De landenpaviljoenen

Zoals reeds gezegd, zijn de meeste moderne decoratieve kunsten in de landenpaviljoenen terug te vinden. Aangezien deze Expo in Gent plaatsvindt, ligt de focus voornamelijk op de decoratieve kunsten in de Belgische paviljoenen. Vervolgens worden de moderne decoratieve kunsten van de drie grootste buitenlandse naties – Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland – onder de loep genomen. Deze landen tellen (naast België) het grootste aantal exposanten en nemen ook de grootste oppervlakte van het Expoterrein in.206

De Belgische paviljoenen

Via de onderstaande kaart (afb.18) wordt eerst een globaal overzicht gegeven waar de Belgische decoratieve kunsten op de Expo-site te zien zijn, alvorens er op elk deel afzonderlijk wordt ingegaan.207

Het ‘Paviljoen van de luxe-industrieën’

Het ‘Paviljoen van de luxe-industrieën’ (het Palais des industries de luxe) bevindt zich aan weerszijden van het erehof aan de ingang van de Expo-site. Aan de rechterkant van het erehof wordt de voor dit onderzoek belangrijkste groep – groep XII (Versieringen en meubelen voor openbare gebouwen en woningen) – ondergebracht. Verder stellen hier ook de SintLucasscholen en de deelnemers van groep III, waar o.a. de boekdrukkunst toe behoort, tentoon. Aan de linkerkant van het erehof bevindt zich het grote ‘Mode en Textielpaleis’, het ‘Paleis van de diamantairs, goudsmeden en juweliers’ en het ‘Paleis der Vrouwelijke Handwerken’.208 Alvorens toe te spitsen op groep XII, worden eerst alle andere paviljoenen waarin de hedendaagse decoratieve kunsten aan bod komen, kort besproken.

Het ‘Paleis van de Mode en de Textielindustrie’

Aangezien Gent het centrum is van de Vlaamse textielindustrie, krijgt het ‘Paleis van de Mode en de Textielindustrie’, waarin groep XIII (Garens – Weefsels – Kleederen) is ondergebracht, een grote plaats op deze Expo. De voorzitter van de Belgische sectie van deze groep is F. Van Hoegaerden, die wordt bijgestaan door Ferdinand Feyerick als vicevoorzitter en Eugène Choque, graaf Ferdinand de Hemptinne, Georges Peltzer en C. Stroobant-Boogaerdts als ondervoorzitters van deze omvangrijke groep. In dit paleis zijn de drie grootste Belgische textielindustrieën (de industrie van linnen, katoen en wol) vertegenwoordigd. Daarnaast maken de klassen van zijdedraad en zijden stoffen (klasse 83), van kledingaccessoires (terug te vinden in verschillende klassen) en van kant-, borduur- en passementwerk (klasse 84) deel uit van dit paleis. In deze laatste klasse stellen 35 personen tentoon. Deze klasse kan, samen met het Salon-lumière, waarin couturestukken getoond worden, ook tot de eigentijdse Belgische decoratieve kunst gerekend worden.209

Het ‘Paleis van de diamantairs, goudsmeden en juweliers’

In dit paleis worden klasse 94 (goud- en zilversmederij) en klasse 95 (juwelierskunde) getoond, die beiden tot groep XV (Verschillende bedrijven) behoren. Deze groep wordt voorgezeten door L. Coetermans. P. Liénart is de vicevoorzitter en Adolphe Adler, Jules Fonson, Alphonse Fontaine en Elie Nias zijn de vier ondervoorzitters van deze groep. In klasse 94 stellen 14 personen hun werk tentoon (afb.19), terwijl in de klasse van de juwelierskunde 33 diamantairs exposeren.

Afb.19: De salons van de goudsmeedkunst
J. Malvaux, foto section belge – les salons de l’orfèvrerie, Gent: Universiteitsbibliotheek.

Links van dit paleis bevinden zich de overige klassen uit deze groep, waarvan klasse 97 (de kunstvoorwerpen van brons) voor dit onderzoek de belangrijkste is. In deze klasse tonen 29 personen hun decoratieve kunst aan het publiek. Een van deze deelnemers is de internationaal befaamde bronsgieterij La Compagnie des Bronzes uit Brussel, die voor de 22ste keer in haar bestaan aan een Wereldtentoonstelling deelneemt. Op deze Expo stelt zij, naast enkele wassen modellen, voornamelijk bronzen kunstvoorwerpen, meubelen in historiserende en moderne stijl en bronswerk voor verlichtingselementen tentoon. Ondanks het feit dat La Compagnie des Bronzes ook bekend is voor het gieten van beelden van monumenten, opteert zij er vooral voor om de objecten die in hun winkels te koop zijn, op de Expo tentoon te stellen.210

Het ‘Paleis der Vrouwelijke Handwerken’ 

In dit vrouwenpaviljoen worden de drie klassen van groep XVIII ondergebracht. De erevoorzitter van deze groep is gravin J. d’Oultremont. Barones R. de Kerchove d’Exaerde en Emile Braun zijn de voorzitters van deze groep en Camille de Bast, mevr. Gérard Cooreman en barones H. della Faille d’Huysse zijn de vicevoorzitters. Naast de demonstraties van klasse 113 (meisjesscholen in werking) en de producten van de op vrouwen gerichte nijverheden van klasse 115 (vrouwelijke nijverheden in werking), kunnen de bezoekers van dit paleis in contact komen met de eigentijdse toegepaste kunsten in het Salon de l’art appliqué van klasse 114 (wetenschappen, kunsten, economische instellingen, weldadigheid) (omcirkeld in afb.20). Het precieze aantal decoratieve objecten en vrouwen die hun werk in dit salon voor toegepaste kunsten tentoon stellen is onduidelijk, aangezien er in de catalogus van deze klasse niet gespecificeerd wordt waar alle objecten uitgestald worden. Wat wel met zekerheid uit de catalogus valt af te leiden, is dat er van 422 vrouwen toegepast werk (artistiek kant- en borduurwerk, tapijten, gedecoreerd leder, hout en metaal, emaille, boekverluchting, miniaturen, decoratieve schilderkunst en sculptuur) in dit paleis tentoongesteld wordt.211

Afb.20: Het Salon de l’art appliqué van Groep XVIII
Plan van groep XVIII van de Belgische sectie, Brussel: Rijksarchief.

