De arbeider als bezoeker van de tentoonstelling.

Kon de arbeider de tentoonstelling bezoeken? Kon iedere arbeider de tentoonstelling bezoeken? Wie wel, wie niet? Werd de arbeider gesteund in zijn bezoek aan de tentoonstelling? Kwamen er initiatieven om de arbeider-bezoeker te ondersteunen in zijn uitstap?

De wereldtentoonstelling, een elitebeurs

We werpen een blik op de vakantiekiekjes die bezoekers maakten als herinnering aan hun bezoek aan de wereldfoor . Telkens zien we rijk uitgedoste dames en keurige heren in zondags pak. Enkel gegoede burgers kijken ons van op deze foto’s aan. Natuurlijk moeten we de louter praktische opmerking maken dat vele arbeidersgezinnen misschien niet in het budget konden/ wilden voorzien om zich te laten afbeelden voor de mooiste ornamenten op de wereldfoor of omgekeerd dat men niet geneigd was de volksklasse op bijvoorbeeld postkaarten weer te geven. Toch klopt het dat de bevolkingsklasse die we afgebeeld zien op de vakantiefoto’s ook de groep was die tijdens de door ons onderzochte periode de tentoonstelling overheerste. Zoals we hierna zullen schetsen, waren de wereldtentoonstellingen voor vele arbeiders te duur, ze waren er niet in geïnteresseerd, hadden er geen tijd voor, etc… Het zou pas na 1920 zijn dat het louter commerciële massatoerisme volledig  op gang kwam. De wereldtentoonstellingen in Antwerpen en Luik van 1930 en in Brussel vijf jaar later zouden, zo Scholliers, hier een rol van belang in spelen 89.                        
Een constante in de algemene media over de wereldtentoonstelling is dat ze duur was. ‘Alles is te duur- dat is de algemeene roep van ’t volk, hetwelk onze wereldtentoonstelling bezoekt’, berichtte het Laatste Nieuws over de foor van ‘94. ‘En ’t publiek heeft gelijk’. De krant rekende het nog niet uit maar schatte een dagje tentoonstelling op minstens dertig frank. ‘Wie burger of werkman kan dat bekostigen?’ (over dat de werkman het nog veel moeilijker kon betalen zei men niets). De liberale krant zag ook een eenvoudige oplossing: de entreegelden verminderen. Dit niet uit liefdadigheid, maar vooral vanuit een winstoogmerk. Wanneer de prijzen lager kwamen te liggen, zou dit voor iedereen voordelen bieden. Meer publiek zou door de geringe prijzen in de mogelijkheid gesteld worden om de wereldtentoonstelling te bezoeken. De exposanten en eet -en drinkgelegenheden zouden veel meer bezoekers krijgen en dus veel meer geld ontvangen. Het zou zich niet meer voordoen, zoals blijkbaar het geval was, dat ‘vertooningszalen voor de drij kwart ledig bleven 90.
Deze liberale krant lijkt er, mede met het oog op winst, weinig problemen mee te hebben gehad dat bredere bevolkingslagen de aantrekkelijkheden der expo zouden kunnen bewonderen. De wereldfoor zelf werd geschetst als schandalig duur en ontoegankelijk. Ook later kwamen er regelmatig nog klachten. We lezen een andere klachtenbrief uit 1913. De hier behandelde voorbeelden zijn maar enkele van de vele klachten die men overal (!) spuide over sommige misbruiken der tentoonstelling.

‘Wij weten bij ondervinding dat er in al de tentoonstellingen, die ten allenkante plaats grepen, schromelijke prijzen geëischt werden voor wat drank, eten en snoeperijen aangaat. Het schijnt nu dat Gent op dat gebied al zijne voorgangers niet alleen zal evenaren, maar wel zal overtreffen’. 

Verder lezen we over één specifieke afdeling waar een kennis van de krant met zijn gezin iets wou eten en diep in zijn portemonnee moest tasten om het niet zo denderende menu te betalen. Het was een katholieke afdeling waarover men hun beklag deed.

