Paleis diamantnijverheid en diverse industrieën

In het weelderige paleis van de diamanten werd alles ontworpen om de bezoeker een snelle en opvallende visie te geven op de welvaart van deze industrie.
Het was in 1456 dat Louis de Berquem van Brugge de kunst uitvond om de diamant te gebruiken en te polijsten door te wrijven met gegroefde of diamantstof; Hij vestigde zich in Antwerpen en leidde veel leerlingen op. Hij was de eerste die het sneed met regelmatige facetten en we citeren van hem dit meesterwerk van drie grote diamanten, gesneden voor Karel de Stoute waarvan er één, de Prins droeg aan zijn vinger toen hij stierf, vandaag is in het bezit van Spanje.
Na de afkondiging van de onafhankelijkheid van België zagen we de welvaart van de diamantindustrie herboren. De snijwerkplaatsen werden onmiddellijk geopend voor mannen en vrouwen, vooral voor de grootte in roze van dunne diamanten, 16 tot 12 gezichten, die alleen in Antwerpen kunnen worden geproduceerd, en 24 facetten, rozen van Holland genoemd .
Rond 1836 brachten handelaren uit Antwerpen, de broers J. en L. Bovie, een aantal arbeiders uit Amsterdam die naar school gingen en veel leerlingen trainden.
In 1840, MM. Bovie heeft de eerste stoomwerken opgezet; vanaf dat moment betrad de diamantindustrie een tijdperk van welvaart. Dit was lang niet het geval: de Antwerpse diamantindustrie kende een periode van stagnatie, met als belangrijkste oorzaak de schaarste van de grondstof; de ontdekking van nieuwe deposito’s en vooral de oprichting in Antwerpen van een vakbond die het monopolie heeft op de verkoop van alle productie van de kolonie Duits Zuid-West-Afrika, heeft de diamantindustrie van onze metropool hersteld, een welvaart die was nooit bereikt.

De stad Antwerpen en het hele land  hebben dus waardevolle voordelen opgeleverd. In een paar jaar steeg het aantal diamantbewerkers van 4.000 naar 16.000, waarmee jaarlijks ongeveer veertig miljoen frank in lonen werd opgehaald en een intense zakelijke beweging in de hele regio ontstond.
Hier zijn bovendien enkele cijfers waarvan wij de welsprekendheid zullen waarderen:
 
Diamant-situatie in Antwerpen in 1871: 300 arbeiders, 5 fabrieken, 2 makelaars, 5 fabrikanten; jaarlijks personeelsbestand 600.000 fr., omzet, 5 miljoen.
 
Diamant-situatie in België in 1911: 16.000 arbeiders, 300 fabrieken, 200 makelaars, 300 fabrikanten; jaarlijks personeelsbestand: 40 miljoen; handelaren: 2000 van alle nationaliteiten; omzet: 250 miljoen francs.
 
Net als veel andere werknemers bekleedt België de eerste plaats met 16.000 diamantdealers. Volg dan: Amsterdam, 8.000 werknemers; Duitsland: 800; Zwitserland, 400; Londen, 100; Parijs, 100 en Amerika 300.
Een aanzienlijk aantal nieuwe arbeiders werd opgeleid door de werkkapelaan van Antwerpen; deze stichtten een school voor de grootte van de zeer kleine diamant. In een zeer interessante stand hadden de geestelijk verzorgers in Gent hun onderwijsmethoden en de behaalde resultaten tentoongesteld. Jongeren ontvangen op hun scholen een volledige opleiding, theoretisch en praktisch; naast diamantwerk worden ook talen, boekhouden en diverse commerciële branches onderwezen.

Het initiatief van deze instelling gaat naar de heer Hubert, minister van Industrie en Arbeid. Hij vond in Mr. Coetermans, de grote Antwerpse diamanthandelaar en de vooraanstaande consul-generaal van Perzië in Antwerpen, een medewerker van erkende deskundigheid en onuitputtelijke vrijgevigheid.
De tribunes van de diamantgemeenschap vormden een luxueuze salon waar in elegante ramen de briljanten, de juwelen, de tiara’s, de zilverreigers hun vuur naast de ruwe diamanten gooiden of open schelpen die de iriserende parel toonden..
Twee workshops introduceerden het publiek voor diamantwerk; een Antwerpse fabrikant van diamantslijpwielen had zijn tentoonstelling verwoest met kristallen reproducties van ’s werelds grootste diamanten.
Door zijn rijkdom, door zijn. luxe, door de kunst en grondigheid die de leiding had over zijn installatie, was de Salon des Diamonds Belges het meest interessant.
Zilverwerk, dat een aparte klasse vormt, grenzend aan de blootstelling van de diamanten; ze omvatte zilverwerk en juwelen; het wordt in grote hoeveelheden in België geproduceerd.

