De openingsseance
E. Humblot vermeldt in zijn openingstoespraak dat een grote, internationale Expo in Frankrijk (in 1915) hun onderzoek op het vlak van de moderne decoratieve kunsten aan de wereld zal tonen. Dit congres dient dan ook ter voorbereiding van dit gigantisch sociaal evenement, aangezien er toch nog enkele prangende problemen moeten worden aangepakt.104 In de aanvulling door J. Destrée worden de twee grote problemen die op het congres besproken worden, aangekaart: enerzijds zijn de decoratieve kunsten te traditioneel en te weinig vernieuwend doordat er voornamelijk imitaties van stijlen uit het verleden geproduceerd worden. Anderzijds zijn de decoratieve kunsten onvoldoende gekend en worden zij ondergewaardeerd. Destrée beklemtoont vooreerst dat de decoratieve kunst – in tegenstelling tot de ‘grote’ kunst – een kunst is voor elke dag en voor iedereen, aangezien deze kunst op alles kan en moet toegepast worden. Tegenwoordig worden er echter te veel prullaria (camelote) (al dan niet slechte imitaties van stukken uit het verleden) voor het gewone volk geproduceerd, waardoor slechte smaak en een vals idee van luxe door de industrie gecultiveerd wordt.105 Bovendien brengt dit in alle landen een grote uniformiteit en banaliteit met zich mee, terwijl men vroeger nog de typische kleuren, lijnen en de ziel van een land in zijn decoratieve kunst kon terugvinden. De decoratieve kunst zou volgens Destrée moeten terugkeren naar dit ‘verloren’ tijdperk door de eigen tradities te bewaren, maar zonder terug te plooien op imitaties uit het verleden. Zij staan immers een moderne evolutie in de weg. Verder zou de decoratieve kunst opnieuw deel moeten uitmaken van het collectieve bewustzijn, om op deze manier schoonheid overal te laten doorsijpelen.106 Alfred Longden, commissaris van de Britse overheid op deze Wereldtentoonstelling, geeft in zijn toespraak een analyse van het Engelse discours om decoratieve kunst in publieke musea te tonen. Op deze manier wordt immers de aandacht van het volk naar de decoratieve kunst getrokken. Aangezien het volk alleen nog datgene kent wat machinaal gemaakt is, moet men om de decoratieve objecten volledig te kunnen waarderen ook weten hoe ze gecreëerd en uitgevoerd zijn. Daarom zouden er in alle musea gratis lezingen en demonstraties moeten gegeven worden over welke objecten door kunstenaars ontworpen zijn en hoe zij deze objecten ook zelf kunnen maken. Tot slot zouden er in elk museum ook kunstvoorwerpen met een directe link naar de plaatselijke industrie getoond moeten worden.107 De openingsseance eindigt met het voorlezen van een brief van de Britse ontwerper Walter Crane (1845-1915), die verantwoordelijk is voor de Engelse Arts & Crafts sectie op de Wereldtentoonstelling. In deze brief beklemtoont hij dat de Arts and Crafts Movement een bijzondere positie inneemt in Engeland. Zo heeft deze beweging niet alleen een grote invloed uitgeoefend op de decoratieve kunsten, maar ook op de vorming van de artistieke en de industriële smaak. Door de opkomst van de machine was het volk immers haar gevoel van het schone in het dagelijks leven verloren. Door opnieuw de kunst in de ambachten te cultiveren, is er hiervoor een oplossing gevonden. Ook de overheid erkent op deze Wereldtentoonstelling voor het eerst het belang en de invloed van de Arts and Crafts Movement door de Arts & Crafts sectie onder haar bescherming te plaatsen. Crane vindt tot slot ook de tentoonstelling over oude kunst in Vlaanderen in het MSK belangrijk, omdat het modellen levert voor alle huiselijke decoratie. Deze tentoonstelling maakt met andere woorden duidelijk dat er niets in het leven is dat niet beïnvloed wordt en/of verrijkt is door kunst.108
Tekst : De decoratieve kunsten op de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913 : Eline Stoop
Bronvermelding :
104 “Congrès des Arts Décoratifs – séance solennelle d’ouverture,” 14.
105 Ibid., 19.
106 Ibid., 18-19.
107 Ibid., 21-22.
108 Ibid., 22-23