‘Onze vriend vraag een filet de kareng, aangeduid als kostende 75-centiemen. Men brengt hem en zijne vrouw elk een … rolmops van 15 centiemen. Is één! Hij vraagt een entre-côte, die moest kosten 1, 75fr. Men brengt aan de eters elk een klein driekantig stukje vleesch, dat geen 0,50 fr. waard was. Is twee’! …

Een andere afdeling die men met de grond gelijk maakte, werd tactisch gepositioneerd tegenover de afdeling van Vooruit op de expositie waar de prijzen veel redelijker waren. ‘Een klein, geheel klein potje koffie kost 1 frank en een taartje, dat in Vooruit drie centen kost en veel beter is wordt daar verkocht aan 50 centiemen’. Op een andere plaats vroeg men 75 centiemen voor een glas bier, ‘die geen kaper of een ’t joorken inhoudt’. De krant wou wel begrip tonen voor iets hogere prijzen dan normaal, dit was echter diefstal 91.
We leren uit dit artikel dat vele zaken op de tentoonstelling inderdaad te duur waren voor de buidel van een werkman. Toch leren we ook dat sommige plaatsen duurder waren dan anderen en dat er zelfs plaatsen waren speciaal afgestemd op het karige arbeidersinkomen. De wereldtentoonstelling was meestal geen goedkope bezigheid en zou dat in deze periode ook niet worden. De klachten stroomden binnen. Toch zou het incorrect zijn om te stellen dat de volksklasse volstrekt afwezig was op de wereldtentoonstellingen. Al vanaf de expositie van 1885 kunnen we aantonen dat er zich arbeiders naar de expo’s begaven. De ene plaats op de tentoonstelling zou al toegankelijker zijn dan de andere, het feest der tentoonstelling bleef voornamelijk het feest van, en in belangrijke mate ook voor de burgerij. In wat volgt zullen we toch aantonen hoe arbeiders steeds prominenter en verregaander op de tentoonstelling aanwezig waren. Scholliers zet in zijn artikel over arbeiders op de tentoonstelling, geschreven voor De Panoramische droom 92, uiteen hoe arbeiders de wereldtentoonstellingen van 1885 en 1894 vrijwel niet bezochten en er bovendien weinig konden zien dat hen enigszins direct zou aanspreken. Verder maakt hij de sprong naar 1930, vanaf dan lagen de kaarten anders. Het klopt dat het vooral na 1894 zou zijn dat arbeiders meer en in meer verscheiden vormen de expo’s betraden. Door de vorm van het werk (de Panoramische droom 93 bespreekt enkel de Antwerpse wereldtentoonstellingen, respectievelijk van 85, 94 en 1930) lijkt het alsof er zich voor deze naoorlogse tentoonstellingen geen wezenlijke democratisering voordeed. De foor van 1913 was volgens ons echter al een breder toegankelijke tentoonstelling dan die van 1885. Al vanaf de eerste tentoonstellingen waren er arbeiders die de expo bezochten. Over de verschillende tentoonstellingen heen vergrootte hun aanhang (in beperkte mate, er kwam zeker geen arbeidersoverrompeling). In een meer genuanceerd artikel 94  trok Scholliers trouwens al een (vruchtbare) scheidingslijn tussen 1885 en 1894 waarbij de tweede een toegankelijkere tentoonstelling bleek te zijn dan de eerste. 

Arbeiders op de tentoonstelling

In 1876 drong Viollet-le-Duc erop aan om de Parijse tentoonstelling neer te planten in het hart van de stad en ze niet weer naar de periferie te verbannen: ‘want onze werklieden en ambachtslui moeten haar lang en vaak kunnen bezoeken, zonder teveel nuttige tijd te verliezen en zonder teveel onkosten te moeten maken.’ Er werden goedkope of kosteloze reisjes georganiseerd voor bepaalde werklui. Er werden zelfs speciale arbeidersdelegaties naar buitenlandse foren gezonden. De eerste tentoonstelling, die van Londen in 1851, kreeg, zo Capiteyn, het bezoek van een Franse groep van 300 ‘contremaîtres et ouvriers’. Soms hield men het wat dichter. De Gentse gemeenteraad schonk in 1897 aan 628 ‘verdienstelijk werklieden’ 7 frank per persoon opdat de expo binnen hun bereik zou vallen 95
In dagblad Vooruit 96 werd het verslag geprint van een van deze groepen van ‘verdienstige werklieden’. De afgevaardiging van ‘den Metaalwerkersbond’ verhaalde hun bezoek.
‘Honderde gezellen, bezield met eene werkelijke neiging tot leeren en onderzoeken, zijn kunnen bevredigd worden, waar zij anders in de onmogelijkheid zouden geweest zijn de expositie te bezoeken’.

