Na bovenstaand overzicht van de geëxposeerde Belgische, Franse, Britse en Duitse decoratieve kunsten, kan een balans gemaakt worden van de stand van de decoratieve kunsten van deze landen. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat deze balans voornamelijk gebaseerd is op de gevonden (en in vergelijking met het totaal aantal tentoongestelde objecten heel beperkte) informatie over de getoonde moderne decoratieve kunsten. Eerst en vooral is het opvallend dat van de vier besproken landen enkel België geen afzonderlijke tentoonstelling van haar moderne decoratieve kunsten georganiseerd heeft. Het lijkt haast alsof met het verdwijnen van de zwierige Belgische art nouveau (vanaf 1902), ook haar waardering voor de vernieuwing binnen haar eigentijdse decoratieve kunsten verdwenen is. Terwijl andere landen de stand van hun moderne decoratieve kunsten op deze Expo wel duidelijk in de vitrine zetten.284 Verder blijven in de Belgische sectie de historiserende stijlen overheersen, hoewel er ook moderne stukken met een sobere en rationele vormgeving te zien zijn. Deze objecten sluiten met hun rustige en strakke vormentaal eerder aan bij de sobere art nouveau, die vooral Weens-Duits geïnspireerd is en die in België reeds vroeg geadapteerd werd.285 A. Dutry ontwart in zijn artikel “Coup d’oeil sur l’Exposition de Gand” dan ook twee scholen en twee stromingen in de eigentijdse Belgische decoratieve kunsten: enerzijds een nationale en traditionele stroming die gerepresenteerd wordt door de Sint-Lucasscholen en anderzijds een ‘klassiek modernisme’ dat van de officiële academies en de nijverheidsscholen uitgaat.286 Ook in de Franse sectie blijven de historiserende stijlen, vooral bij de industrieel geproduceerde decoratieve kunsten, domineren. Op deze Expo zijn er echter ook nieuwe tendensen te zien die, sterk beïnvloed door de vernieuwingen in de Duitse decoratieve kunsten, de Franse art deco lijken aan te kondigen. Deze tendensen zijn niet alleen in het salon van de moderne decoratieve kunsten zichtbaar, maar zijn ook al bij enkele Maisons te bespeuren. In hun objecten worden de traditionele Franse stijlen niet langer geïmiteerd, maar wel geherinterpreteerd om zo tot een nieuwe vormentaal te komen die voldoet aan de eigentijdse behoeften. Deze tendens geeft een oproep aan het invloedrijke artikel Le Nouveau Style dat André Vera (1881-1971) in 1912 in L’Art décoratif gepubliceerd heeft.287 Hierin stelt hij dat respect voor de Franse traditie centraal moet staan in de zoektocht naar een nieuwe Franse vormentaal. In zijn artikel merkt Dutry alleszins op dat de Franse decoratieve kunsten getypeerd worden door hun finesse en hun elegantie, twee elementen die kenmerkend zijn voor de traditionele Franse stijlen.288 In de Engelse sectie is de stand van de decoratieve kunsten reeds treffend geschetst door Walter Crane.289 Zo blijft enerzijds de invloed van William Morris heel duidelijk aanwezig en anderzijds laat de tendens naar versobering en geometrisering van de Schotse school, onder leiding van Charles Rennie Mackintosh (1868-1928), zich ook gelden. Of zoals Dutry het samenvat: de Britse decoratieve kunsten zijn origineel en hebben veelal een streng uitzicht, hoewel de Duitse decoratieve kunsten nog strenger zijn.290 De moderne decoratieve kunsten zijn opnieuw (net zoals op de Wereldtentoonstelling van Brussel in 1910) de blikvanger van het Duitse paviljoen.291 Volgens de vooraanstaande auteur R. Breuer ligt dit paviljoen (hoewel het veel kleiner is) in de lijn met wat er getoond is in het Duitse paviljoen op de Brusselse Expo, waar de Duitse stijl op de kaart is gezet en zo de nieuwe maatstaf voor de moderne decoratieve kunst geworden is. Ook op de Gentse Expo zetten de Duitse decoratieve kunsten de toon. Zo is deze tentoonstelling de enige waar kunst en industrie effectief samensmelten. Tot slot vallen bij de tentoongestelde ensembles vooral de contrasterende kleuren op, iets wat later in de Franse art deco zal blijven voortbestaan.292 In het algemeen is er op deze Wereldtentoonstelling dus wel degelijk een evolutie weg van de historiserende stijlen in de richting van de eigentijdse decoratieve kunsten merkbaar (hoewel dit in sommige landen toch nog heel beperkt is).
Tekst : De decoratieve kunsten op de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913 : Eline Stoop
Bronvermelding :
284 Adriaenssens, “Wenen-Brussel: realiteit of mythe? De invloed van de Wiener Werkstätte op de Belgische interieurkunsten,” 28.
285 Ibid., 24, 26, 28, 43-44; Ingelaere, Adriaenssens, De Meyer, et al., Modernisme, Art Deco, 157; Brunhammer, Art Nouveau, Belgium, France, 23.
286 Dutry, “Coup d’oeil sur l’Exposition de Gand,” 9.
287 André Vera, “Le Nouveau Style,” L’Art décoratif (januari 1912): 21-32. Uit: Brunhammer, Tise en Khalifa, Les artistes décorateurs, 27 en Goss, French art deco, 4; Adriaenssens et al., Art Nouveau en Design, 112; Werner Adriaenssens en Raf Steel, De Wolfers dynastie: van art nouveau tot art deco (Antwerpen: Uitgeverij Pandora, 2006), 183.
288 Dutry, “Coup d’oeil sur l’Exposition de Gand,” 9.
289 Zie deel VI.2.2.2., p. 114.
290 Brunhammer, 1925, 117; Brunhammer, et al., Art deco in Europa, 201; Dutry, “Coup d’oeil sur l’Exposition de Gand,” 9.
291 Breuer, “Kleine Kunst-nachrichten,”450.
292 Adriaenssens, “Wenen-Brussel: realiteit of mythe? De invloed van de Wiener Werkstätte op de Belgische interieurkunsten,” 24-25; Adriaenssens et al., Art Nouveau en Design, 112.