Een eigen paleis voor de decoratieve kunsten?
Verschillende elementen wijzen er op dat er een afzonderlijk paviljoen voor de decoratieve kunsten op de Expo-site zou komen. Ten eerste wordt in een oproep van 1911 aan potentiële Belgische deelnemers een beschrijving gegeven van wat er op de Wereldtentoonstelling te zien zal zijn. Hierin staat dat er de volgende tentoonstellingen georganiseerd zullen worden: une exposition d’art ancien et des expositions des beaux-arts et des arts appliqués affirmeront la place de plus en plus grande que prennent dans la vie des peuples l’art et ses applications.179 Daarnaast wordt in deze oproep het algemeen reglement van de Wereldtentoonstelling meegedeeld. Onder het eerste artikel, dat de opzet van de Gentse Expo verwoordt, staat dat het Uitvoerend Comité naast een tentoonstelling over oude kunst, ook een tentoonstelling van moderne decoratieve kunst zal organiseren.180 Ook in de regelgeving die van toepassing is voor Franse exposanten, wordt het algemeen reglement overgenomen:
(…) Elle [l’Exposition] recevra des œuvres d’art (peinture, sculpture, gravure et architecture), les travaux scientifiques, l’outillage, ainsi que les produits de l’industrie et de l’agriculture de toutes les nations; elle comprendra également une Exposition coloniale, ainsi qu’une Exposition d’art décoratif moderne et d’art ancien.181
Verder zijn de goedgekeurde ontwerpplannen (van de façade, de zijkant, de doorsnede en het grondplan) van het Palais des arts décoratifs van de hand van de Expo-architect Oscar Van de Voorde bewaard gebleven.182 Er zijn tevens postkaarten van dit paleis uitgegeven.183 Tot slot wordt in de aanloop naar de Wereldtentoonstelling het ‘Paleis voor decoratieve kunsten’ (alhoewel beperkt) vermeld in de lokale pers.184 Ook in het officieel tijdschrift van de Expo (Gand-Exposition) wordt dit paleis tot 20 december 1912 in de verslaggeving vermeld. In het nummer dat verschenen is op 10 december 1912 is er evenwel een foto van dit paleis met het onderschrift Palais de l’Architecture terug te vinden (afb.14.1), terwijl op 10 januari 1913 hetzelfde paleis het onderschrift Palais des Arts Décoratifs krijgt (afb.14.2).185
Bovendien geeft de krant La Meuse op 21 maart 1913 een algemeen plan van de Wereldtentoonstelling uit met de vermelding van het ‘Paleis voor decoratieve kunsten’.186 Ook op het plan dat terug te vinden is in de beknopte gids van de Wereldtentoonstelling en op andere uitgegeven plannen die de volledige Exposite weergeven, is dit paleis terug te vinden (hoewel deze plannen niet exact gedateerd zijn).187 De beperkte vermelding van het ‘Paleis voor decoratieve kunsten’ in de pers en de tegenstrijdige onderschriften bij de foto’s van dit paleis in GandExposition zorgen toch voor onduidelijkheid omtrent het bestaan van een ‘Paleis voor decoratieve kunsten’.