De tentoonstelling van de Sint-Lucasscholen   

Deze tentoonstelling, georganiseerd door het netwerk van katholieke scholen voor kunstonderwijs, vindt plaats aan het uiteinde van het ‘Paviljoen van de luxe-industrieën’ aan de rechterkant van het erehof. Een reproductie van het portaal van het zuidelijke transept van de Sint-Maartenskerk in Ieper, gemaakt door Aloïs De Beule, die een oud-leerling is van de Gentse Sint-Lucasschool, siert de ingang van deze tentoonstelling (afb.21). Verder biedt de tentoonstelling een uitstekende weergave van het onderwijsprogramma van de SintLucasscholen, waar het bestuderen en respecteren van grote meesters uit het verleden en het . perfectioneren van de praktische uitvoering in het kunstambachtelijk onderwijs, centraal staan.212

Afb.21: De ingang van de tentoonstelling van de Sint-Lucasscholen
J. Malvaux, foto section belge – collectivité des écoles Saint-Luc, Gent: Universiteitsbibliotheek

 De tentoonstelling van groep III

Groep III (Toestellen en wijzen, over ’t algemeen voor de letteren, de wetenschappen en de kunsten) stelt in het ‘Paviljoen van de luxe-industrieën’, rechts van de monumentale ingang, tentoon. De voorzitters van de Belgische sectie van deze groep zijn V. Jeanne en V. Mahillon, bijgestaan door drie vicevoorzitters: Adolphe Hoste, Emile Mathieu en Alfred Van Bever. In deze groep zijn zowel land- en topografische kaarten als chirurgische instrumenten te zien, maar daarnaast zijn er ook eigentijdse decoratieve kunsten, zoals typografie, affiches, boekbinderij en de versiering en meubilering van schouwburgen en decors te bewonderen, evenals de machines die voor hun productie gebruikt worden.213  

 De tentoonstelling van groep XII  

Rondom het eresalon van de Belgische sectie, waar de monumentale kunst in de kijker wordt gezet, bevinden zich de standen van de verschillende klassen van groep XII (Versiering en meubelen voor openbare gebouwen en voor woningen).214 Deze groep wordt voorgezeten door J. Hénin, voorzitter van de Association des fabricants de glaces de Belgique en de architect Jules Brunfaut. Verder zijn de ingenieur Hubert de le Paulle, de meubelfabrikant Félicien Desneux, de keramist Joseph C. Helman, de voorzitter van de Association des maîtres de verreries belges Paul Noblet en de architect Jules Van den Hende (1873-1943) de vicevoorzitters van de Belgische sectie van groep XII.215 Vooreerst is een overzicht van enkele deelnemers aan groep XII in onderstaand plan terug te vinden (afb.22). Vervolgens worden de tien klassen van groep XII (dit is klasse 66 t.e.m. klasse 75) afzonderlijk toegelicht.

* Klasse 66: Vaste versiering van openbare gebouwen en woningen
 
Tot deze klasse worden plannen, tekeningen en modellen van de vaste versiering van gebouwen gerekend. Verder behoren timmer- en schrijnwerk, beeldhouwwerk ter versiering van gebouwen, ijzerwerk toegepast op de vaste versiering van huizen (zoals traliën, hekken en dakversieringen), sierschilderingen op steen, hout, metaal en doek, steen-, marmer- en emaillemozaïeken voor vloeren, muren en gewelven en alle keramiektoepassingen voor de vaste versiering van gebouwen, tot deze klasse. Het organiserend comité van klasse 66 is dezelfde als van klasse 67 en 68. De voorzitter van dit comité is Jules Van den Hende en de vier ondervoorzitters zijn de beeldhouwer en decorateur Félix Coosemans (1850-1920), de schilder Jean Delville, de behangpapierfabrikant Herman Peters-Lacroix en de beeldhouwer en penningsnijder Charles Samuel (1862-1938).216  In totaal stellen 131 personen/firma’s in deze klasse tentoon, waarvan 28 personen een plaats krijgen in het eresalon van de Belgische sectie. In dit eresalon of ‘Salon der Monumentale Kunst’, dat aan de hoofdingang van de Belgische afdeling ligt, zijn 69 monumentale schilder- en beeldhouwwerken samengebracht (afb.23). Enerzijds zijn er werken te zien die voor de Expo zelf gecreëerd zijn, zoals de muurschilderingen van Constant Montald (1862-1944) en Albert Ciamberlani (1864-1956) en de modellen van Ingels’ Ros Beyaert en van Van Biesbroecks’ beeldengroep voor het ‘Waterkasteel’. Anderzijds zijn er ook modellen en reproducties van elders gerealiseerde monumentale schilder- en beeldhouwwerken te zien.217 

Afb.23: Het ‘Salon der Monumentale Kunst’
J. Malvaux, foto Salon d’Honneur de la section belge, Gent: Universiteitsbibliotheek.

De getoonde werken zijn terug te vinden in een afzonderlijke catalogus, die aan dit salon gewijd is. Van de overige 103 exposanten van klasse 66, die niet in het eresalon te zien zijn, is niet geweten hoeveel en welke objecten zij op de Expo tentoon stellen. Uit de algemene catalogus van de Belgische sectie kunnen immers enkel de namen en (vaak ook) het beroep/specialisatie van de deelnemers afgeleid worden. Slechts zelden wordt weergegeven wat zij tentoonstellen. Wat wel met zekerheid uit de catalogus kan worden afgeleid is dat er in deze klasse minstens 38 architecten, 15 decoratieve schilders en 11 beeldhouwers tentoon stellen.218 Tot de exposerende architecten behoren o.a. Louis Cloquet (1849-1920) en Stéphane Mortier (1857-1934). Zij exposeren de plannen en foto’s van het door hen ontworpen Postgebouw op de Korenmarkt in Gent (dat gebouwd is in de aanloop naar de Gentse Expo). Ook de architect van ‘Oud Vlaendren’ Valentin Vaerwijck, de Expo-architect Oscar Van de Voorde en Joseph Viérin (1872-1949), die de opbouw van de stand van de SintLucasscholen op de Expo gecoördineerd heeft, stellen hier tentoon. Voorts tonen de beeldhouwers Aloïs de Beule, Pieter Pauwels (1887-1969) en Remi Rooms (1861-1934), die allen aan de Gentse Sint-Lucasschool gestudeerd hebben en in neogotische stijl werken, hier enkele werken. A. De Beule en R. Rooms hebben tevens meegewerkt aan de decoratie van het Postgebouw, waardoor hun ontwerptekeningen van de beelden voor dit gebouw mogelijks op de Expo te zien waren. Hetzelfde is mogelijk voor de decoratieschilder Prosper Cornelis, die de sgraffito-schilderingen aan het Postgebouw heeft uitgevoerd. Tot slot stelt ook René de Cramer (1876-1951), die allerlei uithangborden, banderollen, banieren, vlaggen en aanplakbiljetten (waaronder de affiche van ‘Oud Vlaendren’) voor de Expo gemaakt heeft, hier tentoon.219 Verder is het opmerkelijk dat 80 Belgische exposanten van deze klasse door de juryleden met een diploma bekroond zijn, terwijl slechts twee personen een individuele beloning als collaborateur en twee als coopérateur gekregen hebben.220 In groep XII wordt er bij de beloningen immers ook een onderscheid gemaakt tussen collaborateurs/medewerkers (dit zijn de personen die de tentoongestelde voorwerpen ontworpen hebben) en coopérateurs/medehelpers (dit zijn de meestergasten en werklieden die de voorwerpen effectief gemaakt hebben). Zij kunnen wel slechts een diploma ontvangen als de stand van de firma die hun producten tentoon stelt op zijn minst een gouden medaille behaald heeft. Collaborateurs kunnen dan één van de volgende diploma’s ontvangen: een grand prix, een diplôme d’honneur of een médaille d’or. Hier moet de graad van onderscheiding wel ten minste een graad lager zijn dan de onderscheiding van de firma. De coopérateurs kunnen slechts een beloning ontvangen die het diploma van een bronzen medaille niet te boven gaat. Enkel voor buitengewone verdiensten kan van deze voorwaarden afgeweken worden.221

