Valentin Vaerwijck

Herkomst en opleiding (46)

Valentin Vaerwijck werd geboren op 3 maart 1882, als zoon van Henricus Leopoldus Vaerwijck en an Celina Maria De Backer. Hij had twee zussen Gabriela en Rosa en hij was de oudste.(47) Zijn vader was zelf een gerenommeerd architect door zijn werk dat vooral gekenmerkt is door de neo-Vlaamse renaissancestijl.

Valentin begon zijn architectuurstudies in 1898 aan het Sint-Lucasinstituut te Gent. Vanaf zijn tweede jaar al werd hij als stagiair aangenomen door de architect Stephane Mortier. Deze kan beschouwd worden als iemand uit de eerste generatie Sint-Lucasarchitecten.

Door zijn studies in het Sint-Lucasinstituut en zijn stage bij Mortier leerde vaerwijck zeer grondig de traditonele bouwstijlen. Deze kennis kon hij goed gebruiken in zijn samenwerking met zijn vader die hij ettelijke jaren heeft bijgestaan bij  zijn beroepsbezigheden. Ze hebben samen ingestaan voor restauraties van talloze kerkgebouwen, waaronder de Sont-Martinuskerk te Zomergem, de Sint-Stephanuskerk te Gent, de Onze-Lieve-Vrouwe kerk te Dendermonde ,…

Het waren echter niet alleen kerken waar vader en zoon Vaerwijck samen aan werkten. Reeds in 1900 betrok Henri Vaerwijck zijn zoon bij nieuwe gebouwen of bij het vergroten van bestaande gebouwen. Deze samenwerking duurde tot 1909. In het ene gebouw toont de invloed van de jonge Vaerwijck zich al meer dan het andere. het ging immers vrijer om met traditonele bouwstijlen dan zijn vader 

“… Valentin Vaerwijck  die in de oudheidskunde volkomen thuis is, kopieert nooit slaafs, volgt geen vooropgestelde kunstformule… ongewoon talent om bij een oud element een nieuwe reprise te vinden en keurig die overgangsmotieven te kiezen die aan onze gebouwen hun eigen karakter bewaren …” (48)

Wedstrijden(49)

in 1905 studeerde Valentin, na zes succesrijke jaren, af aan de Sint-Lucasschool. Maar hij gad niet de bedoeling om lang in de schaduw van zijn vader te werken. Daarom nam hij deel aan talloze architectuurwedstrijden en niet zonder succes. Hij won en kreeg verschillende eervolle vermeldingen. Zo won hij de in 1900 uitgeschreven wedstrijd voor een nieuwbouw buiten de historische stadskern van Brugge. In 1902 won hij een wedstrijd voor het bouwen van een landelijke kerk in Châtelet-Boubier. Later in datzelfde jaar won hij ook nog een wedstrijd uitgeschreven door Bulletin des Métiers d’Art en mocht hij een kerk bouwen in Marcinelles. Deze kerken bevatten een eigen interpretatie op de traditionele bouwstijlen.

De wereldtentoonstelling in Gent

Vaerwijck brak pas echt door tijdens de wereldtentoonstelling in 1913 te Gent. Deze gebeurtenis bracht uiteraard een facelift en restauratie van historische gebouwen teweeg. Zo kreeg hij de opdracht om een volwaardige spits te bouwen op de belforttoren. Op een bepaald moment werd gevreesd dat de werken niet op tijd zouden klaar geraken voor de opening van de wereldtentoonstelling en deze diende in een ijltempo afgewerkt te worden. Als gevolg hiervan diende ze vijftien jaar later al gerestaureerd te worden.(51)

Hij ontwierp ook in het kader van de wereldtentoonstelling de kerk, het gemeentehuis en het huis Mélotte voor het Moderne Dorp  dat werd opgericht voor een landbouwtentoonstelling. Daarnaast werd hem ook de bouw van Oud-Vlaendren toevertrouwd. Hij zou uiteindelijk voor zijn bijdrage aan de wereldtentoonstelling van Gent in 191 door de minister van Kunsten en Wetenschappen benoemd worden tot ridder in de Leopoldsorde. (52)

De eerste wereldoorog (53)

Nog net voor de eerste Wereld Oorlog was Vaerwijck  met de bouw van zijn eigen woning “Eigen Heerd” in Gent begonnen. Hij huwde Irma Alexandre uit Brugge op 1 augustus 1914.

Tijdens de eerste Wereld Oorlog vluchtte hij met zijn familie naar Engeland. Hier kwam hij in contact met de Edwardian Style (54), en dit zou een blijvende invloed uitoefenen op zijn werk.