Bovendien heeft verder onderzoek naar het ‘Paleis voor decoratieve kunsten’ ook documenten opgeleverd die wijzen op het feit dat dit paviljoen nooit heeft bestaan. In de briefwisseling tussen F. Bastenier, secretaris van de ‘Hogere Beschermingscommissie’ en J.B. Storms, secretaris van het ‘Algemeen Regeringscommissariaat’ uit 1912, wordt een nieuwe versie van het algemeen reglement van de Expo gegeven. Het eerste artikel vermeldt nu geen tentoonstelling voor moderne decoratieve kunst meer, terwijl een militaire en een koloniale tentoonstelling wel uitdrukkelijk vermeld worden.188 Bovendien wordt er tijdens de Wereldtentoonstelling in de lokale pers en in het officieel Expo-tijdschrift geen letter meer geschreven over het ‘Paleis voor decoratieve kunsten’. Vanaf 20 april 1913 wordt er in GandExposition echter wel steevast melding gemaakt van het Palais de l’Architecture.189 Verder heeft de bijzondere editie van La Revue Internationale de Paris, Londres, Leipzig, Milan, Vienne, Nice het enkel over het ‘Paleis der Bouwkunde’.190 Ook het viertalig plan van de Expo, dat als leidraad is gebruikt voor de wandeling door de Expo-site, vermeldt enkel een architectuurpaviljoen (afb.5).191 Tevens laat een gedetailleerd plan van het ‘Paleis voor Schone Kunsten’ zien dat dit paleis, via de galerij van de fotografie, verbonden is met een ‘internationale sectie voor architectuur’ (aangeduid in afb.15).192
Tot slot wordt er in het herdenkingsboek van de Gentse Wereldtentoonstelling (het livre d’or) niets gezegd over het paviljoen van de decoratieve kunsten, maar wordt enkel het ‘Paleis van de architectuur’ vermeld.
De foto van dit paleis (afb.16) toont bovendien hetzelfde – nu afgewerkte – paleis als het paleis dat te zien is op de foto’s die verschenen zijn in GandExposition (afb.14).
Tevens is er achteraan het boek een algemeen plan van de Expo-site terug te vinden met hierop wel een Palais de l’Architecture, maar geen Palais des Arts Décoratifs.193
De gevonden tegenstrijdige contemporaine bronnen scheppen verwarring, waardoor de vraag zich opdringt of er op de Expo-site al dan niet een afzonderlijk paviljoen is geweest waar de eigentijdse decoratieve kunsten getoond worden. Een postkaart van de Gentse Expo met Le Palais des Arts décoratifs als titel, waarop evenwel duidelijk een afgewerkt paleis met opschrift ‘(…)tecture’ te lezen staat (aangeduid in afb.17), vat deze onduidelijkheid treffend samen.
De onduidelijkheid omtrent het ‘Paleis voor Decoratieve Kunsten’ blijft ook in de recente publicaties over de Gentse Wereldtentoonstelling bestaan. Zo vermeldt A. Capiteyn in ‘Gent in weelde herboren’ bij de beschrijving van de ontwerpen van Oscar Van de Voorde eerst nog het ‘Paleis voor Decoratieve Kunsten’, terwijl hij verderop systematisch de term ‘Paleis voor Architectuur’ aanhoudt. Ook in het artikel ‘Een zekere vergelijking onderling.’ De kunsttentoonstellingen, dat het vertrekpunt van deze masterproef vormt, duidt de aanduiding ‘Paviljoen voor Decoratieve Kunsten/Architectuurpaviljoen’ nog op deze twijfel.194 Vermits de bronnen van latere datum steevast het ‘Architectuurpaleis’ vermelden en er een catalogus van klasse 10 (Bouwkunde) beschikbaar is, terwijl er in geen enkel archief een catalogus van moderne decoratieve kunst terug te vinden is, kan er van uitgegaan worden dat het ‘Paleis voor Decoratieve Kunsten’ niet gebruikt is om de hedendaagse decoratieve kunsten in onder te brengen, maar wel om architecturale projecten tentoon te stellen.195 Op de Gentse Expo was er dus enkel een Palais de l’Architecture en geen Palais des Arts décoratifs terug te vinden. De vraag rijst nu waarom er toch geen tentoonstelling van moderne decoratieve kunst in een afzonderlijk paviljoen heeft plaatsgevonden, hoewel dit