* Klasse 67: Glasramen & klasse 68: Behangpapier Tot klasse 67 behoren stalen van verschillende soorten glas, modellen van raambeslag en glasramen die bestemd zijn voor kerken, tempels, burgerlijke gebouwen en woningen. In klasse 68 worden zowel behangpapieren als de grondstoffen en de machines ter vervaardiging van het papier, getoond. In beide klassen samen stellen 12 exposanten tentoon: acht glasschilders en vier behangpapierfabrikanten. Wat zij juist tentoongesteld hebben, is ook hier niet geweten. Van de deelnemers aan klasse 67 is Gustave Ladon (1863-1942), oprichter van het Gentse Maison Ladon en boegbeeld van de Belgische neogotische glasschilderkunst, wellicht de bekendste. Ladons’ glasramen staan vooral bekend voor hun prachtig en gevarieerd coloriet, hun vlotte composities en hun kwaliteit op zowel artistiek als ambachtelijk vlak. Deze kenmerken zal Ladon met zijn stand op de Gentse Expo waarschijnlijk extra in de verf gezet hebben.222 Van de behangpapierfabrikanten is Usines Peters-Lacroix (UPL) de belangrijkste en internationaal bekendste Belgische fabriek. Mogelijks heeft UPL de volgende klassieke behangpapieren met bloemmotieven en passementwerk, van een catalogus met stalen die dateert uit 1912 of 1913, op de Expo getoond (afb.24).223

Afb.24: Behangpapierstalen van UPL met bloemmotieven en passementwerk (rechts)
 Stalen van een catalogus van UPL, 1912-1913, Brussel: KIK inventaris van behangpapieren. 

Dat Gustave Ladon en de behangpapierfabrikant UPL voorname deelnemers in deze klassen zijn, blijkt eveneens uit hun selectie om respectievelijk deskundige en vicevoorzitter (dit is Herman Peters-Lacroix) van de jury te zijn. Ladon kan bijgevolg, net zoals UPL, zelf geen onderscheidingen ontvangen, hoewel twee medewerkers uit zijn atelier wel een diploma gekregen hebben. De overige exposanten hebben ook allemaal een onderscheiding behaald.224
 
* Klasse 69: Goedkope meubelen en prachtmeubelen
 
Het organiserend comité van deze klasse, die alles van meubilair omvat, bestaat uit de Brusselse meubelfabrikant Félicien Desneux die de voorzitter van dit comité is en Joseph De Coene van de Kortrijkse Kunstwerkstede gebroeders De Coene en de architect/meubelmaker Georges Verbeke die de vicevoorzitters zijn. Deze klasse telt 35 deelnemers waarvan er drie, wiens stands op de Expo fotografisch gedocumenteerd zijn, uitgelicht worden.225
 
De Brusselse interieurzaak L’Art décoratif C. Dangotte heeft vermoedelijk het volgend modern interieur, ontworpen door de Engelse kunstenares Eleanor Mabel Sarton (1878-1950), op de Expo tentoon gesteld (afb.25).226

Afb.25.1: Salon van L’Art décoratif C. Dangotte op de Gentse Expo

Afb.25.2: Detail van het kabinet uit het geëxposeerde salon
 Mabel Sarton, ontwerp van het salon van L’Art décoratif C. Dangotte, 1913, New York: Cooper-Hewitt, Smithsonian Design Museum.

Het salon oogt modern door de strakke lijnvoering van het meubilair. Voorts wordt de decoratie beperkt tot een bloemmotief en een geometrisch lijnenspel. Dit wordt in alle interieurelementen herhaald, waardoor het interieur een goed doordacht geheel vormt. Voor het kabinet dat zich in de salon bevindt, zijn verschillende houtsoorten en kostbare materialen, zoals parelmoer, ivoor en zijde gebruikt. De aandacht voor de kwaliteiten van het gebruikte materiaal wordt gekoppeld aan een rationele vormgeving.227 
De strakke lijnvoering, de beperkte decoratieve motieven en de eenheid in het interieur verraden een Weens-Duitse invloed. Deze invloed was reeds vanaf de Expo van Turijn in 1902 in de Belgische art nouveau terug te vinden. De gestileerde bloemmotieven, de herinterpretatie van de traditionele Franse Louis XVI-stijl, het gebruik van kostbare materialen en de appreciatie van handwerk (zoals het inlegwerk van het kabinet) wijzen dan weer eerder in de richting van de Franse art deco.228 Het moderne salon van Sarton straalt met andere woorden een mix van allerlei invloeden uit. L’Art décoratif C. Dangotte heeft voor dit salon geen onderscheiding ontvangen. Deze interieurzaak heeft daarentegen wel een diplôme d’honneur gekregen voor het interieur van het huis van de burgermeester in het ‘Modern Dorp’.229

De Kortrijkse Kunstwerkstede gebroeders De Coene, opgericht in 1887, heeft één van de grootste stands van deze klasse, die bovendien uitstekend gesitueerd is (namelijk centraal in de hal, aansluitend op het eresalon (zie afb.22)). Op deze stand presenteert de Kunstwerkstede een moderne eetplaats aan het publiek (afb.26).230

Afb.26: De moderne eetplaats van de gebroeders De Coene
De gebroeders De Coene, Moderne eetplaats, 1913, Gent: Universiteitsbibliotheek

Deze eetkamer met eerder robuuste interieurelementen straalt luxe uit. Het zwaar meubilair, de rechte lijnvoering en de beperkte decoratie leunen aan bij de sobere Belgische art nouveau en de stijl van de Engelse Arts and Crafts Movement. Deze inspiratiebron komt bijvoorbeeld ook naar voor in de visitekaartjes die men op de Expo uitdeelde (afb.27).231

Afb.27: Visitekaartje van De Coene frères
Decoene frères: Ateliers d’art de Courtrai. Mobilier, Décoration, Tapis, Vitraux, Installations Complètes. Gent: Universiteitsbibliotheek.