De gezellen trokken in groep en per vak naar Brussel, wat een grote indruk maakte. Dit, ‘met eene ernstige zending, hen door hunne vereeniging opgelegd’. Het artikel sluit af met de opmerking dat wat betreft de metaalnijverheid, ‘welke op zulke belangrijke wijze in de tentoonstelling vertegenwoordigd is, zeker drie dagen nodig zijn om alles op de tentoonstelling te hebben gezien’ (wat hiermee betrekking had). 7 Frank was dus blijkbaar te weinig om hun opdracht (!) volledig uit te voeren.

Vrijkaarten voor elitearbeiders

In deze korte inleiding tekent zich al een belangrijk fenomeen af. Voor bepaalde arbeiders werden reisjes georganiseerd. De Antwerpse tentoonstelling ging in mei 1885. Pas in augustus ‘85 werd door het Antwerpse gemeentebestuur een affiche verspreid waarin men een oproep deed aan de hoofden van de werkhuizen. Deze werden gevraagd om voor 29 augustus een lijst van gasten in te zenden die met vrucht(!) de expositie zouden kunnen bezoeken. Op die manier zouden de kosteloze kaarten ter beschikking gesteld door het staatsbestuur verdeeld kunnen worden. De regeringen maakten voor sommige werklieden een bezoek aan de tentoonstelling mogelijk. Ze wilde hun visie op de industrie en de verhoudingen tussen de sociale klassen onderstrepen.97
Genoemde gratis kaarten werden ook selectief verdeeld. Niet enkel kozen de werkgevers wie van de arbeiders de wereldtentoonstelling mocht gaan bezichtigen, ook hing de beschikbaarheid van vrijkaarten af van ‘de aard van het werk’. Sommige sectoren werden geweerd op de tentoonstelling. Enkel ‘interessante’ sectoren kregen vrijkaarten te verdelen. In de correspondentie die werd gevoerd tussen het Antwerpse college en een kolenhandelaar kunnen we lezen:

‘In uw antwoord op uwe aanvraag van kaarten voor de wereldtentoonstelling, spijt het ons U te moeten melden, dat de aard van werk, door uwe lieden verricht, niet als zodanig is als vereischt wordt om inkoombewijzen te kunnen bekomen’ 98