Na de oorlog volgde een stroom van opdrachten. Zo richtte hij herdenkingsmonumenten op voor de gesneuvelde soldaten in Borsbeke, Ronse en Hansbeke.  De vernietigende kracht van de eerste Wereld Oorlog zorgde ook talloze herstellingswerken aan kerken, scholen, gemeente- en stadhuizen in Dendermonde, Zomergem, Ronsele, Hansbeke, Oombergen, Uitbergen en Diksmuide.
Een van de meest markante uit die periode was het bouwen van een nieuw gerechtsgebouw in Dendermonde. Tijdens de officiële inwijding van dit gebouw in 1927 kreeg hij de titel van Officier in de Kroonorde. (55)

In 1920 werd hij benoemd tot lid van het comité van Briefwisselende Leden van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en landschappen, dat als functie had de minister te adviseren in verband met landschap- en monumentenzorg.

Twee jaar na zijn intreden werd hij benoemd tot Provinciaal Architect van Oost-Vlaanderen en werd hij lid van de “commissie voor kunstgebouwen der stad Gent.(56)

Zijn positie en zijn bekendheid in talrijke gemeenten van de provincie brachten in die periode een groot aantal privé opdrachten voort. Zo restaureerde hij in 1925 het 16de-eeuwse kasteel Succa te Destelbergen voor de familie Brasseur. In 1926 begon hij aan de bouw van een nieuwe abdij te Dendermonde. Twee jaar later werd hij aangesteld voor het bouwen van het kasteel Nieuwgoed of Nieuwenhove te Zwijnaarde en restaureerde hij de kastelen van Kruishouten( Kruisem) Boekhoute en Huise-Lozer.

Villa’s

Midden de jaren twintig gaat Vaerwijck zich vooral concentreren op de bouw van villa’s. Zo bouwde hij in de jaren 1926-1929 een twintigtal kustvilla’s in De haan en Knokke voor onder andere Oscar Sinia en René De Craemer, waarmee hij meerdere malen samenwerkte. Ook in het binnenland bouwde Vaerwijck nog een tiental villa’s, zoals in Mariakerke, Sint-Martens-Latem, Sint-Denijs-Westrem en Gent.

Arbeiderswoningen (58)

Omdat er in de jaren 20 een grote woningcrisis was, beperkte vaerwijck zich niet alleen tot het bouwen van dure villa’s; hij richtte zich ook op de arbeidersklasse. Zo startte hij in 1922 met de oprichting van twee reeksen van zes en vier arbeiderswoningen te Merelbeke. Voor dit project had hij zich laten inspireren door de  uit Engeland overgewaaide tuinwijkstijl.

Verder ontwierp hij in 1929 de tuinwijk ” Kromme Boom” in Oostakker en de kleine tuinwijk, bestaande uit zestien woningen aan de Halve-maanstraat te Sint-Amandsberg, en bouwde hij in 1928 de nieuwe vleugels van de Provinciale Hogere Arbeidsschool aan de Coupure, te Gent.

De jaren dertig

In de jaren dertig werd Vaerwijck beloond voor zijn bewezen diensten. Zo mocht hij in 1930 en ’31 deel uitmaken van de jury van de “Prijs van Rome” en de “Godecharleprijs”

In 1931 werd hij benoemd tot lid van het Comité Permanent International des Architectes met zetel te Parijs. Het betreft een internationale organisatie die tot doel had de betrekkingen tussen architecten van over de hele wereld te bevorderen, waarbij hij België vertegenwoordigde.

In 1934 werd hij door de minister benoemd tot effectief lid van de “Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen”, afdeling Monumenten. Ook in 1934 werd hij benoemd tot lid van de Diocesane Commissie voor de monumenten van de erediensten.

In 1936 kreeg hij de” Groote Prijs voor Plastieke Kunsten”, een prijs die in 1925 was ingesteld door het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten en die werd toegekend aan ” den Belgischen kunstenaar wie loopbaan, in zonderheid naar aanleiding eener door hem gehouden tentoonstelling gedurende het voorgaande jaar, waardig zal gebleken zijn eener erkenning”. (60)

In 1937 werd hij benoemd tot corresponderend lid van de Académie Royale de Belgique, een jaar later werd hij verkozen tot  voorzitter van de Association des Architectes Provinciaux  de Belgique.

In 1942 werd hij verkozen tot effectief lid van de Klasse der Schone Kunsten en in 1951 werd hij tot bestuurder van zijn Klasse aangesteld.

Verder bleef Vaerewijck restauratiewerken uitvoeren zoals aan de Sint-Martinuskerk te Lede, de heilig Grafkapel van het Klein Begijnhof in Gent en het stadhuis van Oudenaarde. Hij keer ook de opdracht voor het bouwen van een nieuwe kerk in de wijk Oude Bareel te Sint-Amandsberg en de Sint-Pieters-buitenkerk.

Wereld Oorlog II en later (61)

Ditmaal vluchtte Vaerwijck niet naar Engeland, want naast zijn functie als Provinciaal Architect, werd hij ook aan gesteld als “Provinciaal Adviseur voor ’s Lands Wederopbouw”.

