Emotionele reacties van bezoekers en stedelingen op de Gentse expo

Gent 1913: Elle sera amusante

In 1913 wist Gent voor de eerste en voorlopig laatste maal de organisatie van een wereldtentoonstelling in de wacht te slepen. In de aanloop naar dit prestigieuze evenement onderging Gent net als Antwerpen een heuse facelift. Bezoekers van de in steigers staande expo dienden met klasse te worden ontvangen in de Arteveldestad. Zo kreeg de bouw van een nieuw treinstation een extra impuls, het fonkelnieuwe Sint-Pietersstation raakte net op tijd klaar om het Belgische vorstenpaar te ontvangen voor de opening van de expo. Daarnaast werd de binnenstad onder handen genomen. Industrie en arbeidsbuurten verplaatsten zich naar de buitenwijken terwijl enkele historische gebouwen in de stadskern grondig werden gerestaureerd. Enkele voorbeelden van deze restauratiegolf waren het Gravensteen, de Sint-Niklaaskerk en het belfort. Het opzet van Oud-Antwerpen kreeg navolging, maar deze maal was het groter en niet tijdelijk van aard.
Emoties geuit tijdens exposities bleken groepsversterkend te werken. Op 26 april ging de Gentse expositie definitief van start met een bezoek van koning Albert I en koningin Elisabeth. Zij arriveerden met de trein aan het gloednieuwe Sint-Pietersstation. Wanneer het koninklijk echtpaar plaatsnam op de eretribune voor de plechtige openingsceremonie, opperde een reporter dat vele prominenten werden overmand door emoties. Eindelijk ging hun Gentse droom in vervulling: ”C’est un scène indescriptible d’enthousiasme et d’emotion, si belle que les larmes en viennent aux yeux.” Deze gevoelens bleken wederzijds, zo sprak koning Albert I tijdens zijn Nederlandstalige openingsspeech:
”Bij het doorkruisen der bevlagde straten waar zich een groote menigte schaarde, welker betuigingen van verkleefdheid mij diep hebben getroffen, heb ik mijn hart in een klank voelen kloppen met het hart der stad, dier fiere stad waarvan het roemrijk verleden en het heldhaftig streven niet zonder ontroering voor den geest kunnen geroepen worden.”
Wereldtentoonstellingen vormden voor de jonge Belgische staat een ideale gelegenheid om aan natievorming te doen. De studie van dit proces is onlosmakelijk verbonden met de Brits-Amerikaanse antropoloog Benedict Anderson. Anderson ziet naties als imagined communities waarvan de leden elkaar nooit allemaal persoonlijk kunnen kennen, maar in hun verbeelding wel een zekere mate van gemeenschappelijkheid bestaat. Bovendien wordt zo’n gemeenschap gekenmerkt door een horizontale kameraadschap die uitmondt in een sterk samenhorigheidsgevoel onder de leden, aldus Anderson. De verkleefdheid waarover Albert I gewag maakte of de tranen van prominente gasten zijn hier uitingen van. Een natie of imagined community kan aanzien worden als een emotional community, iets wat bedenkster Barbara Rosenwein oppert. Een wezenlijk verschil tussen beiden is dat een emotional community geen creatie is, maar eerder een concept. Hiermee worden individuen aangeduid die dezelfde emotionele waarden en uitdrukkingen delen met elkaar. Emotionele banden tussen individuen, zoals tijdens de Gentse openingsceremonie, is één van de kenmerken van zo’n emotionele gemeenschap. Paradoxaal genoeg bleek een wereldexpo, exponent van wereldvrede en internationalisme, een ideaal medium om in te zetten op nationalisme. De aanwezigheid van vele staten zorgde voor een wedijver onder de deelnemers die zichzelf naarstig probeerden te onderscheiden van elkaar. De aanwezigheid van de vorst versterkte deze emotionele en denkbeeldige gemeenschap. Dit bleek een constante te zijn op Belgische expo’s waar koningen optraden als beschermheer van het hele gebeuren.
Tijdens dit prestigieuze project dat Belgische eenheid moest uitdragen, kon het organiserend comité dan ook emoties zoals verveling missen als kiespijn. Het officiële tijdschrift Gand Exposition 1913 had lucht gekregen van verzuchtingen op voorgaande edities. Reeds in de zomer van 1912 deed het blad een poging om hun lezers gerust te stellen door middel van een artikel met de veelzeggende titel