Begin september werden de lijsten met de gelukkigen bekend gemaakt. Tientallen beroepen passeerden de test wel. Zadelmakers, behangers, steenhouwers, ornamentenmakers, decoratieschilders, boekbinders, horlogemakers, koetsiers,… ‘Juffrouwen van minstens 16 jaar die zich door een bezoek aan de tentoonstelling in hun handwerk zouden kunnen volmaken’, kwamen aan bod. Ook thuiswerksters konden een gratis inkomkaart bekomen. Dit was het geval voor de pelsbewerksters, hoedenmaaksters, bottinenstiksters, linnenwerksters, bloemenmaaksters, naaisters, korsetmaaksters of modisters99. In juli 1884 besloot de regering om een tombola in te richten. De opbrengsten van deze loterij zouden een deel van de subsidie uitmaken die minder gefortuneerde arbeiders de kans zou geven de expositie gratis te bezoeken. Aangemoedigd door andere (buitenlandse) steden (een vergelijking zou interessant zijn) die gelijkaardige maatregelen troffen, wilde men in het kader van de ‘zedelijke en verstandelijke ontwikkeling des volks’ (een begrip en gedachte waar we in dit werk verder over zullen moeten nadenken en uitweiden) alle werklieden van goed gedrag, die enige nuttige resultaten uit hun bezoek konden halen, toegang verlenen. Men zou speciale aandacht schenken aan thuisarbeiders en aan de werklieden uit kleine ateliers. Een commissaris gaf de stad de opdracht het aantal arbeiders dat in aanmerking kwam voor deze gratis kaarten te schatten. De stad rondde haar schatting af op zo’n 20.000 arbeiders. Dit initiatief werd gesteund door de Antwerpse Afdeling der Socialistische Arbeiderspartij. Deze Afdeling wees op het ‘groot nut’ van deze maatregel. Het aantal gratis tickets bleef echter ver onder de verwachtingen. Pas op 30 juli 1885 verspreidde de graaf d’Oultremont dat de gemeente slechts 1.500 tickets voor werklieden en ambachtslui te verdelen zou hebben100 Van de arbeiders die de tentoonstelling gratis bezochten werd een verslag verwacht. Hierin stond dan wat men gezien en geleerd had. Het indienen van deze verslagen gebeurde niet altijd even consequent. In Antwerpen 1885 bijvoorbeeld zouden slechts veertien werklieden een verslag indienen .  101 
Op de tentoonstelling van Parijs werden deze rapporten met een grotere vastberadenheid opgeëist. Les rapports des délégations ouvrières zijn verzameld in drie lijvige werken 102.
In de inleiding zien we weer dat het doel van dergelijke onderneming niet verschilde van de gratis kaarten die men op de eerste Belgische tentoonstelling(en) verdeelde: ‘Elle les faisait profiter d’une occasion unique de s’instruire et de se perfectionner dans la pratique de leurs produits français et étrangers’. Men beschreef uitgebreid wat de tentoonstelling te leren gaf en verhaalde over wat men er allemaal zag. Opmerkelijk is dat deze rapporten ook een onderdeel bevatten waarin de arbeidersklasse haar grieven uitte. Men zette er op een kalme, wetenschappelijke manier uiteen wat de gevaarlijke kanten van hun werk waren en hoe hun dagdagelijkse bezigheid op een veiligere manier kon worden uitgeoefend. Men plaatste vraagtekens bij de lonen die ze verdienden, ze bekritiseerden hun werkomgeving en de beperkte hygiëne ervan… De enkele verslagen die bij de tentoonstelling van Antwerpen werden afgeleverd, waren lang niet zo systematisch opgesteld en blijkbaar lang niet zo exhaustief opgeëist. Ook ontbrak het aan dergelijke grieven. Het valt op dat de Antwerpse verslagen qua taalgebruik, structuur en lengte niet op hetzelfde niveau vertoefden als de Parijse. Misschien werden de verslagen van Parijs door afgevaardigden geschreven, stelden toen al arbeidervertegenwoordigers deze teksten op.

Andere mogelijkheden

We bespraken reeds de kaarten voor werklui die naar de wereldtentoonstelling gestuurd werden om er te leren. Er vonden nog andere initiatieven plaats waardoor werklui goedkoper naar de expo konden gaan. De overheden zorgden bijvoorbeeld voor goedkope treintickets. 

 ‘Vanaf 17 dezer zullen in alle statiën en stopplaatsen van het spoornet, gelegen op meer dan 50 kilometer van Gent, van den woensdag tot den vrijdag, elker week, tot den dag der sluiting van de Wereldtentoonstelling, plaatsbewijzen derde klasse voor Gent-Zuid of Gent-St.Pieters, tegen den prijs van reiskaarten voor pleziertreinen worden afgeleverd, die geldig zijn den daaropvolgenden zondag’ 112

Een andere manier bestond erin om arbeiderskaarten gewoon goedkoper te maken. We lezen in Capiteyn dat er in 1913 arbeidersabonnementen beschikbaar waren aan 5 frank en dat dit vier maal goedkoper was dan een gewoon abonnement. Dergelijk abonnement kon wel enkel gebruikt worden op zon- en feestdagen én met attest van de patroon 113.
Gemeentebesturen staken vaak een handje toe om leden van de lagere klassen naar de tentoonstelling te sturen.

‘Het Gemeentebestuur dat Oostende reeds eene toelage van 1000 frank gestemd had voor aan eenige leerlingen der gemeentescholen en eenige werklieden der stad toe te laten de Tentoonstelling van Brussel te bezoeken, komt deze toelage met 300 fr. te vermeerderen, om aan nog eenige aanvragen te kunnen voldoen’114

Soms hing de mogelijkheid om de foor te bezoeken af van de goedheid van particulieren. Vooruit berichtte dat de leerlingen en oud-leerlingen van de beroepsscholen Carels en Nicaise op Gustaaf Carels kosten de foor konden bezoeken.

