De wereldtentoonstelling als bron van werk

Op 28 juni 1909 wierf de tentoonstelling M.Alfred Masion aan. Deze man was zijn hele leven ingenieur geweest bij het spoor en kreeg nu een functie bij de opbouw van de Brusselse expo. Zijn takenpakket was niet min. Het comité 32 vertrouwde hem de zorg toe over de opstelling van de schriften van de aanbestedingen en de kosten. Hij zou de leiding nemen over het bebouwbaar maken van de ondergrond, over de bouw van de hallen, de constructie van de bruggen, de aanleg van de sporen. Hij zou toezien op de aanleg van riolering, zou ervoor instaan dat de expositie voorzien werd van water, gas en elektriciteit 33. Wanneer we de taakbeschrijving van deze man lezen en de gigantische oppervlaktes bekijken waarover de wereldtentoonstellingen zich uitstrekten, kunnen we enkel afleiden dat de exposities telkenmale gigantische ondernemingen waren en dat de opbouw ervan een reusachtig karwei betekende en een wonderbaarlijk proces vormde. ‘Les bâtiments, les pavillons, les jardins sortent de terre comme par magie’, schreef een van de chroniqueurs die als opdracht kreeg de gehele tentoonstelling te volgen en te beschrijven 34. Deze gigantische werken op zich houden voor velen al een bezoek waard zijn. Al van voor de officiële opening lezen we in kranten over bezoeken aan de bouwwerven van de foor. De eerste en tweede Belgische wereldtentoonstelling vond plaats midden in de economische terugval van 1873-1895. Ook de derde wereldtentoonstelling bevond zich nog in de staart van deze depressie. De moeilijkheden die de Belgische industrie ondervond, werden in grote mate afgewimpeld op de arbeiders. De economische opgang vanaf 1896 zou dus ook voor hen een opluchting betekenen. De economische opgang, de komst van de socialistische partij en de hervormingen binnen de traditionele partijen zorgden voor een humaner leef -en werkkader voor de arbeider. Toch zouden ook dan nog de omstandigheden verre van ideaal zijn. De Winne schetste in de negentiende eeuw de toestand van het Vlaanderen van toen als zijnde schrijnend 35.
Er kwamen gedurende deze periode enkele vangnetten, hetzij beperkte. De regels werden trouwens niet altijd even nauwgezet toegepast. Het fysieke, sociale en psychologische klimaat waarin men werkte, was vaak nog steeds mensonterend. De hoge werkloosheid vormde een van de hoofdproblemen…

De ellende is thans verschrikkelijk, week per week, dag per dag breidt ze zich uit. Er is geen of weinig werk en wie arbeiden mag, kan maar weinig verdienen. De winkels en fabrieken worden platgelopen door kloeke mannen, ongetrouwden en huisvaders, die om werk ‘bedelen’ de muts in de hand zich aanbieden al was het maar voor 1 frank daags, om toch wat brood aan de kinderen te kunnen schenken. Bij de minste aankondiging, dat men een gast vraagt, zijn ze met dozijnen te tellen, die zich aanbieden en gereed verklaren ‘alles’ te doen, ‘overal’ te gaan als er maar werk te vinden is’36.

