De hoogtepunten volgens de pers

De hoogtepunten van de Gentse Wereldtentoonstelling worden aan de hand van contemporain persmateriaal uitgelicht. Wat toen als belangrijk beschouwd werd, kreeg immers veel persaandacht. Bij het bestuderen van het persmateriaal zal dan ook duidelijk worden of de decoratieve kunsten als een belangrijk onderdeel van de Expo opgevat werden. Dit geeft dus een eerste indicatie over hoe de decoratieve kunsten in deze periode gewaardeerd werden. Om deze hoogtepunten te bepalen, worden eerst drie edities van kranten of magazines die speciaal naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling zijn uitgebracht, onderzocht: het speciaal nummer van La Revue de Belgique en het Bulletin Officiel du Touring Club de Belgique (als Belgische edities) en de speciale editie van La Revue Internationale de Paris, Londres, Leipzig, Milan, Vienne, Nice (als internationale editie). Aangezien de Expo in Gent plaatsvindt, worden verder ook verschillende lokale kranten (met name de Gazette van Gent, Het Volk, De Gentenaar en Vooruit) onderzocht. Van deze kranten worden enkel de artikels die betrekking hebben op de decoratieve kunsten in acht genomen. Als tegengewicht voor deze Gentse kranten, worden ook Het Handelsblad van Antwerpen en De Gazet van Antwerpen bestudeerd. Hier is de gegeven informatie over de Wereldtentoonstelling opnieuw breder en algemener. Tot slot wordt een artikel van Albert Dutry (1860-1918) voor de Revue Général behandeld. Dutry is één van de belangrijkste Gentse kunstcritici van deze periode, waardoor zijn artikel over de Wereldtentoonstelling vanuit een andere invalshoek vertrekt. Het officiële tijdschrift van de Expo (Gand-Exposition), dat vanaf 31 maart 1911 tot 1 november 1913 maandelijks verschenen is, wordt hier niet besproken.81

De extra editie van La Revue de Belgique bestaat uit zes delen. Het eerste deel vangt aan met een beschrijving van het paviljoen van de stad Gent. Daarna worden alle andere paviljoenen (kort) besproken, hoewel het merendeel van de aandacht toch naar ‘Oud Vlaendren’ gaat. Het tweede deel is volledig gewijd aan de tentoonstelling van oude kunst in Vlaanderen in het MSK. Dit deel is dan ook geschreven door kunsthistoricus Paul Bergmans (1868-1935), die tot het algemeen secretariaat van deze tentoonstelling behoorde.82 In het derde deel worden de schone kunsten besproken. Het ‘Paleis voor Schone Kunsten’ komt eerst aan bod met een bespreking van de inkleding van de Belgische sectie en van de werken van enkele grote Belgische schilders, zoals Emile Claus (1849-1924), Eugène Laermans (1864-1940) en Théo van Rysselberghe (1862-1926). Verder wordt er ook aandacht geschonken aan de schone kunsten in de landenpaviljoenen en in de koloniale paleizen. De decoratieve kunsten worden slechts even aangestipt met een vermelding dat zij op andere plaatsen in de belangstelling staan (zoals in de grande rotonde en in de salons d’ameublements). Tevens worden de fresco’s van Maurice Sys (en enkele andere schilders) in het ‘Feest- en Hofbouwpaleis’ vermeld, alsook de tentoonstelling van de Academie van Gent en de objecten van de décorateurs Claeys, De Bondt, Horta, etc. in het ‘Paleis voor Decoratieve Kunsten’.83 Het volgend deel van deze editie gaat over de omvangrijke Franse deelname, waarbij het “opmerkelijke” Franse Salon des arts décoratifs (hoewel heel kort) afzonderlijk besproken wordt, want “is de decoratie van ons home niet iets dat wij heel belangrijk vinden?”84 Dit extra nummer eindigt met een bespreking van de Floraliën en van de muzikale festiviteiten op de Expo.85