De Coene bracht in zijn beginperiode (tot 1925) naast deze moderne stijl ook andere stijlen, zoals neo-Franse (Luis XVI, Directoire, Empire), neo-Engelse (Hepplewhite, Chippendale) en neo-Vlaamse stijlen en meubilair in de art nouveau uit.232  Aangezien Joseph De Coene deel uit maakt van de jury van klasse 69, kan deze moderne eetplaats niet met een onderscheiding bekroond worden. Drie collaborateurs van de Kunstwerkstede (Auguste Delbaere, Arthur Dutoit en Charles Noppe) zijn echter wel met een erediploma beloond.233
 
De laatste onderneming waarvan de stand op de Gentse Expo gedocumenteerd is, is de Ebénisterie d’Art Renaisienne uit Ronse (afb.28).

Afb.28: Stand van de Ebénisterie d’Art Renaisienne
J. Malvaux, foto section belge – l’ameublement, Gent: Universiteitsbibliotheek.

Deze stand valt op door zijn amalgaam van stijlen, waarbij de schrijnwerkerij haar kunde in de populaire, traditionele neostijlen en in de moderne stijlen tegelijk aan het publiek wilt etaleren. Zo contrasteert de historiserende sokkel van de vrouwenbuste op de voorgrond met de eenvoudige, rationele stoelen, die ontdaan zijn van alle ornamentiek op de achtergrond. Verder refereren de ingebouwde kasten aan weerszijden van de haard naar de sobere lijnvoering van de meer geometrische art nouveau. Dit alles is dan weer gesitueerd in een ‘Vlaams huis’, waarvan het vakwerk in de lambrisering herhaald wordt. Deze stand is door de juryleden van klasse 69 met een erediploma bekroond.234  Daarnaast heeft de directeur van de Ebénisterie het Salon Moderne in het ‘Paleis der Vrouwelijke Handwerken’ ingericht (onderlijnd in afb.20).235 Wat hierbij opvalt is dat de ontwerptekening van één van de wanden van het Salon Moderne dezelfde is als de wand op de eigenlijke stand van de schrijnwerkerij (afb.28 en 29). Of hetzelfde ontwerp in beide standen terug te zien was of het oorspronkelijke ontwerp voor het Salon Moderne afgekeurd was en daarom gebruikt is in de eigen stand van de firma, is voorlopig onduidelijk.
 

Afb.29: Ontwerptekening voor het Salon Moderne
Waterloos-Bataille, Salon Moderne – Travaux Féminins, Brussel: Rijksarchief.

Van de overige 32 deelnemers die in deze klasse tentoon stellen, is niet geweten wat zij op de Expo getoond hebben. Tot slot hebben quasi alle deelnemers een onderscheiding van de jury voor hun stand gekregen.236
 
* Klasse 70: Tapijten, behangsels en andere stoffen voor de meubilering & klasse 71: Losse versiering en behangerswerk
 
In klasse 70 zijn vloerkleden, karpetten, tapijtwerk, gang- en traplopers, matten, linoleum, stoffering en leder voor meubilair en lederbehang terug te vinden, evenals het materiaal om tapijten en behangsels te vervaardigen. Tot klasse 71 behoort alle versiering voor publieke en particuliere feesten, voor kerkelijke diensten, enz. Verder behoren onder meer stoffen behang, beddengoed, baldijken, gordijnen, lijsten en ingelijste spiegels tot deze klasse. Deze twee klassen hebben hetzelfde organisatiecomité met aan het hoofd de industrieel Emile Vander Borght, die wordt bijgestaan door Henriette Bosché, professor decoratieve kunst, MorelJamar, vicevoorzitster van Arts de la Femme, en de provinciale raadgever Charles Nyssens als vicevoorzitters.237  In klasse 70 stellen slechts zes Belgische ondernemingen tentoon en in klasse 71 acht. Van deze ondernemingen is wederom niet geweten wat zij juist tentoongesteld hebben. In het Franse tijdschrift Revue Textile et des Arts Industriels is er wel een bespreking terug te vinden van les tissus d’ameublement à l’Exposition Universelle de Gand, waarin de Belgische sectie (met ondernemingen uit klasse 69 en 70 en uit groep XIII) vergeleken wordt met de Franse en de Duitse sectie. Vooreerst wordt over de Belgische sectie gezegd dat ze de Franse smaak volgt, waarmee de auteur van dit artikel niets positief bedoelt. In Frankrijk grijpt men voor de prints van de stoffen immers terug naar de oude stijlen (van de renaissance tot en met Louis XVI en de empire), die niet overeen stemmen met de behoeften van vandaag. In Duitsland en Engeland heeft men daarentegen wel nieuwe prints ontworpen, namelijk prints met respectievelijk een ‘droge lijnvoering’ en met ‘sobere composities met bloemen en vogels’. Ook op het vlak van kleurgebruik is er nog geen vernieuwing in de Franse stoffen merkbaar, terwijl dit wel voor Duitsland en Engeland het geval is. Als de Belgen de Franse smaak volgen, wil dit zeggen dat ook in de Belgische sectie de bedrukte stoffen en de bekleding van het meubilair vooral historiserend en nauwelijks vernieuwend is.238 Daarna volgt de eigenlijke (korte) bespreking van enkele Belgische exposanten. Over Vanderborght frères, die in klasse 70 tentoon stelt, wordt gezegd dat ze prachtig damast en imberline (een techniek voor zijdestoffen), uitstekend geproduceerd en in een groot kleurenassortiment tentoon stellen.239 Volgens de auteur van het artikel is het best uitgewerkte ensemble van hun stand, de stoffen met gouden achtergrond en de stoffen waarin het goud overheerst. Zij komen immers perfect overeen met de getoonde oriëntaalse tapijten. Daarnaast stelt de firma ook een indienne en Venetiaans zijdewerk in neo- Louis XIV, XV en XVI stijlen tentoon. De Boutte uit Ingelmunster, ook een exposant in klasse 70, wordt eveneens (kort) in het artikel vermeld. Hierover wordt gezegd dat ze fijne artikelen van zijde tonen. De standen van beide bedrijven vielen ook bij de juryleden in de smaak: Vanderborght frères heeft een grand prix behaald en De Boutte een erediploma. Bovendien hebben de twee andere Belgische ondernemingen in deze klasse eveneens een onderscheiding gekregen.240  Verder exposeert de kunstenaar Jos Damien (1879-1973) in klasse 71 twee decoratieve schilderijen (Les Tornéors en Lou Rondel), die door Marg. Nys-Monfort zijn afgewerkt met borduurwerk. Deze bijdrage is met een gouden medaille bekroond. Voorts zijn er slechts drie andere Belgische exposanten van klasse 71 die in de prijzen zijn gevallen.241 