Dit stukje biedt een staal van de maatschappij van 1885, midden in de crisis. Ook het België van de eerste decennia nadien viel bezwaarlijk als verzorgingsstaat te bestempelen. Op het eerste zicht droeg de komst van de wereldtentoonstelling, die een massa aan arbeidskracht vroeg, dus al minstens één duidelijk positief aspect in zich. Ze verschafte werk. Het vereiste een enorme arbeidskracht om deze immense bouwwerken, op zo’n korte tijd dan nog, uit de grond te stampen. Er heerste een klimaat waarin enorm veel mankracht zich maar al te bereid voelde om deze klus voor de deadline van de opening te klaren. Vooruit meldde dat zelfs het leger werd ingezet bij de opbouw van de expo’s. Soldaten van verschillende regimenten wisselden het militaire opnieuw in voor hun vroegere ambachtsleven (‘ze bewijzen groote diensten, waarvoor ze op hunner soep nog geen oogje vet meer ontvangen 37
Ondanks de vele nadelen die het meewerken aan de wereldfoor inhield (zie verder in dit hoofdstuk), fungeerde de wereldtentoonstelling als een enorme magneet voor de vele hongerigen. Zoals we letterlijk kunnen afleiden uit de tekst die het tijdsklimaat schetst, was men midden de jaren 80 van vorige eeuw tot alles bereid om maar een cent – bij – te verdienen. Ook bij latere tentoonstellingen trokken horden arbeiders naar de expositie en konden velen er aan de slag (zie bijlage, n°3-6). Niet enkel de opbouw van de expositie betekende een bron van werk. Ook tijdens de tentoonstellingen was er een enorme nood aan handen. Duizenden werknemers konden er ook gedurende de tentoonstelling zelf aan de bak komen 38. Denken we aan herstellingswerken (cf. de verschillende branden die de exposities teisterden), bewaking, leveranciers allerhande, opdien(st)ers in de verschillende etablissementen, degenen die achter de schermen moesten zorgen voor de aandrijving van verschillende machines… Op de arbeiders die als publiektrekkers hun kunnen uitoefenden gaan we verder dieper in. Voor vele werklui was hun handenarbeid de enige weg tot de wereldforen. De nodige werkkrachten verkregen op de tentoonstellingen werkmanspasjes (zie bijlage, n°7). Pasjes die hen toegang tot de foor boden, nodig om hun job te volbrengen. De pasjes moesten altijd kunnen worden voorgelegd en konden hen ook weer op ieder moment worden ontnomen 39.
De pasjes werden door de organisatoren van de tentoonstelling trouwens ook als pressiemiddel gebruikt om het werk vooruit te laten gaan.

‘Aan eenige hallen is men nog volop aan ’t werken Om de tentoonstellers, eigenaars van restaurants, enz. tot spoed aan te zetten voor het volmaken hunner inrichtingen heeft het uitvoerend komiteit aan deze personen laten weten, dat vanaf 30 Mei eerstkomende de dienstkaarten voor bedienden en werklieden zullen afgeschaft worden en het reglement op de abonnementen voor deze in toepassing zal treden’ 40.

Voor de complexere taken hadden de drie grote ondernemers van de wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1885 hun eigen personeel meegebracht. Voor de arbeid die minder grote technische bekwaamheid vereiste, ging men plaatselijk arbeiders ronselen. Op 12 juni 1884 startte men met 103 arbeiders: 55 grondwerkers, 15 handlangers, 12 metselaars, 11 paardenmenners, 6 timmerlieden, 3 surveillanten en 1 werktuigkundige. Twee weken later waren nog eens achttien werklui aan de slag. Met het naderen van de tentoonstelling, dreef men ook het aantal werklieden op 41.

In de wereldtentoonstellingen volgend op deze spitsafbijter steeg het aantal arbeiders dat werkzaam was bij de opbouw van de exposities snel en gestaag. Deze trend zette zich ook voor degenen die werkzaam waren tijdens de tentoonstellingen. Wanneer we alleen al op verschillende plattegronden de uitdeining van het tentoonstellingsgebied bekijken en er de komst van niet alleen grotere maar ook volledig nieuwe paviljoenen op natrekken, ligt deze stijging voor de hand. Bij de tentoonstelling van Gent in 1913 werkte men met duizenden manschappen zeven jaar lang verwoed aan de opzet van de foor. Dertig landen stelden tentoon. De paviljoenen strekten zich uit over zo’n honderdtwintig hectare 42.

De werkomstandigheden op de tentoonstelling

Arbeidsongevallen

‘In de machienenhal der tentoonstelling werd maandag namiddag omtrent 5 ure, een werkman, die aan een jachtwiel werkte, de rechtervoet in een raderwerk verpletterd. Hij werd in het verbandhuis van het Rood Kruis verzorgd. Dinsdagmorgen kreeg in de tentoonstelling, een bediende een stuk lood van 10 tot 12 kilos zwaarte op het hoofd, dat van eene hoogte van 4 tot 5 meters viel. De ongelukkige werd naar zijne woning gevoerd; zijn toestand is zeer erg. Dinsdag namiddag werd een werkman van de fabriek De Naeyer, zekere Petermans, tusschen een tandwiel gevat en letterlijk vermorzeld. Op een oogwenk waren de machienen door eene groote menigte omringd. Een der aanwezige personen vond MK. Den dokter Vellemanur in eene der gaanderijen, maar wanneer deze ter plaatse kwam, was het slachtoffer reeds overleden. Frans Petermans was gehuwd en vader van zes kinderen’ 43