wel op voorhand voorzien was. Het antwoord op deze vraag is terug te vinden in de lezing van G. Grandigneaux (Participation des artistes et artisans, créateurs de modèles des arts appliqués aux expositions) op het internationaal congres over de decoratieve kunsten.196 In zijn opsomming van de plaats die de decoratieve kunsten kregen op de Wereldtentoonstellingen die in de 20e eeuw georganiseerd zijn, valt te lezen dat er op de Gentse Expo in 1913 een grote internationale hal voor de decoratieve kunsten voorzien was. Zowel de Franse als de Britse commissarissen zouden zich echter tegen de (volgens Grandigneaux nochtans evenwichtige en logische) indeling en organisatie van dit paviljoen verzet hebben.197 Waarom beide landen zich hiertegen verzet hebben, wordt evenwel niet gespecificeerd. Mijn hypothese is dat zowel Frankrijk als Groot-Brittannië het belangrijk vonden om (zij het om verschillende redenen) zelf een tentoonstelling te organiseren waarop de stand van hun moderne decoratieve kunsten te zien was. In Frankrijk was men in de aanloop naar de Gentse Expo reeds druk bezig met de vernieuwing van de eigen decoratieve kunsten, ter voorbereiding van de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels modernes die in 1915 in Parijs zou plaatsvinden. Het eerste internationale congres over de decoratieve kunsten, dat plaatsvond op de Gentse Wereldtentoonstelling, en de problemen die hierin besproken zijn, zijn voorbeelden van deze voorbereiding.198 Daarnaast wordt bij de benoeming van de leden van het Frans permanent comité, dat onmiddellijk na afloop van het congres plaatsvond, een verslag voorgesteld waarin verklaard wordt dat de Franse decoratieve kunsten (waarmee unieke objecten worden bedoeld) in 1913 al volop aan het opleven zijn, maar dat de Franse toegepaste kunsten (de industrieel – in serie – geproduceerde gebruiksvoorwerpen) zich nog steeds in een precaire situatie bevinden. In het verslag staat te lezen dat de andere landen Frankrijk op het vlak van de toegepaste kunsten nog steeds voorbij steken.199 Dit laatste zou, samen met het feit dat de Fransen zich aan het voorbereiden zijn op hun eigen Expo van moderne decoratieve kunst, een aanwijzing kunnen zijn dat de eigentijdse Franse decoratieve kunsten in 1913 nog niet volledig klaar waren om een rechtstreekse vergelijking met de decoratieve kunsten van andere landen aan te gaan, zonder voor deze landen te moeten onderdoen. Frankrijk had dus twee redenen om zich te verzetten tegen een internationaal paviljoen voor de moderne decoratieve kunsten. Groot-Brittannië zou een tentoonstelling in een internationale hal voor moderne decoratieve kunst geweigerd kunnen hebben, omdat het zelf haar decoratieve kunst als dé blikvanger van haar eigen paviljoen wou maken. Op de Gentse Wereldtentoonstelling wordt immers de grootste en meest representatieve collectie van de Arts and Crafts Movement die ooit buiten Engeland is getoond, aan een internationaal publiek voorgesteld. Op deze tentoonstelling wordt dan ook de enorme invloed van William Morris op de revival van het Engels design en vakmanschap in de verf gezet. Morris’ ontwerpen kunnen anno 1913 echter bezwaarlijk ‘van de eigen tijd’ genoemd worden, waardoor de Britten – die deze ontwerpen niet uit een tentoonstelling van Britse decoratieve kunst zouden willen weren – misschien daardoor geopteerd hebben om in hun eigen paviljoen een tentoonstelling van hun decoratieve kunst te organiseren. Bovendien krijgt de Arts and Crafts Movement op deze Expo voor het eerst de officiële steun van de overheid, die het belang en de invloed van deze vereniging op de Engelse en buitenlandse decoratieve kunsten (eindelijk) erkent.200 Dit laatste kan dan ook het meest duidelijk gemaakt worden door de