In het speciaal nummer van het Bulletin Officiel du Touring Club de Belgique wordt eerst de stad Gent en haar monumenten heel uitgebreid besproken, alvorens de eigenlijke Expo-site aan de beurt is. De site wordt vervolgens opgedeeld in drie delen, die telkens de nodige aandacht krijgen. Eerst wordt het Citadelpark behandeld, waarbij de tentoonstelling van oude kunst in Vlaanderen (in het MSK) in het oog springt. Vervolgens wordt de rest van de site, zoals het ‘Paleis voor Schone Kunsten’, het ‘Koloniaal Paleis’ en het ‘Gemeenteplein’ besproken. Tot slot, wordt er in dit nummer ook een groot deel aan het “charmante” Vieille Flandre gewijd. Ook de Floraliën worden afzonderlijk besproken en rijkelijk geïllustreerd met foto’s.86

De bijzondere (en in vier talen uitgebrachte) editie van La Revue Internationale de Paris, Londres, Leipzig, Milan, Vienne, Nice vermeldt als eerste de Floraliën. Vervolgens bespreekt het de monumenten van de stad Gent, waarna het ontstaan van de Gentse Expo geschetst wordt. Nadien wordt de lezer meegenomen op een wandeling doorheen de Expo-site, waarbij ‘Oud-Vlaendren’ als “één van de meest gelukte hoekjes” beschreven wordt.87 Vandaar dat er ook nog eens een afzonderlijk artikel aan gewijd wordt. Tot slot worden alle buitenlandse deelnemende landen besproken, waarbij Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland (als grootste buitenlandse deelnemers) elk afzonderlijk (kort) belicht worden. Bij de bespreking van het Britse paviljoen wordt er heel wat aandacht aan de Arts and Crafts sectie besteed. Het is dan ook de grootste en meest representatieve collectie van de Arts and Crafts Movement die ooit buiten Engeland getoond is. Verder wordt van de Franse sectie vooral haar enorme omvang onderstreept. Hier wordt, bijvoorbeeld, geen melding gemaakt van het Salon des arts décoratifs. Bij de uiteenzetting over de Duitse sectie wordt wel opnieuw de klemtoon gelegd op de decoratieve kunsten. Duitsland stelt immers de staat van haar moderne toegepaste kunsten aan de wereld voor in haar Kunstgewerberaum, een tentoonstelling georganiseerd door Karl Ernst Osthaus (1874-1921), directeur van het Deutsches Museum für Kunst in Handwerk und Gewerbe in Hagen.88

Verder is het opvallend dat er in de berichtgeving van de Gentse kranten over de Wereldtentoonstelling nauwelijks melding gemaakt wordt van de decoratieve kunsten. Zo worden de plannen en de opbouw van het ‘Paleis der Nijverheidskunsten’ in de kranten uit 1911 en 1912 slechts drie keer vermeld, waarna er (in de artikels die verschenen zijn tijdens de Expo) niet meer over gerept wordt. In de gepubliceerde artikels in de aanloop naar de Wereldtentoonstelling wordt wel eenmaal gewag gemaakt over de centrale positie die de toegepaste kunsten in de Britse afdeling krijgen. Wat echter wel relatief veel aandacht krijgt, zijn de prestigieuze panorama’s en diorama’s van Belgische kunstschilders in het ‘Koloniaal Paleis’. Tot slot leggen de journalisten in hun berichtgeving over de kunstnijverheden (vanaf 1912) ook hier de klemtoon op de tentoonstelling ‘Oude Kunst in Vlaanderen’ in het MSK.89

Het aantal artikels die bericht geven over de Gentse Wereldtentoonstelling in Het Handelsblad van Antwerpen zijn vrij beperkt en relatief kort. Tevens is het merkwaardig dat bijna steeds dezelfde onderwerpen in deze artikels naar voor gebracht worden. Zo wordt er het meest geschreven over de Floraliën, maar ook het paviljoen van de stad Antwerpen op het ‘Gemeenteplein’ en het ‘Modern Dorp’ worden meermaals besproken. De meeste artikels gaan echter over het ongenoegen van de Vlamingen met deze “Franse” Wereldtentoonstelling (zo is het Frans bijvoorbeeld de voertaal in de officiële communicatie over de Expo en bestaat het bestuur voornamelijk uit Franstaligen). Dit is niet verwonderlijk, gezien de uitgesproken Vlaams-katholieke uitstraling van deze krant en de grote activiteit van de Vlaamse Beweging tijdens de Gentse Expo, die op dit evenement haar strijd voor de erkenning van het Nederlands aan een groter publiek kan overbrengen. In de krant wordt er, naast de aankondiging van bepaalde congressen op de Wereldtentoonstelling, dan ook specifieke aandacht geschonken aan die voordrachten die in het Nederlands worden gehouden. Tot slot is de verslaggeving beperkt tot enkele bijzondere gebeurtenissen, zoals de bezoeken van de Koning of van andere notabelen en het feest der beloningen, maar ook concerten, diefstal of brand worden steevast vermeld.90