De diverse groep industrieën omvatte borstels, lederwaren, tabletteer- en mandenwerk, de rubber- en gutta-percha-industrie en reis- en kampvoorwerpen.
De borstelindustrie is slechts ongeveer dertig jaar oud; zijn productie is intens in Vlaanderen waar we in het bijzonder de zeer belangrijke vervaardiging van borstels van St-André-lez-Bruges ontmoeten, behorende tot de vestigingen Delhaize brothers & C °, “The Lion”. Deze fabriek, die allerlei soorten penselen produceert, bezet alleen al meer dan 400 werknemers en werknemers, krachtig door een zeer geavanceerd gemaakt gereedschap. De producten worden in aanzienlijke hoeveelheden geëxporteerd en worden in het buitenland goed gewaardeerd.
Wenen hield het monopolie van de vervaardiging van de pijp  tot voor kort omstreeks 1850 vast, toen er verschillende gelukkige pogingen werden ondernomen in Frankrijk en in 1863 in België.
De vervaardiging van de pijp omvat vooral het luxeartikel. Er zijn echter aarden pijpfabrieken in Nimy, Bree en Luik.
 Br
ussel en Aarlen hebben een aantal workshops. Antwerpen, Luik, Gent, Charleroi en Bergen hebben ook enkele werknemers in dienst om het artikel gedeeltelijk te vervaardigen.
Wat de lederwarenindustrie betreft, bleef België niet achter; het produceert de grondstof, dat wil zeggen, Marokko; het produceert ook een hoeveelheid lederwaren die het met toenemend succes exporteert.
Penseelfabrieken, waaronder de productie van S1 André-lez-Brages, pijpfabrieken en lederwaren vertoonden hun verschillende producten in Gent.

De rubberindustrie werd in 1852 in België geïntroduceerd. Geleidelijk leidde de steeds toenemende consumptie van rubberartikelen en de buitengewone ontwikkeling van de grondstoffenmarkt in Antwerpen, maar van Congolese oorsprong, tot de oprichting van grote fabrieken. Degenen die wereldwijd een naam hebben opgebouwd, produceren zo het rubber dat voor de industrie is bedoeld; anderen richten zich op specialiteiten.
Als gevolg daarvan heeft België, in verhouding tot zijn bevolking, het grootste aantal rubberfabrieken ter wereld.
Een kwarteeuw geleden was de reisgoederenindustrie beperkt tot het maken van canvas- of schapenvachtproducten. De prijsobjecten werden meestal geïmporteerd. Met het toenemen van de consumptie van reisgoederen naarmate de reislust groeide, werd een nieuwe industrie in België opgericht. Door de combinatie van de productiemethoden in Duitsland en Engeland zijn de Belgische fabrikanten erin geslaagd een soort praktische, solide en elegante artikelen te creëren die, na snel veroveren van de Belgische markt, in Nederland en zijn koloniën zijn geïntroduceerd, in Zwitserland en Italië, daarna Frankrijk en zijn koloniën, Brazilië, de Argentijnse Republiek en zelfs Duitsland en Engeland. Elke dag neemt deze industrie een grotere vlucht en worden er al fabrieken gecreëerd voor de exploitatie ervan.

Een verwante industrie, die van tenten en kampmeubilair, heeft enige ontwikkeling gekend. Het leger, onze kolonisten, onze kampeerfans, meer en  velen hebben de vervaardiging van dergelijke artikelen begunstigd waarvoor de Belgen vindingrijkheid en praktische zin hebben getoond.
Een opmerkelijk deel van de exposanten van deze klasse, die de Association of Rubber Planters in Antwerpen vormen, had zijn producten verzameld in het Belgische Palais du Congo. Andere exposanten, fabrikanten van rubber, gutta-percha, asbest, fabrikanten van reisartikelen, medische hulpmiddelen, toonden het belang dat deze verschillende industrieën in ons land hebben verworven. Ze toonden onder andere tal van rubberen en eboniet artikelen, asbest geschikt voor diverse industriële en huishoudelijke toepassingen, rubberen stoffen, zeer ingenieuze en solide en elegante reisartikelen, tenten, dekens en meubels.