“Elle sera amusante:”

“L’esprit humain, c’est à notre sens un axiome, demande à s’intruire sans fatigue et pour cela il importe savoir mêler l’agréable à l’utile.” Hiervoor greep de organisatie terug naar succesformules van eerdere edities. De Gentse expositie werd net als in Antwerpen opgeluisterd door het fenomeen van human zoos. Naast een Congolese afdeling tekenden in 1913 eveneens Senegalezen en Filippino’s present op de wereldexpo. Op het eerste zicht lijken er vele parallellen te zijn tussen de reacties op vreemdelingen van 1894 en 1913. Zo beschreef de naturalistische schrijver Cyriel Buysse de Filippino’s als volgt:” Zoowat driekwart-naakte, bruine kerels, die een mengselprodukt leken van apen en Mongolen. Zij wierpen met speren en schoten met pijlen en gilden daarbij geweldig, zooals men van wilden verwacht.”

Deze denigrerende visie op de vreemdelingen mondde uit in angst voor het onbekende. Maurice Van Wesemael bezocht op zijn dertiende de expo samen met zijn vader. Als kind had hij een zekere angst voor de Filippino’s: “Van die vieze Filippijnse wilden wilde ik niets weten: ik was er bang voor. Ik zag in ze te veel de vuureters en degenen die Magelhaens in 1521 vermoordden en oppeuzelden.” Het Congopaleis waar de koloniale rijkdommen werden tentoongesteld, kon op niet veel bijval rekenen van de jonge Van Wesemael:” Wat mij zelf betreft: ik had een hekel aan dat majestueus paleis. De bedwelmende, weerzinwekkende geur (om geen ander woord te gebruiken) door de stapels ruwe rubber verspreid, maakte dat ik liever de Belgische Kongo voorbijstapte.” De human zoos van Gent leken terug een demonstratie van een westers superioriteitsgevoel.

Toch is er een zekere verschuiving merkbaar ten opzichte van emoties geuit jegens bezienswaardigheden met een koloniale insteek. Waar Congolezen en Filippino’s met argusogen werden bekeken door het publiek, konden tentoongestelde Senegalezen op meer bijval rekenen. Het Senegalese dorp bleek één van de trekpleisters van de expo en dit uitte zich dan ook tijdens het vertrek van de West-Afrikanen in november. De Gazette van Gent berichtte uitvoerig over dit afscheid tussen de Senegalezen en de Gentenaars: “De spoorwegkaaien stonden vol volk, waaronder ook vele vrouwen en er waren er zelfs die weenden, waarop zij door een ander deel der aanwezigen geweldig uitgescholden werden. Sommige ‘juffers’ aarzelden niet de zwarten, waarmede zij tijdens hun verblijf in de Tentoonstelling bepaald kennis hadden gemaakt te omhelzen en hun een hoopvol: tot weerzien! Of een droevig: Vaarwel! Toe te roepen. Geen wonder dat dergelijke betoogingen bij vele omstaanders verontwaardiging verwerkten.” Waar Congolezen en Filippino’s tijdens de Gentse wereldtentoonstelling en voorgaande edities in grote mate werden beschimpt door publiek en pers, bestond er een zekere gehechtheid tussen de Senegalezen en enkele Gentenaars. Er ontstond een wig tussen de bezoekers. Meerdere vrouwen uitten een zekere verknochtheid jegens de West-Afrikanen. Dit lokte boze reacties uit van andere aanwezigen. Waar op voorgaande edities bezoekers denigrerend deden over vreemdelingen, bleek hier in 1913 toch enige verandering in te zijn gekomen. Zo alludeerde het toneelstuk Wit of Zwart op liefdesrelaties tussen Gentse vrouwen en Senegalezen die uitmondden in de geboorte van ‘gemengde’ kinderen. Het succes van de Senegalezen valt deels te verklaren doordat bezoekers met hen in het Frans konden converseren terwijl dit bij Filippino’s niet tot de mogelijkheden behoorde.