‘300 jeugdige stielgenooten en de toekomstige recruten onzer werkhuizen zouden op de Tentoonstelling hunne oogen den kost geven. ‘Vaderland’ noemt den heer Gustaaf natuurlijk den verheerlijker van het onderwijs en prijst zijne milde tusschenkomst. Wij ook. Wij zien zulke daad liever dan de vrekkigheid die, als bij overerving, aan sommige familiën eigen geworden is’ 115

Ook doken er goedkope logies op. Om de toeschouwersstroom te kunnen slikken werden Comiteiten opgericht om het verblijf van de toeristenstroom mogelijk te maken.

‘Het tijdstip der opening onzer Wereldtentoonstelling nadert met rasse schreden. Het Comiteit tot huisvesting spant al het mogelijke in om de talrijke vreemdelingen, die onze stad bezoeken een onderkomen te verschaffen; daartoe dient de medehulp onzer stadsgenooten. Het doet dus een warmen oproep tot allen, die kamers ter zijner beschikking hebben, die te komen aangeven ten bureele’ 116

Hotels werden onderverdeeld naargelang de verschillende prijsklasses. We lezen in verschillende kranten hoe ook voor mensen met een kleinere beurs het overnachten mogelijk gemaakt werd. Op de tentoonstelling van 1885 bijvoorbeeld werd een hotel opgericht voor de kleine beurzen: het Volkshotel. Het Comiteit der huisvesting bouwde een oud lokaal van het Atheneum om en schiep een groot Volkshotel. Vijfhonderd personen konden er gelijktijdig logeren. Twee geneesheren verbonden zich aan dit hotel en onderzochten het dagelijks op de algemene gezondheidstoestand 117. Deze instelling leek dus te voorzien in een goedkope en bovendien hygiënische oplossing voor de minderbehoeden die toch de tentoonstelling wilden bezoeken. Toch kwam al gauw protest uit socialistische hoek tegenover dit Volkshotel. Enkele dagbladschrijvers bezochten het. Na afloop van het bezoek betitelde men het als een ‘volkskazerne’ (‘Elwel, men moet een toupet van alle duivels hebben om dit een hotel te heeten’). Per kamer stonden tien tot twintig bedden. Van enige afsluiting was geen sprake. De bedden waren ‘van ijzer’. Het beddengoed noemden ze proper. Van ‘kaskens, handdoeken of potten om zich te wasschen’ was er echter geen spoor. ‘Er was een toiletemmer, meer niet’. Ze vonden de frank die hiervoor betaald moest worden schandalig duur (’t Is kras en peperduur’) 118.
Je kreeg er zelfs geen ontbijt voor. In bijzondere huizen kon men, volgens de krant, kamers bekomen waar men alleen en vrij kon zijn tegen 1,50 frank, ontbijt inbegrepen. We leren hieruit dat 1 frank in ‘85 niet als weinig geld werd gezien, en dat een tocht naar de tentoonstelling sowieso een investering zou betekenen, zeker voor de arbeiders die het dan al puur op eigen initiatief ondernamen. Ook al zagen we ondertussen wel dat later enige (≠spectaculaire) verbetering volgde op dit vlak. We nuanceren dat vele arbeiders wel genoegen zouden nemen met dit onderkomen Ook leren we dat sommige particulieren relatief goedkoop verhuurden. Ook verder zien we hoe in de sociale kranten, goedkope logies aangeprezen werden.
Vooruit 1913:

Kamers voor reizigers vanaf 2 fr. met ontbijt, Plaats voor Maatschappijen. Diners aan 1.00fr. -1,50. –Beafstuck 1.25fr. met fritten. –Beafstuck 1.00fr. met brood. ‘A la Réunion des Voyageurs’, Volkshuis, Garenmarkt, 7, Gent. Tram n.7 brengt u van de Tentoonstelling tot bij het huis.

Arbeiders gingen zich ook almaar meer organiseren in coöperatieve structuren. Ze gingen zich steeds meer verenigen. In 1894 en de jaren erop lag de verenigingsgraad al veel hoger dan ten tijde van de eerste tentoonstelling. Arbeidersverenigingen organiseerden (en subsidieerden waarschijnlijk) reisjes naar de expo waardoor een breder publiek aan de festiviteiten deel kon nemen. Men zou samenwerken om toch naar de tentoonstelling te kunnen. Vooruit bijvoorbeeld organiseerde reisjes naar de expo. 

