooien. De landbouw zou in logische volgorde en in een aantrekkelijke en onderwijzende vorm gepresenteerd worden. Hoe kon dit beter dan in de normale context van een landelijk dorp? Wel was het Moderne Dorp daarom niet minder op educatie gericht. Zo werd alles gedaan om het publiek een overzicht te tonen van de toenmalige problematiek van het plattelandsleven. Didactisch materiaal zoals kaarten, plannen, modellen, maquettes enzoverder werden gebruikt om het publiek te informeren. Sommige gebouwen werden zelfs van opschriften voorzien.

Om te vermijden dat het dorp een stadsvorm zou krijgen werden de verschillende gebouwen vrij van elkaar geplaatst en met elkaar verbonden met boomgaarden, moestuinen en lusthoven. Ook werden voor het dorp, net zoals in een echt dorp, gebouwen ontworpen door verschillende architecten zoals Oscar Van de Voorde, Valentin Vaerwijck, August Poppe, Alidor Goetgeluck, vader en zoon Albert en Alexis Dumont, Charles-Joseph Vandevelde en de Leuvense tuinarchitect Lievin Rosseels. Zij moesten zich weliswaar schikken naar de heel nauwkeurige richtlijnen van Paul De Vuyst. Zo mocht de stijl in geen geval “fantastisch” zijn en moest men bouwen volgens de “Vlaamse bouwtrant van de laatste tijdvakken”.

Het was de bedoeling de woningen volgens volgend canon te bouwen ” zoo fraai en zoo aangenaam, zoo gezond en gerieflijk, zoo sterk en duurzaam” en tenslotte moesten de woningen “zoo weinig aan onderhoud kosten”. (193) Elk gebouw had haar eigen functie en dit probeerde men te vertalen in de landelijke bouwkunst. De uitvoering van het algemeen voorontwerp was in handen van de kunstenaar Armand Heins en van drie architecten, Valentin Vaerwijck, Léon Sneyers en Oscar Van de Voorde.

De overheid wilde tegemoet komen aan de sociale problematiek van de plattelandsvlucht, onder andere, met een aangepaste huisvestingspolitiek. Ze opteerde daarom voor de verbetering van het leven op het platteland. Prijsbewustheid, hygiëne en verbetering van het bestaande comfort waren duidelijke objectieven.

De overheid wenste van het Moderne Dorp van de wereldtentoonstelling gebruik te maken om deze sociale doelstellingen te ondersteunen en zo had dit dorp een duidelijk didactische boodschap.

Was de modelhoeve de incubator voor het platteland in de westhoek?

Hoewel de verwoesting door de Eerste Wereldoorlog een unieke kans bood om landbouwbedrijven te moderniseren, kan er na de analyse van de wederopbouwhoeves (14 nog bestaande hoeves te Kemmel en 24 te Esen-Diksmuide) echter gesteld worden dat dit slechts op kleine schaal gebeurd is. Zij die meer comfort wilden introduceren in het leven van de landbouwer hebben hun visie zelden kunnen doorvoeren bij de wederopbouwhoeve. Een kleine steekproef is bijvoorbeeld de aanwezigheid van een badkamer. Enkel hoeve Vansteen had een douche die tevens in het bakhuis stond. Geen enkele WC kon daarbij in de woning aangetroffen worden. Meestal bevond deze zich bij de stallen, strategisch geplaatst boven de aalput.
Ook de “beste kamer” kwam nog in vele hoeves voor. Deze kamer was als het ware een show room waar de mooiere meubelstukken stonden en het porselein in de glazen kast uitgestald stond. Hoog bezoek werd er ontvangen en op zondag werd er samengezeten na de mis. Deze kamer werd na de oorlog door de hervormers echter als achterhaald beschouwd.
Zij wilden liever dat iedere ruimte in het huis benut werd naar functionaliteit en niet naar uiterlijk vertoon. Vele vernieuwingen die reeds in 1913 op de Wereldtentoonstelling in Gent via het Moderne Dorp zijn voorgesteld, zijn niet terug te vinden bij de wederopbouwhoeves. Volgende ‘kansen’ zijn zo gemist: een dubbel dak ter isolatie, ijzeren deuren, een aparte hooischuur, schuifpoorten, drukkranen voor het vee waarmee ze zelf hun drinkwater konden laten toevloeien, vele maatregelen in verband met de hygiëne van de koeienmelk en ten slotte elektriciteit.
Vandevelde was een vooraanstaand architect en één van de belangrijke aanhangers van de gedachte van “landbouwverfraaiing”. Zo ontwierp hij onder meer de meest moderne hoeve van het Moderne Dorp op de Wereldtentoonstelling van Gent van 1913. In het boek van 1917 dat volgde op deze tentoonstelling beschrijft Vandevelde hoe een hoeve heropgebouwd moet worden naar de moderne waarden. Hij was van mening dat niet alleen de esthetische en politieke idee van landbouwverfraaiing en –verheffing de boer aanzetten tot het rationaliseren en moderniseren van zijn bedrijf. In vergelijking tot de andere publicaties die geschreven zijn in het licht van de “verfraaiing van de landbouw”, beschrijft Vandevelde expliciet hoe ieder afzonderlijk hoeveonderdeel moet gebouwd worden om te voldoen aan de moderne standaard. Het grootste initiatief om vernieuwingen in de landbouw te introduceren bij de gewone man was het Moderne Dorp op de wereldtentoonstelling. De nieuwste landbouwtechnieken zijn terug te vinden in de bundel ‘Le Village Moderne à l’Exposition Universelle et International de Gand. Notes – Comptes rendus, vues et plans’ opgesteld door De Vuyst in 1913.
Ook de analyse op basis van Vandevelde maakt pijnlijk duidelijk hoe weinig de wederopbouwhoeve gemoderniseerd is geweest. Waar bij veel Esense hoeves het woongedeelte van de boerderijgebouwen afgescheiden lag, was dit niet het geval voor Kemmel. Wanneer dit het geval was, moest de moderne hoeve volgens Vandevelde gescheiden worden van de stallen door een opslagplaats voor het voedsel van het vee. Dit was vrijwel nergens het geval. Daarbij waren de oppervlaktes van de leefruimten naar de moderne standaard in vrijwel alle hoeves te klein. Ook de achterkeuken kwam maar weinig voor. De opkamer boven een enkele half-ondergrondse kelder was daarentegen zeer populair, terwijl een moderne hoeve enerzijds meerdere volledig ondergrondse kelders zou moeten hebben en anderzijds een volwaardige verdieping. In de wederopbouwhoeve lijkt het ouderpaar nog altijd in een opkamer te slapen en de kinderen op zolder. Ook de
algemene hoogte van de kamers was te laag naar moderne standaard. Wanneer we naar de stallen kijken, stonden de koeien meestal wel apart en aten ze uit een stenen kribbe die ze niet hoefden te delen, maar de ruimte waarin ze stonden, was naar Vandeveldes standaard in vrijwel alle hoeves te klein. Hoewel ik meer moderne toepassingen verwacht had in Esen ten gevolge van de
grotere focus op veeteelt, was dit niet het geval. Ook minder dure elementen zoals de dakgoot of luchtgaten in de muren van de stallen komt maar bij bitter weinig hoeves voor. De helft van de varkensstallen werd bovendien na de oorlog gewoon terug in de vorm van kleine kamertjes heropgebouwd, in plaats van een grote ruimte met onderverdelingen door muren van 1 meter hoog. De grootste vernieuwingen kunnen bijgevolg bij de afvoering van mest gezocht worden: tijdens de oorlog had het belang van meststoffen zich reeds bewezen maar omdat deze op de markt zeer duur waren, kon de boer beter de uitwerpselen van het vee bewaren. Dit enerzijds op de mesthoop en anderzijds in een aalput. Het licht hellen van de stalvloer naar putjes, de nieuwe afvoersystemen naar dergelijke aalputten en de plaatsing van betonnen constructies voor de mesthoop achter de stallen en dichtbij die aalput, behoren zo tot de grootste moderniseringen van de wederopbouwhoeve.
De grootste reden voor het uitblijven van verdere moderniseringen is zonder twijfel het principe van uniformiteit. Zeker wanneer in acht genomen werd dat de gigantische inflatie ook nog eens zorgde dat het uitgekeerde bedrag voor de heropbouw van de hoeve veel te laag was. Vernieuwingen kostten geld en iedere som die boven de norm uitkwam, moest door de eigenaar zelf betaald worden. Zoals gezien zijn diegenen die de hoeves uitbaatten echter zelden de eigenaar.
Waarom zouden de pachters dan investeren in meer modern wooncomfort?