* Klasse 72: Aardewerk  & klasse 73: Kristal- en glasnijverheid
 
In klasse 72 komen de grondstoffen en de machines voor het maken van porselein aan bod. Daarnaast worden er allerlei soorten porselein getoond, zoals bakstenen, bezettegels, dakpannen en buizen als bouwtoepassingen, maar ook kunstvoorwerpen van zandsteen, beeldjes en ornamenten van gebakken aarde, mozaïeken en muurversieringen. Ook in de volgende klasse (klasse 73) worden de grondstoffen en materialen die gebruikt worden voor het maken van glas, aan het publiek getoond. Verder behoren zowel industriële glastoepassingen (zoals flessen en venster-, spiegel-, bril-, en horlogeglas), als glazen kunstvoorwerpen en onechte edelstenen tot deze klasse. De industrieel Léon Gilliot is de voorzitter van klasse 72. Drie andere industriëlen, L. Escoyez (fabrikant van vuurvaste materialen en keramiek), Joseph C. Helman (keramist en vicevoorzitter van groep XII) en Léon Rossum, vervolledigen het organisatiecomité van deze klasse. Klasse 73 wordt voorgezeten door Paul Noblet, voorzitter van de Association des maîtres de verreries belges en vicevoorzitter van deze groep, samen met F. Lambert, directeur van de Verreries des Hamendes in Jumet en de ingenieur Oscar Misonne als vicevoorzitters.242  In de klasse van het aardewerk exposeren 16 Belgische ondernemingen, waarvan er enkele kort besproken worden. De keramist P.-J. Laigneuil (1870-1950) is de oprichter van de Kunstpotterij Laigneuil. Hier maakte hij naast geglazuurde vloer- en wandtegels, ook figuratief en decoratief aardewerk (zoals vazen, paraplubakken, kannen, cache-pots en tabakspotten). Wat hij op de Gentse Expo heeft getoond, is nog niet geweten, maar hij heeft hiervoor wel een gouden medaille gekregen. Een andere deelnemer van deze klasse is S.A. Tuileries de Pottelberg, een fabriek van keramische bouwmaterialen. Mogelijks heeft de dakpannenfabriek haar (vandaag nog steeds) bekende dakpan, de Pottelbergpan op de Expo getoond. Deze onsplijtbare dakpan was immers de minst poreuze keramische dakpan die op dat ogenblik op de markt was. Aangezien een bestuurslid van de Pottelbergse dakpannenfabriek lid is van de jury, heeft deze stand evenwel geen onderscheiding gekregen.243 De laatste deelnemer van deze klasse die besproken wordt, is de Brugse pottenbakkerij Le Hibou. De pottenbakkerij, die pas in 1909 is opgericht, produceert zowel klein gebruiksaardewerk (zoals tegels, schouwmantels, bloembakken en culinair aardewerk) als kleine figuratieve kunstobjecten. Aan de hand van een verkoopscatalogus die vermoedelijk kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog is uitgegeven, kan bepaald worden wat de pottenbakkerij geproduceerd en dus eventueel tentoongesteld heeft. Hieruit blijkt dat vooral de productie van uniform groen geglazuurd sieraardewerk, een imitatie van het 18de-eeuwse groen geëmailleerde aardewerk van Wedgwood, het belangrijkst was. Aangezien dit sieraardewerk voornamelijk bestemd was voor de Engelse markt, zou Le Hibou dit op de Gentse Expo, een tentoonstelling die door veel buitenlandse bezoekers wordt aangedaan, getoond kunnen hebben (afb.30).
 
 
 
 Afb.30: v.l.n.r. groen geglazuurde vaas, asbak, vuurkorfje en kandelaar
 Le Hibou, verkoopscatalogus, n.d., Torhout: Museum Torhouts Aardewerk. 
 

Tot slot is het opvallend dat de oprichter van Le Hibou, Joseph Van Iseghem (1886-1963), ook onder eigen naam heeft deelgenomen. Hijzelf heeft een zilveren medaille op de Expo behaald, terwijl Le Hibou een gouden medaille behaald heeft. Waarom onder twee benamingen is deelgenomen, is nog niet achterhaald.244   In klasse 73 stellen 27 ondernemingen tentoon, waarvan er 25 tot twee collectiviteiten (Collectivité des Glaceries belges à Charleroi en Collectivité des maîtres de verreries belges) behoren. Wat deze ondernemingen en collectiviteiten getoond hebben is (wederom) onbekend, hoewel zij (althans volgens G. Drèze) de sterkte en diversiteit van de Belgische glasindustrie laten zien. Toch moeten de stands van klasse 73 opmerkelijk geweest zijn, aangezien elke Belgische exposant met een grand prix onderscheiden is.245
 
* Klasse 74: Toestellen en wijzen voor de verwarming en de verluchting & klasse 75: Toestellen en wijzen voor de verlichting, niet door elektriciteit
 
De objecten die in klasse 74 getoond worden, vallen niet onder de decoratieve kunsten.246 Tot klasse 75 behoort echter alle verlichting door middel van plantaardige of minerale olie en gasverlichting, waarvan de lampen(kappen) wel onder dit begrip vallen. Elektrische verlichting is dan weer in het ‘Lichtpaleis’ (onder een andere klasse) terug te vinden. Het organisatiecomité van deze klasse bestaat uit Hubert de le Paulle, directeur van La compagnie continental du Gaz en vicevoorzitter van groep XII, als voorzitter en Guillaume Bernard, directeur van de Etablissements Lempereur et Bernard, Charles De Coene, directeur van de Compagnie des Bronzes en Ernest Nathan, afgevaardigd bestuurder van de firma Bec Auer, als vicevoorzitters.247 Aan deze klasse nemen 12 Belgische exposanten deel, waarvan de Brusselse firma Bec Auer kort wordt toegelicht. Zij stelt Auerbekken- en kousjes voor gaslampen, dat een helderder licht doet ontstaan, in haar stand tentoon (afb.31). Voor deze stand heeft de firma een grand prix ontvangen.248  
 

Afb.31: Een Auer gaslamp
“Bec Auer,” laatst geraadpleegd op 27 juli 2016, http://www.benne-sa.fr/fr/d%C3%A9finition-bec-auer.