decoratieve kunsten in een eigen paviljoen tentoon te stellen in plaats van deze kunsten in een internationaal paviljoen te integreren. Tot slot zou ook een onenigheid tussen Frankrijk en Groot-Brittannië over de presentatie van de tentoon te stellen moderne decoratieve objecten in het internationaal paviljoen, aan de basis kunnen liggen van het verdwijnen van dit paviljoen. Beide landen opteren in de effectieve presentatie van hun decoratieve kunsten op de Gentse Expo immers voor een totaal verschillende manier van presenteren. Zo kiezen de Fransen ervoor om in bepaalde klassen de kunstenaar/ontwerper in een andere klasse onder te brengen dan de uitvoerder/fabrikant, waardoor de decoratieve kunsten uit deze klassen afzonderlijk van de toegepaste (industrieel geproduceerde) kunsten tentoon gesteld worden. Dat de Fransen de vernieuwing in hun toegepaste kunsten in 1913 onvoldoende vonden, zou hiervan aan de basis kunnen liggen. In de Britse sectie worden daarentegen enkel objecten getoond die in opdracht van de kunstenaar/ontwerper in manufacturen vervaardigd zijn, waarbij zowel de naam van de ontwerper als van de uitvoerder afzonderlijk vermeld wordt. Ook op deze tentoonstelling blijven dus de regels van de in 1888 in Londen opgerichte Arts and Crafts Exhibition Society gelden: elke persoon die bij het ontwerpen en het vervaardigen van een decoratief object betrokken is, wordt ook bij de tentoonstelling van dat object vermeld.201
Aangezien er op de Gentse Expo nooit een internationale hal voor de decoratieve kunsten geweest is, zijn deze kunsten niet in één paviljoen terug te vinden. Bijgevolg stelt elk land de stand van zijn moderne decoratieve kunsten in zijn eigen paviljoen voor. Alvorens op de landenpaviljoenen in te zoomen, worden eerst het ‘Paleis voor Schone Kunsten’ en het ‘Architectuurpaleis’ kort besproken. In deze paviljoenen worden immers wel enkele specifieke decoratieve objecten van verschillende landen naast elkaar tentoon gesteld.
Het Paleis voor Schone Kunsten en het Architectuurpaleis
In het ‘Paleis voor Schone Kunsten’ stellen België, Frankrijk, Nederland, Groot-Brittannië, Spanje en enkele andere landen hun hedendaagse kunst tentoon (afb.15). Naast schilder- en beeldhouwkunst krijgen ook enkele moderne decoratieve kunsten, in het bijzonder de miniatuur- en medaillekunst, hier een plaats. Verder blijkt uit de algemene klasse-indeling dat het begrip ‘schilderkunst’ heel ruim wordt opgevat: zo vallen de eerder decoratieve schilderingen op porselein, de patronen voor fresco’s en borduur- en glaswerk ook onder dit begrip. Tot slot zijn er in het ‘Architectuurpaleis’, waar voornamelijk Belgische, Franse en Nederlandse architecten tentoon stellen, naast schetsen, tekeningen of aquarellen van projectvoorstellen, maquettes van ontwerpen en foto’s van afgewerkte projecten, ook decoratieve projecten te bewonderen.202
– Miniatuurkunst –
De miniatuurkunst vormt, zoals dit in elk kunstsalon het geval is, een bijzonder genre binnen de tentoonstelling van de schilderkunst. De miniaturen zijn dan ook in zaal 30 van het Palais des Beaux-arts te bezichtigen. Gravin Jean de Mérode, Louis Moreel en René Steen zijn verantwoordelijk voor de organisatie van deze tentoonstelling. Uit de tentoonstellingscatalogus blijkt dat er in totaal 128 miniaturen van 31 verschillende kunstenaars getoond worden. Opvallend hierbij is dat er meer vrouwelijke dan mannelijke kunstenaars tentoon stellen.203
– Medaillekunst –