In de Gazet van Antwerpen is de berichtgeving over de Gentse Expo nog beperkter dan in Het Handelsblad. Zo zijn er slechts 29 artikels over de Wereldtentoonstelling verschenen. Bovendien zijn de meeste berichten aankondigingen van concerten, prijskampen en sportwedstrijden die op de Expo plaatsvinden. Daarnaast worden er ook enkele inhuldigingen van paviljoenen en bezoeken van hooggeplaatste personen beschreven. In het algemeen zijn de meeste vermeldingen van de Wereldtentoonstelling dan ook niet in de artikels zelf, maar in de advertenties terug te vinden. Tijdens de Wereldtentoonstelling vermelden verschillende bedrijven waar ze op de Expo tentoon stellen en na afloop van de Expo worden hun verkregen medailles in hun advertenties geafficheerd.91

Zoals blijkt uit bovenstaande artikels gaat de meeste aandacht in de pers naar de Floraliën, waarna ‘Oud Vlaendren’ en de tentoonstelling van oude kunst in Vlaanderen in het MSK de vaste waarden zijn. De stad Gent en haar monumenten komen, net als het ‘Paleis voor Schone Kunsten’ en het ‘Paleis voor Decoratieve Kunsten’ ongeveer evenveel aan bod. Als er in de artikels verdere interesse getoond wordt in de decoratieve kunsten, wordt er steevast over de landenpaviljoenen geschreven, waarbij vooral de tentoonstelling in het Brits paviljoen met de aandacht gaat lopen. Het artikel “Coup d’oeil sur l’Exposition de Gand” van Albert Dutry vormt hier een uitzondering op. Na een kort overzicht van de Expo-site focust hij onmiddellijk op de kunsten, meer bepaald op de decoratieve kunsten in plaats van de schone kunsten. Pas na deze bespreking komen de tentoonstelling over oude kunst in Vlaanderen, Vieille Flandre, het ‘Modern Dorp’ en de Floraliën aan bod. Dutry stelt dan ook vast dat de schone kunsten een belangrijke plaats innemen op de Gentse Wereldtentoonstelling. Met de schone kunsten bedoelt hij evenwel niet alleen de ‘zuivere’ schone kunsten, maar ook en vooral de toegepaste kunsten. De auteur stelt zelfs dat het belang van deze laatste groep één van de kenmerken van deze Expo is. Hier doelt hij echter voornamelijk op de standen van de firma’s en producenten uit de textielindustrie en de diorama’s die zij gebruiken om alles aan de toeschouwer op een aantrekkelijke wijze duidelijk te maken. Verder onderstreept hij de aandacht die de interieur- en meubelzaken van de bezoekers krijgen in de Belgische, Franse en Britse afdelingen. Zo stelt hij vast dat de Franse decoratieve kunsten de aandacht trekken door hun finesse en hun elegantie, terwijl de Britse decoratieve kunsten zich net onderscheiden door hun strenger en origineel uitzicht, iets wat bij de Duitse kunsten evenwel nog meer opvalt. De Belgische decoratieve kunsten zijn volgens de auteur op te splitsen in twee stromingen, die gerepresenteerd worden door twee scholen. Enerzijds is er de nationale en traditionele stroming die naar voor wordt gebracht door de Sint-Lucasscholen, en anderzijds is er het ‘klassiek modernisme’ van de officiële academies en nijverheidsscholen. Dutry neemt voorts nog frappante stellingen in over de stand van de decoratieve kunsten en van de ‘zuivere’ schone kunsten. Voor deze laatste kunsten is de auteur heel streng, aangezien zij de verwachtingen van de bezoeker niet kunnen inlossen. Hierbij bevestigt hij de commentaar van andere kunstcritici, die schrijven over een crisis binnen deze kunsten. Nog opmerkelijker (en voor dit onderzoek interessanter) is zijn stelling over de decoratieve kunsten; zo vindt hij het spijtig dat er nergens ontwerpen worden getoond voor ‘de gewone man’. Hij pleit daarom voor een democratisering van de decoratieve kunsten: ontwerpers zouden rekening moeten houden met ‘de kleine man’/de arbeider, zodat ook hij zijn woning kan verfraaien en op deze manier een gezond en gelukkig familieleven kan leiden.92