Dergelijke berichten waren schering en inslag in de verslaggeving over de wereldtentoonstelling. We vinden ze terug in alle onderzochte kranten. Voor degenen die een job aannamen op de tentoonstelling volgde hard, vaak gevaarlijk werk tegen een laag loon. De Werker publiceerde in 1885 een lezersbrief waarin het gebrek aan ‘nodige voorzorgen ter voorkoming van ongelukken’ werd aangeklaagd. ‘Boven de karige lonen dus, ontbreken daar dan nog alle maatregelen die kunnen verhinderen dat de loonslaven er de nek breken 44’. Over manieren om ongelukken te voorkomen, lezen we ook in de bronnen over de latere tentoonstellingen maar weinig. Nog steeds verloor een groot aantal arbeiders het leven tijdens de uitoefening van hun baan. In een bericht over de wereldtentoonstelling te Brussel in 1910 lezen we dat sinds de aanvang van de werken aan de expositie tot dan (men bericht op 25 april, de opening van de foor) reeds elf ongevallen plaats vonden, waarvan zeven dodelijke 45.
Toch merken we hoe er langzaamaan, zeker na de eeuwwisseling, toch een specifiek arbeidstoezicht kwam op de foren. Dit toezicht hield de arbeidscondities in het oog (taken zullen bijvoorbeeld het toezicht op de veiligheid en risicoberekening zijn geweest) en greep in waar nodig. De precieze aanvang van de dienst is niet gekend, maar de tekst leert ons dat op de tentoonstelling van 1897 arbeidstoezicht aanwezig was (ook op de foren hierna werd deze dienst waarschijnlijk ingesteld). De vele ongevallen manen ons er toe aan om kritisch te staan tegenover de effectiviteit van dit toezicht. Wanneer we terugkijken naar initiërend tekstfragment zien we dat er ook maatregelen getroffen werden om bij ongevallen meteen in te grijpen (zie onderlijnd). Het Rode Kruis stond paraat. Er was een dokter aanwezig die de eerste hulp kon toedienen. Deze diensten waren er niet enkel voor de arbeiders. Ze waren ook, en waarschijnlijk vooral, bestemd voor de vele bezoekers der tentoonstelling. De wereldtentoonstellingen beschikten dus over eerstehulpposten en een zekere vorm van arbeidstoezicht. Een van de taken van dat arbeidstoezicht was net de controle over de aanwezigheid van dergelijke geneeskundige posten zoals uit onderstaand fragment mag blijken.

‘Duizende arbeiders werken in de Tentoonstelling en sedert het aanvangen der werken stipte men 11 ongevallen aan waarvan 7 doodelijke. Welnu, het schijnt dat er daar niet den minsten geneeskundigen hulpdienst bestaat! Er bestaat nochtans een arbeidstoezicht. Waarom treedt het niet op!’ 46

Sluiten we af met de noot dat ondanks het feit dat er zich vele werkongevallen voordeden, in de media slechts af en toe kritiek volgde op de onveilige arbeidssituatie. Men verzweeg de ongevallen niet, maar de kranten leken er zich relatief weinig vragen bij te stellen (zie ook hoofdstuk XVI). Iets verder zullen we het over beschermende verzekeringen hebben, eerst bekijken we de relatie tussen de expo’s en de werkloosheid.

Werkloosheid

In verschillende artikels regende het klachten over het feit dat ook na opening de wereldforen nog lang niet voltooid waren. Het was zowat de gewoonte dat ook nadat de tentoonstellingen officieel hun deuren openden aan nogal wat paviljoenen nog heel wat werk was. Vele malen adviseerde men de lezers om na aanvang van de expo het bezoek nog enkele weken (of zelfs maanden) uit te stellen opdat men het juweel zeker in haar volste ornaat zou kunnen bezichtigen. Even vaak werd er trouwens ook terug gefulmineerd dat de wereldtentoonstelling als volledig bouwwerf omschrijven je reinste overdrijving was.

‘Nu dat de Tentoonstelling geopend is en in alle steden de menschen reeds beramen waneer zij haar zullen bezoeken, dringt de wanhoop in het hart van honderde werklieden van Antwerpen. Wat zal er van hen geworden als de Tentoonstelling heel zal voltrokken zijn- dit is met 4 à 5 weken? Wat? De uiterste ellende’ 48.