Verder behoren de  bronzen verlichtingselementen van La Compagnie des Bronzes, die reeds in het ‘Paviljoen van de luxe-industrieën besproken is, ook tot deze klasse. Aangezien de Compagnie vertegenwoordigd is in de jury, heeft zij geen prijs ontvangen. Van de overige 10 exposanten hebben er negen een onderscheiding gekregen.249
 
Klasse 75 is de laatste klasse van groep XII, waardoor alle decoratieve kunsten die in het ‘Paviljoen van de luxe-industrieën’ te zien zijn, toegelicht zijn. Om een volledig beeld van de tentoongestelde Belgische decoratieve objecten te krijgen, moeten ook nog andere paviljoenen in rekening gebracht worden. Deze paviljoenen worden kort in het volgend deel besproken.
De overige Belgische paleizen

– Het Palais de l’Industrie –

In dit paleis, dat zich aan de Natiënlaan bevindt, worden de eigenlijke industriële producten aan het publiek getoond. Hier krijgen de mijnbouw en de metaalsector een plaats naast de ‘Hal der machines’ en het ‘Lichtpaleis’. Toch zijn er ook in dit paleis (enkele) industrieel geproduceerde decoratieve kunsten te zien. Zo behoort klasse 65, waar de kleine metaalnijverheid aan bod komt, tot groep XI (Mijnen – metaalnijverheid). Hoewel hier toch voornamelijk klein industrieel materieel en werktuigen getoond worden, zijn hier ook de producten van de gespensmederij, van het fijn pletwerk, van het slaan van goud, zilver en tin en van de vergulding, verzilvering, verkopering, bronzering, verzinking, vernikkeling en galvanoplastiek te zien. Het ‘Lichtpaleis’ is voorbehouden voor groep V (Elektriciteit). Tot deze groep behoort klasse 25 (Elektrische verlichting), de pendant van klasse 75 van groep XII. Ook hier zijn dus de decoratieve kunsten terug te vinden: naast lampen worden er in deze klasse voorbeelden van particuliere inrichtingen met elektrisch licht getoond (zoals werkplaatsen, openbare gebouwen en woningen) en worden er bijzondere elektrische toestellen (luchters en kronen, stand- en wandlantaarns, staanders en hangers) in de kijker gezet.

– Het Palais colonial –

In dit paleis, waarin het grote Panorama du Congo is ondergebracht, wordt heel wat aandacht geschonken aan de decoratieve kunst uit de Belgische kolonie. Zo zijn de muren van het Salon d’honneur opgeluisterd met Congolese wapens en zijn er in de vitrines “eenige schoone specimens van de inlansche kunst tentoongesteld [zoals] trompen, aardewerk, bijtelwerk in hout, enz.” (afb.32).250 Verder zijn in de gaanderijen rondom het centraal gelegen panorama ook allerlei sieraadvoorwerpen, meubels, voorwerpen uit gesneden hout (o.a. bekers en poederdozen), aardewerk, munten en brei- en vlechtwerk uit de kolonie te bewonderen.251

Afb.32: Interieurgezicht van het ‘Koloniaal Paleis’
Uit: Lagae, “Het Palais colonial,” 65.

– Het paviljoen van de Gentse academie en de hal van de kunstnijverheidsscholen – 
 
De Koninklijke Academie voor schone kunsten van Gent toont in haar eigen paviljoen het monumentaal en decoratief werk van (oud)leerlingen. De zogenaamde ‘schone kunsten’ komen hier niet aan bod, aangezien zij een plaats krijgen in het ‘Paleis voor Schone Kunsten’ en het ‘Architectuurpaleis’. In dit paviljoen worden 110 stukken tentoongesteld, waaronder decoratieve panelen en friezen, meubilair, behangpapier en glasschilderingen. Welke stukken er precies op deze tentoonstelling getoond worden, is ook hier niet uit de catalogus af te leiden.252  Naast dit paviljoen ligt een hal waarin de (kunst)nijverheidsscholen het werk van hun leerlingen samen met hun onderwijsprogramma’s aan het publiek voorstellen. Wat hier getoond wordt, is wederom niet geweten.253
 
– Het ‘Modern Dorp’ – 
 
In het ‘Modern Dorp’ krijgen de bezoekers een simulatie van een landbouwersdorp te zien, dat het ideale hedendaagse landelijke leven moet tonen. Het ‘Modern Dorp’, opgericht door de Nationale Commissie ter Verfraaiing van het Landleven, heeft als doel een modern, maar authentiek landelijk leven te promoten om zo de plattelandsvlucht tegen te gaan en tegelijk de invloed van de steden op het platteland te beperken.254 Het huis van de burgemeester, waarvan het door de jury onderscheiden interieur door het Brusselse L’Art décoratif C. Dangotte (uit groep XII) vervaardigd is, wordt hier verder toegelicht. 
 

Afb.33: Het huis van de burgemeester in het ‘Modern Dorp’
Jardin et façade postérieur de la maison du Bourgmestre, 1913, Gent: Universiteitsbibliotheek

 Het huis van de burgemeester is een ontwerp van de Expo-architect Oscar Van de Voorde (afb.33). Dit modern en eenvoudig ontwerp sluit aan bij de vormgeving van de Engelse woonhuisvernieuwers Philip Webb (1831-1915), Richard Norman Shaw (1831-1912) en Charles Voysey, die in hun ontwerpen een directe referentie aan historische stijlen proberen te mijden. Van de Voordes’ gebruik van eenvoudige muurvlakken, horizontale vensterrijen en beperkte ornamentiek ligt volledig in de lijn van deze Engelse vernieuwers. Aangezien het interieur het exterieur bepaald heeft, is het huis heel functioneel opgevat. Bovendien zou Van de Voorde zelf het meubilair van deze woning voor het interieurbedrijf L’Art décoratif ontworpen hebben (afb.34).255
 
 

Afb.34.1: Het salon van het huis van de burgemeester

Afb.34.2: De slaapkamer van het huis van de burgemeester
Foto’s van het interieur en de slaapkamer van het huis van de burgemeester in het ‘Modern Dorp’, 1913, Gent: Universiteitsbibliotheek.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onmiddellijk valt de eenvoud van het rationele meubelontwerp in beide interieurensembles op. Deze ensembles zijn modern gedecoreerd, zonder dat daarbij het rurale aspect verloochend wordt. Dit wordt onder meer geïllustreerd door de stoelen met rieten zitvlak en de gevlochten mat in het salon. Verder zorgt het terugkerend gestileerd bloemmotief voor eenheid in het slaapkamerinterieur. In het algemeen tonen beide ensembles aan de bezoekers hoe een praktisch en sober interieur toch een gevoel van luxe kan uitstralen, of zoals het in de gids van het ‘Modern Dorp’ verwoord wordt:  