Bovenstaande artikels (en in het bijzonder het artikel van Dutry) bieden interessante inzichten over de waardering van de decoratieve kunsten op de Gentse Wereldtentoonstelling, waar in de volgende twee hoofdstukken dieper op ingegaan wordt. In het volgende hoofdstuk, ‘In debat over de decoratieve kunsten’, wordt het congres voor decoratieve kunsten, dat doorgaat op de Gentse Expo en waaraan ook Albert Dutry deelneemt, besproken. Hier wordt een verklaring voor de huidige stand en de waardering van de decoratieve kunsten gezocht. Daarna wordt in het hoofdstuk ‘De decoratieve kunsten in de vitrine’ bekeken waar de decoratieve kunsten op de Expo-site te zien zijn. Als de bovenstaande artikels een goede leidraad blijken, zullen de eigentijdse decoratieve kunsten vooral in de Britse en Duitse sectie een centrale plaats krijgen.

Tekst : De decoratieve kunsten op de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913 : Eline Stoop
Bronvermelding :

81 Het tijdschrift bundelt alle informatie over de stad Gent en over het volledige verloop van de Wereldtentoonstelling (van ontstaan en opbouw tot afbraak). Het wordt gebruikt als leidraad in IV.1.1. Een eigen paleis voor de decoratieve kunsten? (zie p. 66).
82 R.F. Apers, “Paul Bergmans (1868-1935),” in Rijksuniversiteit te Gent. Liber Memorialis 1913-1960, red. Theo Luykx. (Gent: RUG. Rectoraat, 1960), 159.
83 Jos De Smet, “Les Beaux-Arts à l’Exposition de Gand,” La Revue de Belgique, numero spécial (1913): 50-51.
84 Oorspronkelijk citaat: (…) l’ornement de notre home n’est-il pas chose essentielle pour nous? Uit: A.-M. Wilart, “Salon des arts décoratifs,” La Revue de Belgique, numero spécial (1913): 65
85 “Gand Exposition 1913,” La Revue de Belgique, numero spécial (1913): 1-97.
86 “Numéro spécial consacré à la ville et à l’exposition de Gand,” Bulletin Officiel du Touring Club de Belgique 19, nr. 8 (1913): 169-192.
87 Laurencic, “La Ville Des Fleurs,” 14.
88 Ibid., 1-21.
89 Erik De Keukeleire, De Wereldtentoonstelling van Gent in 1913: 1896-1920 (Gent: Eigen beheer, 2004), 63182.
90 “Wereldtentoonstelling Gent,” Het Handelsblad van Antwerpen, 1913. (Een korte samenvatting van 61 artikels over de Expo die verschenen zijn van 01/01/1913 tot 31/10/1913. De grootste artikels worden afzonderlijk vermeld in de bronvermelding.)
91 “Wereldtentoonstelling Gent,” Gazet van Antwerpen, 1913. (In totaal zijn er 29 artikels over de Expo tussen 01/01/1913 en 31/10/1913 verschenen, waarvan er twee artikels aan de Floraliën gewijd zijn. Deze artikels worden in de bronvermelding opgenomen.)
92 Albert Dutry, “Coup d’oeil sur l’Exposition de Gand,” Revue Général (september 1913): 4-10.