‘Van heden af tot zoolang de Tentoonstelling duurt, kan men in Vooruit kaarten bekomen voor de reis naar Antwerpen, aan fr. 2,10. De eerste reis zal geschieden zondag 8 juli en dan verder alle weken’119

Er zullen over de tentoonstellingen heen steeds meer (individuele) arbeidersgezinnen erin slagen om een tocht naar de tentoonstelling te maken.

‘Op de Foor was het Zondag maar een armoedje. Het slechte weer op de tentoonstelling was daar de schuld van. Eenige werkmansfamiliën bezochten ze echter. Er was weinig vertier’120

We moeten wel in rekening brengen dat het hier nog steeds om de arbeidersgezinnen ging met een behoorlijk inkomen. Arbeiders slaagden erin een huishoudbudget aan te leggen. Ze bundelden hun krachten in verenigingen. Er kwam prijsvermindering op hun treinkaartje of toegangsticket. Op sommige plaatsen was logie betaalbaar. Kortom het werd voor sommige arbeiders mogelijk de foor te bezoeken. Arbeiders bezochten de foor niet zo uitgebreid als hun burgerlijke tegenhangers en lieten de dure cafeetjes en restaurants aan zich passeren. Ze nuttigden hun kopje koffie in de Vooruit en brachten zelf hun boterhammen mee. Iets wat trouwens niet door iedereen op de tentoonstelling in dank werd afgenomen.

We lezen in een Vooruit van 1913:

… ‘Zondag laatst waren eenige personen onzer gemeente in den restaurant ‘Azalea’ der Floraliën. Zij haalden daar eenige koeken uit eenen zak, om ze onder het drinken van een glas Munich op te eten. Meteen kwam een prétentieus Mijnheer hun zeggen: ‘Il faut payer un supplèment d’un franc pour manger ici’ (Gij moet een supplement van eenen frank betalen om hier te eten). Die lieden mochten dus niet nuttigen wat hun toebehoorde. Wat dunkt u daarvan, heer opsteller, Dit is toch wel eenen comble’. 

Een lezer 121

Sommige plaatsen waren toegankelijker dan andere. Op bepaalde dagen volgden speciale acties. Bepaalde paviljoenen waren goedkoper dan andere. Bij de sluitingsdag van de tentoonstelling van Luik deed men een geste en kostten de toegangskaarten bij uitzondering maar 25 centiemen 122. Een enkele keer werd in een krant verhaald van een plotse prijswijziging. Om gedrang te vermijden bij het bezoek van de koning had het Comiteit van de tentoonstelling de inkom tot 1 frank verhoogd. De koning echter vond dat er nog niet genoeg volk aanwezig was en zag liever wat meer beweging rond zich. Onmiddellijk verlaagde men de prijs drastisch. Aan de tolhuisjes werd de nieuwe inkomprijs van 10 centiemen geplakt. ‘En de Koning werd er des te meer om toegejuicht 123

Samengevat

Een dagje tentoonstelling was voor de lagere klasse een moeilijker te zetten stap dan voor haar burgerlijke tegenpartij. Toch zou een stijgend aantal arbeiders door hulp of op zichzelf de tentoonstelling bezichtigen.

 ‘Dus, der werkersabonnementen en diegenen die abonnementen bekwamen aan verminderden prijs, worden, bij bijzondere gunst, op gelijken voet gesteld met de personen, die volledig abonnement namen, dat vrijen toegang verleent op alle dagen der week’ 124

Sommige delen van de tentoonstelling waren bereikbaarder dan anderen.

 .‘Tentoonstelling van oude schilderkunst, nog geen korting voor werkman, er zijn nog teveel groten die hem bezoeken om er de werkmensch tussen te mengen’ 125 

Leren versus amusement

We zagen hoe arbeiders gratis kaarten verkregen om zaken te gaan leren op de tentoonstelling. Ook werden volksmassa’s aangelokt om via dit hoogfeest van de burgerij medewerking af te dwingen onder andere voor de economische manier van werken en de technologische vooruitgang (een aspect waarop we verder dieper ingaan). De arbeiders zouden echter naderhand nog iets anders doen dan enkel zaken leren of dan overtuigd worden in de machinehal. We zien dit bijvoorbeeld alleen al doordat gewag wordt gemaakt van arbeiders elders dan in het Paviljoen van de Industrie.