Ook in een artikel dat de titel ‘het begin van ’t einde’ draagt, werden de verscheurende gevolgen van de afloop van de wereldforen treffend geschetst.

‘De herfst is begonnen en stillekens aan begint het groen van boomen, hagen en heesters de schoone gevarieerde tinten van geel, bruin en purper aan te nemen, welke in dees seizoen een zoo bijzonder schilderachtig uitzicht geven aan het landschap. De schoone dagen van ’t jaar en daarmede ook de schoone dagen van onze wondermooie Expositie zullen weldra voorbij zijn. Niet zonder weemoed bedenkt men dat al deze schoone paleizen gaan afgebroken worden; al deze wonderen van handel, nijverheid en kunst gaan verspreid worden en dat wij nooit weer iets zullen terugzien van menige hier met zooveel moeite bijeengebrachte schatten. De weemoed vergroot wanneer men bedenkt dat de uiteenspatting van de Expositie, waar zooveel om plezieren werd verteerd door duizenden en nog duizenden bezoekers, een massa mensen zonder bestaan moet brengen. Een aantal bewakers, kashoudsters en klerken van de Expositie benevens een zestigtal bedienden van de trams hebben reeds opzeg ontvangen en velen nog zullen volgen. Waar gaan al deze menschen bezigheid en brood vinden! Zoo, met ’t naderen van den winter, staan zorgen en bekommeringen aan den drempel van vele huisgezinnen’ 49.

Dit stuk tekst komt uit het blad Liberaal Vaderland. De Vooruit kopieerde dit fragment om het ‘egoïsme der liberalen’ aan de tand te voelen. Na deze eerlijke schets van het probleem volgt in het artikel namelijk een quote die Vooruit als een sneer in het gezicht voelde. De tekst die eerst de vinger op de wond legde, sloot af met: ‘maar een kermis is een geeselinck waard’. Men schoof het probleem zo van de baan en deed het af als niet opwegend tegen de voordelen. Op de strijd tussen de verschillende kranten en partijen komen we later nog verschillende malen terug. Het fragment toont alleszins treffend dat de verschillende bladen allemaal duidelijk zagen dat het einde van de wereldexpositie (of ook al het einde van haar opbouw) voor vele families problematisch was. Door de aanwezigheid van de tentoonstelling ontstond een grotere vraag naar arbeid. De overvloed aan werk zou echter als lokvogel fungeren. De rest van het verhaal is voorspelbaar. De markt werd overstelpt. Meteen werd een rem gezet op de lonen, de tendens keerde zich om. Dat was een probleem. De zwaarste klap kwam er echter wanneer de foor gebouwd was en na het sluiten van de exposities. Plots was de massale arbeidersaanvoer overbodig. De tentoonstellende steden werden overspoeld door een nieuwe golf werklozen met een nog verdergaand negatief effect op de lonen 50 .

Bescherming

Bij de paragraaf over arbeidsongevallen maakten we al gewag van toch ten minste enkele positieve aspecten van verandering in of doorheen de tentoonstellingenreeks. Voor wat de arbeidsongevallen betrof, was er dus niet enkel kommer en kwel. Hier zullen we dieper ingaan op het bestaan van nog andere vangnetten bij arbeidsongevallen en bekijken we ook welke bescherming of steun men bood tegen en bij werkloosheid. In 1894 werd een arbeidersvrouw met vier kinderen na de instorting van een stelling in een der paviljoenen weduwe. Het Comiteit van de wereldtentoonstelling deed een geste en schonk haar de opbrengst van de daginkomsten van de bestuurbare luchtballon 51. Een soort liefdadigheid waarmee vooral de Kerk jarenlange ervaring had. Toch was rond de eeuwwisseling ook al meer structurele ondersteuning voorradig.