Aan het opzet van de wijk Oud-Antwerpen breidde het Gentse organisatiecomité een vervolg om tentoonstellingsmoeheid tegen te gaan. Oud-Vlaendren verrees op de Gentse expoterreinen. De Gentse stadsarchivaris Victor Fris liet in zijn gids over het gereconstrueerde stadje geen twijfel bestaan over het opzet:

”En gij zult de heerlijke begoocheling genieten van, voor enkele stonden, het leven onzer voorouders van drie eeuwen geleden, herleefd te hebben.”

Het gewenste effect bleef niet uit. Zo waande een bezoeker zich terug in zijn geboortedorp op het platteland:

”En terwijl ik zoo rondloop, en zie, en werkelijk bewonder, is ’t of ik nog de jaren van mijn vroegere jeugd herleefde, en in gedachten kuierde door de straten van de mooie, oude vlaamsche stad, die nu deze tentoonstelling met dat ‘oud-vlaanderen’ heeft ingericht.”

Wederom besteedde een attractie op een wereldtentoonstelling aandacht aan een ver verleden wat gevoelens van nostalgie opriepen bij bezoekers. André Capityn categoriseert Oud-Vlaendren als een nostalgisch ronddolen door een verleden dat bol stond van de clichés. Daarnaast vormde de wijk in de ogen van Capityn een oase van rust om voor even te ontsnappen aan de helse drukte en eindeloze collecties. Aan Oud-Antwerpen werden dezelfde rustgevende krachten toegedicht door bezoekers die de wijk verlieten:

” Maar wanneer zulk een droom werd afgebroken, wat een onbehaaglijke moeite kon ’t me dan telkens kosten om weer in te schakelen in de dagelijkse expositie-drukte.”

Ondanks al deze inspanningen stak verveling, net als in Antwerpen, wederom de kop op. Karel van de Woestijne, een gevierd Gents schrijver, schreef samen met collega-schrijver Herman Teirlinck een briefroman. In dit literair werk informeerde Van de Woestijne zijn vriend Teirlinck onder meer over zijn avonturen tijdens de wereldtentoonstelling.

“Gij kunt u niet inbeelden, Herman, hoe onze Gentsche wereldtentoonstelling mijne keel uithangt. Het regent er haast altijd; er is bijna nooit iemand; en de knappe jongen van een bouwmeester die ze heeft ontworpen, kwam op het denkbeeld, dat hij uitvoerde, er eenheid-in-stijl te doen heerschen, wat de verveling aankweekt, voedstert, vetmest.”, stond in zijn brief van 29 juli 1913 te lezen.

De regerende eenheidsworst op de expo zorgde ervoor dat Van de Woestijne zich verveelde op de expoterreinen. Hij hekelde het gebrek aan realiteitszin op de Gentse expositie. Dit gaf het gebeuren een koortsig en vluchtig karakter. De vergankelijkheid van een expo kwam na de Gentse editie pijnlijk tot uiting. Nog geen jaar na de sluiting van de wereldtentoonstelling waar een boodschap van vrede werd uitgedragen, kreeg de Arteveldestad weer bezoek uit het buitenland. Ditmaal paradeerden er Duitse soldaten met punthelmen en Mausers. Van de Woestijne stond niet alleen met zijn afkeer. De naturalistische schrijver Cyriel Buysse had er na enkele bezoeken aan de uitgestrekte expoterreinen de buik van vol:

”Eerst was ik van plan nog eens naar die groote wereldtentoonstelling te gaan. Doch een walgende weerzin greep mij aan bij ’t zien der drukte om den ingang der gebouwen en ‘k ben ten slotte eenzaam in de groote, sombere, doodsche oude stad gaan kuieren.”