Elle [la Maison du Bourgmestre] renferme, en outre, plus d’une chose instructive. Elle peut donc contribuer au développement intellectuel et esthétique des gens de la campagne qui la visiteront. Ceux-ci comprendront que, par la simplicité et l’harmonie, on peut arriver à des effets plus heureux que par un luxe de mauvais goût, comme celui qui choque en ces meubles aussi laids que prétentieux, véritables articles de bazar, qui garnissent certains de nos intérieurs ruraux.256
 
Het huis van de burgemeester toont dus perfect aan hoe een modern, authentiek landelijk leven er uit kan zien. Ook in de andere huizen van het ‘Modern Dorp’ wordt trouwens de klemtoon gelegd op het gebruik van eenvoudige, sobere en gemakkelijk te onderhouden meubels. 
 
 Enkele vaststellingen over de Belgische decoratieve kunsten 
  
Bovenstaande beschrijving van de Belgische decoratieve kunsten, levert enkele opmerkelijke vaststellingen. Vooreerst zijn de hedendaagse Belgische decoratieve kunsten, door het ontbreken van een paleis voor decoratieve kunst, verspreid over de hele Expo-site te zien. Dit wordt bovendien nog versterkt door de klasse-indeling: hoewel de meeste decoratieve kunsten samen (in groep XII) getoond worden, komen deze kunsten ook nog in andere groepen aan bod, waardoor zij (fysiek) niet altijd bij elkaar tentoongesteld kúnnen worden. Verder is het opvallend dat (via de catalogus van de Belgische sectie) wel geweten is wie er op de Expo tentoon gesteld heeft, maar dat er nauwelijks iets in de archieven terug te vinden is van wat er geëxposeerd is. Verder onderzoek naar de bedrijfsarchieven van de deelnemers aan de Expo, zou dit kunnen oplossen, hoewel uit een eerste aanzet van dit onderzoek blijkt dat er weinig archiefmateriaal uit deze periode bewaard is. Dit kan enerzijds verklaard worden door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, maar anderzijds kan het ontbreken van informatie over de Belgische decoratieve kunsten in de archieven, er ook op wijzen dat deze kunsten rond 1913, wanneer zij in een crisis verkeren, sterk ondergewaardeerd worden.257 Tot slot is het hierdoor moeilijk te bepalen wat de algemene tendensen in de Belgische decoratieve kunsten in 1913 zijn. Uit de gekende geëxposeerde objecten kan echter wel afgeleid worden dat er een tendens is naar een moderne, sobere vormgeving, hoewel de historiserende stijlen belangrijk blijven. Of dit ook het geval is in de paviljoenen van de buitenlandse deelnemende landen, wordt in het onderstaand deel nagegaan.
 

Tekst : De decoratieve kunsten op de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913 : Eline Stoop