De Maatschappijen voor Onderlinge Bijstand vormden de voorlopers van verdergaande sociale zekerheid. Arbeiders verzekerden zich zelf tegen de nieuwe sociale risico’s die de industriële revolutie met zich meebracht (ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid). Deze vrijwillige onderlinge verzekeringskassen zouden evolueren tot mutualiteiten. Dit onder impuls van de opkomende arbeidersbewegingen en gedragen door arbeiders. Pas met de stakingen van 1886 kwam er overheidsinterventie aan te pas. Vanaf 1891 was er sprake van overheidsbemoeienis en ging de staat mutualiteiten subsidiëren. Plaatselijke mutualiteiten werden samengevoegd tot landsbonden. Het ging nog steeds om een vrijwillige verzekering. De eerste verplichte verzekering voor arbeiders (tegen arbeidsongevallen) ontstond pas in 1903 52.
Er was dus al enige bescherming, ook de overheid ging langzaamaan steun bieden. We zullen hier in het Sociaal Paviljoen dieper op ingaan. In het archief van de wereldtentoonstelling van Gent vinden we bewijzen terug van dergelijke arbeidsverzekeringen. We vonden een bron terug waarin de arbeidsongevallenverzekering van de werknemers op de tentoonstelling werd geregeld. We zien verbetering. Na de wet van 1903 was dergelijke regeling standaard.

‘Daar de wet op de arbeidsongevallen slechts de helft der schade herstelt, de andere helft tot last van het slachtoffer blijvende, wordt het aan de werklieden herinnerd dat hunnen intrest eischt dat zij stipt de middelen gebruiken die tot hunne beschikking gesteld worden om de ongevallen te voorkomen of te vermijden, luidens de voorschriften van koninklijke besluiten van den 30 en 31 maart 1905. Het wordt hun insgelijks herinnerd dat de inbreuken dezer koninklijke besluiten met eene boete van 26 tot 100 frank gestraft worden en in geval van herhaling deze boete van 100 tot 1000 frank kan beloopen 53

Ook vanuit de tentoonstelling zelf ontstonden enige initiatieven ter verzachting van bovenbeschreven problematiek. Al vanaf de eerste expositie zien we hoe het Comiteit der wereldtentoonstellingen voorzag in een pleister op de wonde (of enkel in een doekje voor het bloeden) die geslagen werd na iedere tentoonstelling. Men schrok in Antwerpen zo hard terug voor wat er zou gebeuren met de arbeiders (of voor wat ze zouden doen?) na hun afdanking dat een lid van vernoemde Comiteit, ene M.F., 50.000 frank wou uitbesteden om aan de werklozen te schenken. 54

Over lonen, uren en zondagsrust

Het loon van de arbeiders in de secundaire sector steeg tussen 1896 en 1910 met  vier procent. Aan de andere kant van de medaille stond wel een niet minne verhoging van de arbeidsproductiviteit. Er kwamen beginnende arbeidsvoorwaarden, sociale voorzieningen werden ontwikkeld. Er vond een stijging plaats van de hygiëne in de werkplaatsen. De arbeidsdagen werden in die periode door een decreet beperkt tot tien à elf uren per dag. In 1903 verscheen de eerste wet op arbeidsongevallen. In 1905 kwam er de verplichte zondagsrust. Ook al was de gemiddelde arbeider er beter aan toe, zijn leven bleef toch verre van ideaal. De winsten van de bloei kwamen vooral patronen en financiers ten goede, de wetten losten niet alles op 55. Nadat de nieuwe wetten in voege traden, golden ze natuurlijk ook voor het personeel op en rond de wereldtentoonstellingen. Toch horen we nog gemor. Niet enkel omdat men meer rechten wou, maar ook omdat de rechten nog regelmatig geschonden werden. (‘Na enkele uren verlof Zondagmorgen, hebben de werklieden ’s namiddags den arbeid hernomen’ 56). De druk op de tentoonstelling zorgde er vaak voor dat het personeel het niet makkelijk had. We merken ook klachten bij de hoger gekwalificeerde posten van de expo’s. Zo meldde de dienst der bedienden op de wereldtentoonstelling van 1894 dat hun job bijzonder afmattend was en dat ze vaak vijftien à zestien uren op post moesten zijn. (de krant zelf was van mening dat het hier slechts om een uitzonderingsmaatregel ging en dat het bestuur het lot der beambten gauw zou verzachten) 57. Ook uit de op volle toeren draaiende stations kwamen klachten, bijvoorbeeld tijdens de populaire bloemententoonstelling op de Gentse expo. De werknemers klaagden erover dat ze geen rustdagen kregen. Ook hun wens om voor de overlast vergoed te worden of om later dan extra rustdagen te krijgen, bleek ijdele hoop 58.
 We kunnen aannemen dat het de lagere arbeiders waren die ook op deze vlakken het vaakst misbruikt werden en hun rechten het frequentst moesten ontzien. Een zeldzame keer werd rekening gehouden met de verhoogde werkdruk die de foren meebrachten voor een groot aantal arbeiders. In 1910 bijvoorbeeld kregen enkele personen die een stadsfunctie uitoefenden een extraatje voor de overlast die de expo met zich bracht.