In het ‘Paleis voor Schone Kunsten’ zijn drie zalen voor het Internationaal Medaillesalon voorbehouden. In de meeste kunstsalons vormt de medaillekunst een onderdeel van de tentoonstelling van beeldhouwkunst, maar het eerste medaillesalon op de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1910 (waar de medailles afzonderlijk van de sculpturen getoond worden), kende een zo grote bijval dat dit ook op de Gentse Expo is overgenomen. In totaal nemen er 18 landen deel aan het Gentse medaillesalon, dat georganiseerd is door A. de Witte, J. Casier, V. Tourneur en G. Brunin. Zij hebben vooral geprobeerd om met deze tentoonstelling de grote verscheidenheid in de medaillekunst, zowel op stilistisch vlak als op het vlak van de uitvoering, in de verf te zetten.204
– Architectuur –
In het afzonderlijk ‘Architectuurpaleis’ stellen 139 architecten uit verschillende landen 388 projecten tentoon. Deze tentoonstelling wordt georganiseerd door M. de Noyette, de voorzitter van klasse 10 (Bouwkunde), die in zijn taak wordt bijgestaan door drie voorname Belgische architecten: Jules Brunfaut (1852-1942), Victor Horta (1861-1947) en Oscar Van de Voorde. Uit de catalogus van klasse 10 blijkt dat er voornamelijk openbare projecten (zoals bruggen, stations, scholen, kazernes, gemeentehuizen, kerken en theaters), woningen van allerlei aard (villa’s, cottages, herenhuizen, boerderijen en kastelen), grafsculpturen en restauratieprojecten getoond worden. Daarnaast zijn er ook enkele decoratieve projecten te zien. Deze projecten behelzen voornamelijk (foto’s van) volledige interieurontwerpen of (van) de decoratie van een specifiek vertrek (zoals de hal, de vestibule, het salon of de façade van een gebouw).205
Tekst : De decoratieve kunsten op de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913 : Eline Stoop
Bronvermelding :
178 Ibid., 46 en 51-53.
179 Appel aux exposants, 1 oktober 1911, Dossier concernant des demandes diverses et réclamations d’exposants adressées au Ministère de l’Industrie et de Travail 1911-1921 (2039), Brussel: rijksarchief; Exposition Universelle et Internationale de Gand en 1913. Programme Général: Appel aux Producteurs, Réglement – Classification (Brussel: Mertens, 1911), 6
180 Programme Général: Appel aux Producteurs, Réglement – Classification, 11.
181 Ministère du commerce et de l’industrie, Règlement applicable aux exposants de la section française (Parijs: Imprimerie Chaix, n.d.), 17.
182 Oscar Henricus Van de Voorde, Joseph Casier, Emile-Louis Coppieters, en Paul de Smet de Naeyer, [plan:] S[ocié]té A[nony]me de l’Exposition Universelle et Internationale de Gand 1913. Palais des Beaux-Arts & Palais des Arts Décoratifs. Plan de la Façade Principale du Palais des Arts Décoratifs; Plan d’Ensemble; Façade Latérale du Palais des Arts Décoratifs, Gent: Universiteitsbibliotheek.
183 Exposition Universelle de Gand – Le Palais des Arts Décoratifs. Gent: Héliotypie De Graeve, 191?. Gent: Universiteitsbibliotheek; Le Palais des Arts Décoratifs. Gent: Héliotypie De Graeve, 1913. Gent: Universiteitsbibliotheek.
184 De Keukeleire, Wereldtentoonstelling, 63 (artikel van 20 april 1911); 94 (van 29 december 1911); 108 (van 4 april 1912); 153 (van 13 oktober 1912).
185 “La participation de la Perse,” Gand-Exposition: organe officiel de l’Exposition Universelle et Internationale de Gand 1913 2, nr. 26 (1912): 314; “Palais de l’Architecture,” Gand-Exposition 2, nr. 25 (1912): 305; “Plan général de l’Exposition,” Gand-Exposition 2, nr. 21 (1912): 246; “Palais des Arts Décoratifs,” Gand-Exposition 3, nr. 1 (1913): 2.
186 “Plan Général,”La Meuse, 21 maart 1913, 5.
187 Gent en de Wereldtentoonstelling van 1913: beknopte gids (Gent: Vander Haeghen, 1913), n.p.; Plan – Pharus de l’Exposition Internationale de Gand 1913 (Gent: Pharus, 1913), Gent: Universiteitsbibliotheek; Parmentier, Gustave, Plan Général, Superficie: 115 Hectares (Gent: Vanderpoorten, 1913), Gent: Universiteitsbibliotheek; Allaert, P., Plan Général, Superficie: 100 Hectares (Gent: Allaert, 1913), Gent: Universiteitsbibliotheek.