Bronvermelding :
206 Frankrijk telt in totaal 10.562 exposanten, waarmee het een oppervlakte van 42.540 m2 inneemt. GrootBrittannië heeft 752 vertegenwoordigers en een oppervlakte van 13.200 m2, wat vergelijkbaar is met de Duitse aanwezigheid op de Expo die 700 exposanten telt en 12.540 m2 beslaat. In: Drèze, Le livre d’or, 112.
207 De Belgische paviljoenen worden in het roze op de kaart aangeduid.
208 Drèze, Le livre d’or, 185-186.
209 Ibid., 208-209, 212-214; Bijzondere ambtelijke catalogus der Belgische afdeeling (Brussel: M. Weissenbruch, 1913), 133-152; Exposition Universelle et Internationale de Gand en 1913. Commission Supérieure de Patronage de la section belge. Commissariat Général du Gouvernement. Bureaux des Comités de Groupes et de Classes. Conventions entre l’état belge et la Société Anonyme de l’exposition Universelle et Internationale de Gand en 1913 (Brussel: Impr. Lesigne, 1912), 100-101.
210 Ibid., 205; catalogus der Belgische afdeeling, 166-170; Bureaux des Comités de Groupes et de Classes, 111 ; Christine A Dupont., Guy Lemaire, en Vincent Heymans, Fabrique d’art: La Compagnie des Bronzes (18541979) (Brussel: La Fonderie, 2003), 22, 169-173.
211 Bureaux des Comités de Groupes et de Classes, 127-129; Exposition Universelle et Internationale Gand 1913 – Palais des Travaux Feminins, sous le haut patronage de S.M. la Reine, catalogue (Gent: A. Vander Haeghen, n.d), 13-34. Dit paleis maakt deel uit van lopend onderzoek, waardoor er in dit onderzoek slechts heel kort op ingegaan wordt
212 Drèze, Le livre d’or, 203.
213 Bureaux des Comités de Groupes et de Classes, 47; Drèze, Le livre d’or, 195-196.
214 Zie p. 65.
215 Ibid., 94; Drèze, Le livre d’or, 190
216 Storms en de Hemptinne, Algemeene Klasse-Indeeling, 43; Bureaux des Comités de Groupes et de Classes, 95-96.
217 “De Versieringskunsten,” Gand-Exposition 3, nr. 1 (1913): 10; “‘Een zekere vergelijking onderling’,” 176177.
218 catalogus der Belgische afdeeling, 118-122; Salon d’Honneur d’Art Monumental Belge (Gent: Imp. F&R Buyok frères, n.d.): n.p.
219 Agentschap Onroerend Erfgoed, “Postgebouw,” laatst geraadpleegd op 26 juli 2016, https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/25159.; Paul de Paepe, Kortrijkse bedrijven, handelaars en eigentijdse kunstenaars op de Gentse Wereldtentoonstelling van 1913 (s.l.: s.n., 2010), 50, 57, 59, 61; Lexicon van OostVlaamse schilders en beeldhouwers (1700-1940), s.v. “René de Cramer,” laatst geraadpleegd op 26 juli 2016, leph.ugent.be/F/1X14XNGQ3HDPIAF2388G3UQ1M3JE24VKB1GUGH31TY6JS12KVE-01071?func=fullset-set&set_number=002336&set_entry=000001&format=999.
220 Vijf exposanten zijn hors concours gesteld als lid of deskundige van de jury of op vraag van de exposanten zelf. Van de onderscheiden firma’s hebben er 18 een grand prix gekregen, 16 een diplôme d’honneur, 18 een gouden, 17 een zilveren, 8 een bronzen medaille en 3 een diplôme de mention. Uit: Exposition Universelle et Internationale de Gand en 1913. Commissariat Général du Gouvernement. Liste des récompenses décernées aux exposants (Brussel: Lesigne, 1913), 122-124.
221 Diploma’s klasse 66, 1913, Map: Liste des récompenses décernées aux participants belges (par classes) (nr. 2116), Brussel: Rijksarchief; Wereldtentoonstelling Gent 1913 – internationale jury voor de belooningen, uittreksel der verordening (Brussel: Etabilissements Emile Bruylant, 1913), 4, 7-8.
222 Storms en de Hemptinne, Algemeene Klasse-Indeeling, 43; catalogus der Belgische afdeeling, 122-123; Theo Mertens, Uit licht geboren – Gust Ladon (1863-1942), hoogtepunt van neogotische glasschilderkunst (Lommel: VZW Lommel, 1990), 80, 83, 90.
223 Norbert Poulain, Belgisch behangselpapier uit het interbellum (Gent: Interbellum, 1996), 13.
224 Diploma’s klasse 67 en 68, 1913, Map: nr. 2116, Brussel: Rijksarchief; Drie hebben een grand prix gekregen, twee een diplôme d’honneur, twee een gouden en drie een bronzen medaille. Uit: Liste des récompenses décernées aux exposants, 124.
225 Bureaux des Comités de Groupes et de Classes, 96; catalogus der Belgische afdeeling, 123-124. 226 “Desk/cabinet (Belgium), 1913,” laatst geraadpleegd op 27 juli 2016, https://collection.cooperhewitt.org/objects/18654293/with-image-13322/.
227 “Desk/cabinet (Belgium), 1913.”
228 Adriaenssens, “Wenen-Brussel: realiteit of mythe? De invloed van de Wiener Werkstätte op de Belgische interieurkunsten,” 27-28; Jared Goss, French art deco (Londen: Thames & Hudson, 2014), 4, 7; Yvonne Brunhammer, Art Nouveau, Belgium, France: Catalogue of an Exhibition organized by the Institute for the Arts, Rice University, and the Art Institute of Chicago (Houston, Tex.: Institute for the Arts, Rice University, 1976), 122-123.
229 Liste des récompenses décernées aux exposants, 125; De bespreking van het interieur van dit huis volgt later, zie IV.2.1.1. Het ‘Modern Dorp’, p. 97-100.
230 De Paepe, Kortrijkse bedrijven op de Gentse Wereldtentoonstelling, 66; “De Coene Frères SA,” laatst geraadpleegd op 27 juli 2016, http://www.decoene.eu/de-coene/.
231 Ibid.; Adriaenssens et al., Art Nouveau en Design, 188; Brunhammer, Tise en Khalifa, Les artistes décorateurs, 22; Noël Hostens, “De ‘american dream’ van Jozef De Coene in Kortrijk. Meubeldesign uit het eerste kwart van de twintigste eeuw,” Vlaanderen 52, nr. 294 (2003): 197, 200.
232 Hostens, “Jozef De Coene in Kortrijk. Meubeldesign uit het eerste kwart van de twintigste eeuw,” 197.
233 Diploma’s klasse 69, 1913, Map: nr. 2116, Brussel: Rijksarchief; Liste des récompenses décernées aux exposants, 124.
234 Ibid., 125.
235 Briefwisseling tussen P. Wauters, commissaris van groep XVIII, en A. Poppe, architect, 25 januari 1913, Map: Mobilier et aménagement intérieur (nr. 1990), Brussel: Rijksarchief.
236 Slechts twee firma’s zijn, naast diegene die hors concours zijn geplaatst, niet in de prijzen gevallen. Uit: Liste des récompenses décernées aux exposants, 125-126.
237 Storms en de Hemptinne, Algemeene Klasse-Indeeling, 44; Bureaux des Comités de Groupes et de Classes, 96.
238 Paul Derveaux, “Les tissus d’ameublement à l’Exposition Universelle de Gand,” Revue Textile et des Arts Industriels 11, nr. 11 (1913): 395-396.
239 Universalis, s.v. “imberline,” laatst geraadpleegd op 27 juli 2016, http://www.universalis.fr/dictionnaire/imberline/.
240 catalogus der Belgische afdeeling, 125; P. Derveaux, “Les tissus d’ameublement à l’Exposition Universelle de Gand,” Revue Textile et des Arts Industriels 11, nr. 10 (1913): 348; Liste des récompenses décernées aux exposants, 126-127.
241 Aangezien het oeuvre van Jos Damien het onderwerp vormt een lopende studie, wordt hier niet verder op ingegaan. Liste des récompenses décernées aux exposants, 127-128.
242 Storms en de Hemptinne, Algemeene Klasse-Indeeling, 44; Bureaux des Comités de Groupes et de Classes, 97.
243 De Paepe, Kortrijkse bedrijven op de Gentse Wereldtentoonstelling, 75-77, 79, 83.
244 Marc Logghe, De Brugse pottenbakkerij “Le Hibou” (1909-1932) (Torhout: Stadsbestuur – Museum Torhouts Aardewerk, 2014), 49-50, 56, 65, 77.
245 Drèze, Le Livre d’or, 191; Liste des récompenses décernées aux exposants, 129.
246 Zie afbakening van het begrip ‘decoratieve kunsten’ in hoofdstuk I, p. 8-10.
247 Storms en de Hemptinne, Algemeene Klasse-Indeeling, 46; Bureaux des Comités de Groupes et de Classes, 98.
248 catalogus der Belgische afdeeling, 132; Liste des récompenses décernées aux exposants, 131.
249 Liste des récompenses décernées aux exposants, 131.
250 Catalogus-Leidraad voor de Belgische Koloniale Afdeeling en voor het Panorama van Congo (Brussel: Imp. Lesigne, n.d.), 19.
251 Ibid., 47, 49, 59-61
252 Algemeene Wereldtentoonstelling Gent 1913: Koninklijke academie van schoone kunsten (Gent: Impr. Van Doosselaere, 1913), 3-7; Sterckx en Wijnsouw, “Een zekere vergelijking onderling,” 177.
253 Drèze, Le Livre d’or, 188; catalogus der Belgische afdeeling, 14-17.
254 Sofie De Caigny, “Het Moderne Dorp op de Wereldtentoonstelling van Gent,” Faro 5, nr.4 (2012): 29.
255 Capiteyn, Gent in weelde herboren, 115, 134, 165; J. Giele, Le petit guide du Village Moderne à L’exposition Universelle de Gand (Leuven: Ceuterick, 1913), 9.
256 Giele, Le petit guide du Village Moderne, 9-10.
257 Zie III.3. De situatie in België, p. 59.