‘MM. Conrardy en konsoorten stellen voor ter gelegenheid der Tentoonstelling, aan al de bedienden, werklieden of agenten der stad min dan 1.400 fr. per jaar winnend eene vergoeding van 10 frank, toe te staan gedurende de maanden Juni, Juli en Augustus 1910. De schadevergoeding wordt met eenparige stemmen toegestaan’ 59

Tekst : Mahieu Maarten

Bronvermelding :
32 Deze belangrijkste rechtstreekse organiserende macht bestond in belangrijke mate uit kopstukken uit politieke en industriële hoek. (zie bijlage, n°2.)
. De gigantische werken op zich zouden
33 ROSSEL, E. (ed.), Le Livre d’or de l’Exposition Universelle et Internationale de Bruxelles en 1910, Bruxelles, s.n. , 1910, p.435.
34 ibid., p.445.
35 DE WINNE, A., Door arm Vlaanderen, Gent, Samenwerkende volksdrukkerij, 1903, 159p.
36 S.n. Volksarmoede. Vooruit. Vrijdag 9 januari 1885, n°6, p.1.
37 S.n. Wereldtentoonstelling van Antwerpen (Bijzondere briefwisseling van Vooruit). Vooruit. Dinsdag 28 april 1985, n°81, p.3.
38 O.V. Brussel; Kronijk van de week. Vooruit. Maandag 25 april 1910, n°114, p.4.
39 Archief WT 1913. doos ongenummerd, enveloppe ongenummerd, n°65.
40 S.n., S.n., Het Volk. Donderdag 8 Mei 1913, n°106, s.p.
41 DREESEN, M., op.cit., p.114.
42 CAPITEYN, A., Gent in weelde herboren: wereldtentoonstelling 1913, Gent, Stad Gent, 1988, p.5.
43 S.n. Brabant; Brussel; Ongelukken in de tentoonstelling. Het Volk. Donderdag 20 mei 1897, n°117, pp.2-3.
44 DREESEN, M., op.cit., p.115.
45 O.V. Brussel; Kronijk van de week. Vooruit. Maandag 25 april 1910, n°114, p.4.
46 O.V. Brussel; Kronijk van de week. Vooruit. Maandag 25 april 1910, n°114, p.4.
47 BERT. Opening der Tentoonstelling te Luik. De laatste toebereidselen. Het Laatste Nieuws. Vrijdag 28 april 1905, n°118, p.1.
48 S.n. Wereldtentoonstelling van Antwerpen. Vooruit. Dinsdag 5 mei 1985, n°87, p.2.
49 F.H. Het begin van ’t einde. Vooruit. Zaterdag 27 september 1913, n°267, p.6.
50 Gelijkaardige redenering in Vooruit: Pr. Brussel Tentoonstelling. Vooruit. Maandag 26 april 1897, n°116, p.3.
51 S.n. Brief uit Antwerpen; een liefdadig werk. Het Laatste Nieuws. Maandag 14 mei 1894, n°134, p.1.
52 Microsoft ® Encarta ® Encyclopedie Winkler Prins © 1993-2004 Microsoft Corporation/Het Spectrum. Alle rechten voorbehouden.
53 Archief WT 1913. doos 2, enveloppe 6, ongenummerd.
54 S.n. Wereldtentoonstelling van Antwerpen. Vooruit. Dinsdag 5 mei 1985, n°87, p.3.
55 BLOM, J.C.H; LAMBERTS, E. (eds.), op.cit., p.275.
56 S.n. Tentoonstelling te Luik. In de hallen. Het Laatste Nieuws. Donderdag 27 april 1905, n°117, p.1. 57 S.n. Het Laatste Nieuws in de Wereldtentoonstelling. Het Laatste Nieuws. Zaterdag 12 mei 1894, n°132, p.1.
58 Een groep rallwaymannen. Klachten uit de statie Gent St-Pieters. Vooruit. Woensdag 14 mei 1913, n°132, p.3.