188 Briefwisseling tussen F. Bastenier en John B. Storms, 5 augustus 1912, dossier concernant le règlement de la section belge (nr. 1924), Brussel: Rijksarchief; Drèze, Le livre d’or, 25 en 28. 189 “Autour de l’exposition,” Gand-Exposition 3, nr. 11 (1913), 128; “l’Inauguration du salon de la photographie,” Gand-Exposition 3, nr.13 (1913), 152; “l’exposition au jour le jour, Lundi 2 juin,” Gand-Exposition 3, nr.18 (1913), 210; “l’exposition au jour le jour, Jeudi 2 juin,” Gand-Exposition 3, nr.20 (1913), 235; “le pavillon de la Perse,” Gand-Exposition 3, nr.29 (1913), 360.
190 Laurencic, “La Ville Des Fleurs,” 11-14.
191 Plan Général de L’exposition Universelle et Internationale de Gand 1913 (Brussel: Henri Bertels, 1913), Gent: Universiteitsbibliotheek.
192 Exposition Universelle et Internationale de Gand en 1913. Groupe II: Beaux-Arts. Oeuvres Modernes 2: Miniature, Médaille, Architecture (Brussel: Monnom,1913), plan: n.p. Vindplaats: Rijksarchief, Brussel.
193 Gustave Drèze, Le livre d’or de l’exposition universelle et internationale de Gand en 1913 (Gent: Vanderpoorten, 1913), 105;280;288;290-292; plan achteraan n.p.
194 Capiteyn, Gent in weelde herboren, 87; 115; 124;140; Sterckx en Wijnsouw, “Een zekere vergelijking onderling,” 180.
195 Groupe II: Beaux-Arts. Oeuvres Modernes 2: Miniature, Médaille, Architecture, 187-223. Hier wordt in IV.1.2., p. 74-75kort op ingegaan.
196 Zie III.2.2.3., p. 53. 197 Grandigneaux, “Congrès des Arts Décoratifs – Participation des artistes et artisans aux expositions,” 62.
198 Zie hoofdstuk III., p. 40-63.
199 Zie III.2.2.3., p. 53; Gailland, Voeux des artistes décorateurs, 11-12.
200 Laurencic, “La Ville des Fleurs,” 17; Drèze, Le livre d’or, 132; Cockx en Lemmens, Les Expositions en Belgique, 96.
201 Gustave Lauzanne, Groupe XIIA classe 66A – décoration fixe des édifices publics et des habitations artistes décorateurs (Parijs: Devambez, 1923), 45; Walter Crane, inleiding tot Ghent International Exhibition 1913: Catalogue of the British Arts and Crafts Section (Londen: s.n., 1913), xi-xiv; “Congrès des Arts Décoratifs – Réception à la Section anglaise des Arts appliqués par M. Longden, commissaire,” 58; Capiteyn, Gent in weelde herboren, 137; Sterckx en Wijnsouw, “Een zekere vergelijking onderling,” 171-172.
202 Vandommele, Wereldtentoonstelling Gent 1913, 91; Sterckx en Wijnsouw, “Een zekere vergelijking onderling,” 171-172; Storms en de Hemptinne, Algemeene Klasse-Indeeling klasse 7, 26; Groupe II: Beaux-Arts. Oeuvres Modernes 2: Miniature, Médaille, Architecture, 187-223.
203 Groupe II: Beaux-Arts. Oeuvres Modernes 2: Miniature, Médaille, Architecture, 17-24; Drèze, Le livre d’or, 286-288.
204 Groupe II: Beaux-Arts. Oeuvres Modernes 2: Miniature, Médaille, Architecture, 33-36, catalogus: 37-182; Drèze, Le livre d’or, 287; Sterckx en Wijnsouw, “Een zekere vergelijking onderling,” 182; Wuyts, Gent 1913 in metaal vereeuwigd, 81-82.
205 Groupe II: Beaux-Arts. Oeuvres Modernes 2: Miniature, Médaille, Architecture, 187-223; Drèze, Le livre d’or, 288.