Conclusie:
Het fenomeen van wereldtentoonstellingen heeft doorheen de tijd meerdere invullingen gekregen, wat logischerwijs verschillende emoties opriep bij stedelingen en bezoekers. Verwondering, de emotie bij uitstek tijdens de Londense Great Exhibition van 1851, speelde niet langer de eerste viool op Belgische wereldtentoonstellingen. Verveling dook op terwijl Geoffrey Cantor hier geen sporen van terugvindt in zijn studie over de eerste wereldexpositie. Voor sommigen werd het een exhaustieve expositie, een evenement dat bezoekers op een zo kort mogelijke tijdspanne zoveel mogelijk wilde laten zien. De grenzen van menselijke aandacht werden verlegd en danig op de proef gesteld. Jonathan Crary bestempelt de periode tijdens de eeuwwisseling zelfs als een individuele concentratiecrisis bewerkstelligd door nieuwe media- en stimulatietechnieken. Vele toeschouwers keerden dan ook huiswaarts met het gevoel niets te hebben gezien. Organiserende comités erkenden het gevaar van een vermoeide geest en probeerden in te grijpen. Zij riepen nieuwe attracties in het leven die inspeelden op groepsversterkende emoties zoals een superioriteitsgevoel of nostalgie. Zo bleken human zoos en wijken als Oud-Antwerpen en Oud-Vlaendren een succesformule. Het educatieve karakter had niet langer een monopolie op wereldtentoonstellingen. Bezoekers kregen meer en meer bezienswaardigheden te zien die verstrooiing en vermaak moesten aanbieden.
Ondanks deze inspanningen bleven bezoekers meermaals gewag maken van een zekere ergernis tegenover het hele gebeuren. Zo is er een duidelijk stramien waarneembaar. In de aanloop naar een wereldtentoonstelling werd er dikwijls reikhalzend uitgekeken naar zo’n prestigieus project, mede doordat stadsbestuur en organisatoren alle registers opentrokken om mensen hiervoor warm te maken. Dit probeerden ze te realiseren door tijdschriften uit te geven en een indrukwekkende openingsceremonie te houden. Tijdens het evenement mocht niets of niemand de feeststemming verstoren. Het Antwerpse voorbeeld van het tijdelijk verbod op lijkstoeten gedurende de expositie van 1894 is hiervan een goede illustratie. Na enige tijd trad er echter een zekere verzadiging op bij de aanwezigen. Waar bij aanvang emoties zoals verwondering en ontzag werden geuit, veranderde dit tijdens de duur van het gebeuren. Het nieuwe bleek eraf te zijn na verloop van tijd. Deze transformatie ten opzichte van de eerste editie van 1851 wist Amand de Lattin nog het meest treffend te verwoorden:” Het woord wereldtentoonstelling zegt ons thans niets bijzonders meer. Er zijn er al zovele geweest […].” Toch boden wereldtentoonstellingen een ideaal forum om gemeenschappen te versterken. Tijdens deze evenementen werd duchtig ingezet op natievorming met de prominente aanwezigheid van de Belgische monarchie als orgelpunt. Deze verbeelde gemeenschappen vertonen gelijkenissen met Rosenweins emotional communities. Deze gemeenschappen sluiten echter ook mensen uit zoals de Vlaams-nationalist Strijckers.
De bevindingen uiteengezet in deze scriptie roepen echter nieuwe vragen op. De Brusselse wereldtentoonstelling van 1958, beter bekend als expo ’58, heeft in de geschiedschrijving en populaire cultuur een prominente plaats ingenomen als één van de meest iconische momenten in het naoorlogse België. Een eerste oppervlakkige analyse lijkt dit te bevestigen. Volgend dagboekfragment lijkt te zijn weggelopen uit de briefcorrespondentie van koningin Victoria, maar komt wel degelijk uit 1958:” Nooit zal ik dit fascinerende spektakel vergeten. Bestaat er wel een woord voor de combinatie van […] toneel, muziek, bewegende schaduwen en levende personen? Wat een geluk dat ik mij in een aanschuivende mensenrij heb laten meedrijven […].” Bijkomend onderzoek gekaderd binnen de history of emotions zou kunnen nagaan welke emoties zich manifesteerden tijdens de meest bekende wereldtentoonstelling georganiseerd op Belgische bodem. De aangehaalde verschillen tussen de Great Exhibition en de bestudeerde Belgische wereldexposities in deze scriptie waren reeds groot inzake emotionele belevingen van bezoekers. Het loont dan ook de moeite om na te gaan hoe de Brusselse expo van 1958 zich verhoudt tot voorgaande edities. Welke verschillen of gelijkenissen duiken er op bij een soortgelijk onderzoek? Historicus Lieven De Cauter concludeert:” Van elke wereldtentoonstelling heeft men zich afgevraagd of het niet de laatste moest zijn.” Laat dit besluit echter niet van toepassing zijn op het onderzoek naar dit intrigerende massa-evenement.

Bron :

De emotionele expo’s van Bram De Maeyer