Op 65 jarige leeftijd werd Vaerwijck ” ter beschikking” gesteld uit zijn ambt van Provinciaal Architect. Maar hij werd wel nog, voor een periode van vijf jaar tot, “Raadgever voor Kunstzaken der Provincie” aangesteld.

Daarbij was hij nog steeds aktief in zijn privé praktijk. Zo ontwierp hij samen met Jean Hebbelynck een nieuw provinciehuis, de Bank van Brussel in Gent, de Regie voor Maritiem Transport in Oostende en het Sint-Paulusseminarie in Mariakerke. Hij restaureerde in 1948 de Sint-Gurulfuskapel te Drongen, de Pont des Trous te Doornik en het stadhuis van Oudenaarde in 1950.

In 1951 werd hij benoemd tot ondervoorzitter van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en tot bestuurder van de  Klasse der Schone Kunsten. In datzelfde jaar overleed zijn vrouw.

Uit erkentelijkheid voor al zijn verdiensten voor het cultureel erfgoed werd Valentin Vaerwijck in 1956 door de Koning tot de adelstand verheven. In 1959 overleed hij in zijn woning aan de Kortrijkse steenweg te gent en werd hij bijgezet in het familiegraf op de begraafplaats van Sint-Amandsberg, wat ook door hem was ontworpen.

Vaerwijck en de wereldtentoonstelling

Vaerwijck had met zijn studies in het Sint-Lucasinstituut de perfecte opleiding gekregen om gebouwen in traditionele bouwstijl te ontwerpen. Daarbij had hij gedurende meer dan 10 jaar voor de wereldtentoonstelling een onschatbare ervaring opgebouwd in het regionaal patrimonium; eerst onder leiding van zijn vader en daarna als assistent van Stephane Mortier, zowel op het vlak van restauraties als van nieuwbouw.

Volgens De Smedt bezat Vaerwijck de ” wetenschap van de Vlaamsche architectuur…. in gansch haren etnographischen omvang” (62). Zijn” interpretatie en karaktiseeringsvermogen” (63) maakte hem uitermate goed geplaatst om Oud-Vlaendren vorm te geven.

Hij had ook al aangetoond dat hij zijn eigen interpretatie kon geven aan traditionele stijlen. Door zijn scheppend talent werd hij door de ” promotoren van het Moderne Dorp” aangewezen om eveneens “een schijnbare tegenstelling van Oud-Vlaendren” uit te werken”. (64)

Bronnen :

Oud Vlaanderen en Moderne Dorp: Schijnbare tegenpolen

46 Paragraaf gebaseerd op DEMEY A. Van Oud-Vlaenderen tot nieuw provinciehuis, Wetteren 1993, p 9-11
47 WIJFFELS M. De wereldtentoonstelling 1913 te Gent.(licentiaatsverhandeling UGent, vakgroep Kunstwetenschappen 1979 p 68
48 DE SMET F. Valentin Vaerwijck zijn werk 1932. p 14-14
49 Paragraaf gebaseerd op DEMEY A. Van Oud-Vlaenderen tot nieuw provinciehuis, Wetteren 1993, p 12-13
50 Paragraaf gebaseerd op DEMEY A. Van Oud-Vlaenderen tot nieuw provinciehuis, Wetteren 1993, p 20-26
51 DAMBRUYNE J. Een stad in opbouw 2 Gent van 1540 tot de wereldtentoonstelling van 1913, Tielt 1992  p. 315-318
52 DE SMET F. Valentin Vaerwijck zijn werk 1932. p 141
53 Paragraaf gebaseerd op DEMEY A. Van Oud-Vlaenderen tot nieuw provinciehuis, Wetteren 1993, p 27-37
54 Het is de stijl van Koning Edward VII, die regeerde tussen 1901-1910. De Edwardian style word gesitueerd tussen 1901 en 1919
55  WIJFFELS M. De wereldtentoonstelling 1913 te Gent.(licentiaatsverhandeling UGent, vakgroep Kunstwetenschappen 1979 p. 70
56  DE SMET F. Valentin Vaerwijck zijn werk 1932. p 143
57 Paragraaf gebaseerd op DEMEY A. Van Oud-Vlaenderen tot nieuw provinciehuis, Wetteren 1993, p 39-44
58 Paragraaf gebaseerd op DEMEY A. Van Oud-Vlaenderen tot nieuw provinciehuis, Wetteren 1993, p 46-47
59 Paragraaf gebaseerd op DEMEY A. Van Oud-Vlaenderen tot nieuw provinciehuis, Wetteren 1993, p 49-51
60 DE SMET F. Valentin Vaerwijck zijn werk 1932. p 34
61 Paragraaf gebaseerd op DEMEY A. Van Oud-Vlaenderen tot nieuw provinciehuis, Wetteren 1993, p 53-55
62 DE SMET F. Valentin Vaerwijck zijn werk 1932. p 49-50
63 DE SMET F. Valentin Vaerwijck zijn werk 1932. p 49-50
64 DE SMET F. Valentin Vaerwijck zijn werk 1932. p 50