’t Is wel onaardig aldaar personen uit de verschillige standen der maatschappij te zien kuieren met steenen pijp in den mond of zich te verzadigen aan een broodje met hesp’ 126.

Deze regel vinden we terug in een commentaar op Oud Vlaenderen. Een paviljoen waar weinig te leren viel op gebied van industrie, waarin de industriële natie niet werd verheerlijkt.

Tekst : Mahieu Maarten 

Bronvermelding :

88 MCKENDRY, J., “Come, come to the fair”, IN: The Metropolitan Museum of Art Bulletin. New series, 1964, 22, 6, pp.185-200.
89 SCHOLLIERS, P., “Werklieden, toerisme en wereldtentoonstellingen voor 1900”, IN: Brood en rozen, 2003, 2, p.29.  
90 X. Wereldtentoonstelling van Antwerpen; Alles te duur. Het Laatste Nieuws. Vrijdag 25 mei 1894, n°145, p.1. 
91 F.H. De uitbuiting in de Tentoonstelling van Gent. Vooruit. Maandag 5 mei 1913, n°123, p.2. 
92 SCHOLLIERS, P., “Sociale ontwikkelingen in Antwerpen ten tijde van de wereldtentoonstellingen”, IN: NAUWELAERTS, M. (ed.), De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen, Antwerpen, Antwerpen 93, 1993, pp.139-153.
93 NAUWELAERTS, M. (ed.), De panoramische droom: Antwerpen en de wereldtentoonstellingen, Antwerpen, Antwerpen 93, 1993, 269p.
94 SCHOLLIERS, P., art.cit., pp.21-29.
95 CAPITEYN, A., op.cit., p.74.
96 DE CLERCK, J. Bezoek aan de Tentoonstelling. Verslag der afvaardiging van den Metaalwerkersbond. Vooruit. Vrijdag 29 oktober 1897, n°301, p.6.
97 SCHOLLIERS, P., art.cit., p.23.
98 SCHOLLIERS, P., loc.cit.
99 DREESEN, M., op.cit., p.41. 100 ibid., p.156. 101 ibid., p.157.
112 S.n. De Wereldtentoonstelling van Gent. Pleziertreinen naar Gent. Het Volk. Vrijdag 12 september 1913, n°212, p.2. 
113 CAPITEYN, A., op.cit., p.74.
114 S.n. Nieuws uit Oostende. Het Laatste Nieuws. Donderdag 7 oktober 1897, n°280, p.1. 
115 S.n. Naar de Tentoonstelling. Vooruit. Zondag 26 juni 1910, n°175, p.2. 
116 S.n. Wereldtentoonstelling van Gent in 1913; de openingsplechtigheid. Vooruit. Zondag 13 april 1913, n°102, p.8.
117 S.n. Wereldtentoonstelling van Antwerpen. Vooruit. Vrijdag 24 april 1985, n°79, p.3.
118 S.n. Wereldtentoonstelling van Antwerpen. Vooruit. Dinsdag 5 mei 1985, n°87, p.3.
119 S.n. Reis naar Antwerpen. Vooruit. Donderdag 28 juni 1894, n°150, p.4.
120 S.n. Brief uit Antwerpen; Op de Foor. Het Laatste Nieuws. Dinsdag 15 mei 1894, n°135, p.1.
121 S.n. De uitbuiting in de Tentoonstelling van Gent. Vooruit. Donderdag 8 mei 1913, n°126, p.3.
122 S.n. Einde der Tentoonstelling. Het Volk. Dinsdag 7 november 1905, n°259, p.1.
123 S.n. Binnenland; Antwerpen. Het Volk. Donderdag 31 mei 1894, n°124, p.3.
124 S.n. Wereldtentoonstelling van Gent; De abonnementen. Vooruit. Woensdag 1 oktober, 1913, n°272, p.2.
125 S.n. Brussel en omliggende; tentoonstelling van oude schilderkunst. Vooruit. Maandag 11 juli 1910, n°190, p.2.
126 S.n. Het Laatste Nieuws in de Wereldtentoonstelling. Het Laatste Nieuws. Zaterdag 12 mei 1894, n°132, p.1.