Er zijn meerdere redenen voor dit achterblijven van moderniserende aanpassingen bij de wederopbouw:
Ten eerste is het een gevolg van het zogenaamde “principe van gelijkwaardigheid”, waarbij de wederopbouwhoeve slechts evenveel mocht kosten als hun vooroorlogse geschatte waarde. De gigantische inflatie zorgde er bijvoorbeeld voor dat de uitgekeerde waarde veel te laag was. Vernieuwingen kostten geld en iedere som die boven de gelijkwaardigheid uitkwam, moest uit de zak van de eigenaar zelf betaald worden. Uit mijn onderzoek kwam voort dat diegenen die de hoeves uitbaatten, echter zelden de eigenaar, maar pachter, zijn. Bijgevolg investeerden de effectieve eigenaars ook niet in een meer modern wooncomfort, zij woonden er immers niet zelf.
Ten tweede was het gebruik van traditionele materialen interessanter: deze waren immers in grote getallen lokaal aanwezig, waardoor ze goedkoper waren.
Ten derde primeerde het snelle herstel van de bodems ten opzichte van een esthetisch debat.
Ten slotte moet de oorzaak gezocht worden in de macht der gewoonte. Enerzijds behield de pachter of eigenaar graag zijn oude omgeving en manier van werken. Zo was de regionale architectuur zeer geapprecieerd en werden radicale vernieuwingen geschuwd. Anderzijds waren aannemers meer vertrouwd met de oude bouwtechnieken en paste ze deze bijgevolg meer toe.
Kortom getuigen de bouwplannen van de dossiers slechts van enkele moderniseringen, terwijl ze juist duidelijk aantonen hoe de regionalistische theorieën in de praktijk zijn doorgevoerd. De hoeves droegen namelijk zeer zeker de regionalistische en traditionalistische stijlkenmerken uit.

Een typische regionale hoeve: hoeve Verplancke te Esen. BRUSSEL, ARA, Archief van de Dienst der Verwoeste Gewesten, 13622: K. STROOBANDT, Plan voorgevel, juni 1920.

hoeve Dumont in Kemmel
BRUSSEL, ARA, Archief van de Dienst der Verwoeste Gewesten, 3867: J. DUMONT, Elévation principale vers cour.

Bronnen:
Live d’Or Gustave Dreze
Gand-Exposition Gustave Dreze
De wederopbouw van hoeves in de Westhoek na de Eerste Wereldoorlog : Claudia Houben
Wereldtentoonstelling : Oud vlaendren en het Moderne Dorp: schijnbare tegenpolen? ; Tim Dickel