Binnen- en buitendecoratie van de paviljoenen, van lokale en (inter)nationale signatuur

De exterieurs en interieurs van de expo-paviljoenen zelf werden opnieuw hoofdzakelijk door lokale artiesten gedecoreerd. De koepel van het magistrale toegangsgebouw aan de Kortrijksesteenweg was bijvoorbeeld bekroond met een grote fruit- en bloemenkorf getorst door zes putti, symbool voor de schoonheid, weelde en het succes van de Gentse Expo, ontworpen door de Gentse beeldhouwer Hippolyte Le Roy (1875-1943), leerling van Louis-Pierre Van Biesbroeck en leermeester van Domien Ingels.64
Binnenin toonden schilderingen boven de raampartijen taferelen over kunst, industrie en handel.65

Collectie Bib U gent itemnr BHSL-HS-III-0003-001873_2011_0001_AC

Ook in de Feestzaal was een immens fresco te zien, ontworpen en aangebracht door Gentenaar Maurice Sys (1880-1972?).66
Het Gentse atelier van Theo Soudeyns stond dan weer in, in samenwerking met de Antwerpse aannemer Verstappen, voor de sculpturale en ornamentele decoratie van het Paleis voor Schone Kunsten, de Galerij der Fotografie, het paviljoen voor toegepaste kunst en de toegang tot het expo-park. Voor de decoratie van dat eerste gebouw alleen al zouden zij maar liefst 40.000 kilogram pleister hebben gebruikt.67 Soudeyns was tenslotte binnen de Gentse kunstscène een gevestigde waarde, wiens “jaren van arbeid en studie” zijn talent tot “een merkelijken graad van rijpheid” hadden gebracht.68 De pleisteren versiering van de expo-paviljoenen werd in het tijdschrift Gand-Exposition, als volgt beschreven: “Al wie het terrein der Tentoonstelling bezoekt, staat verbaasd over het monumental (sic) karakter der hallen, die geene tijdelijke monumenten gelijken, maar echte monumenten, in witten (sic) hardsteen opgericht”.69 Nochtans was het merendeel van de paviljoenen wel degelijk tijdelijk opgericht door middel van de zogenaamde ‘staff’-techniek: pleister aangebracht op een frame van hout of metaal. Naast een voordelige, snelle constructie en een makkelijke afbraak nadien leende die techniek zich ook uitstekend voor decoratieve façades met sculpturale ornamenten, die werden vervaardigd uit een mengsel van pleister en gelatine.70 Aan de concrete verwezenlijking ging een nauwe samenwerking vooraf tussen tekenaars, beeldhouwers, mouleerders en ‘staffeurs’. Enkele lagen verf werden ten slotte op het voltooide ‘staffwerk’ aangebracht ter bescherming, en in sommige gevallen voorzien van een marmer- of natuursteenimitatie.71
In de lokale pers werd er reeds in 1911 op aangedrongen dat, net zoals het publieke beeldhouwwerk, ook de interieurdecoratie van de paviljoenen door Gentenaars zou worden uitgevoerd: “Onze jeugdigen Gentsche kunstenaars moeten in gelegenheid gesteld worden aan de groote gebouwen der Tentoonstelling dien inwendigen artistieken opsmuk te geven”.72 Leerling-schilders van de Gentse Academie voorzagen zo, onder leiding van leermeester en directeur Jean Delvin (1853-1922), de bovenwanden van de Belgische hallen van veertien panelen gewijd aan diverse nijverheidstakken.73 In het Paleis der Luxe-industrieën was er dan weer een afdeling van de Sint-Lucasscholen die werd ingericht onder leiding van de Gentenaars Stephan Mortier (1857-1934) en Pierre Verhaegen (actief begin twintigste eeuw). De ingang was vormgegeven door Aloïs De Beule met een replica van het portaal van de Sint-Martinuskerk te Ieper.74

Collectie Bib U Gent itemnr BIB-G-027088_2011_0106_AC

Ook in de pittoreske reconstructie ‘Oud Vlaanderen’ werden decoratieve elementen toegevoegd, zoals beeldhouwwerk door de broers Joseph en Gust Cornelis (actief begin twintigste eeuw) en Oscar Sinia, en geschilderde borden, vlaggen, wimpels en banieren, ontworpen door René De Craemer.75 Een andere reconstructie op de Gentse Expo was de vergaderzaal van de gouverneurs van de Armenkamer uit het Gentse Stadhuis, op dat moment met verdwijning bedreigd, die inclusief decoratie werd nagebouwd in het Gentse Museum voor Schone Kunsten.76 In de kerk van het ‘Moderne Dorp’ die ontworpen was door Valentin Vaerwijck, werd een altaarstuk van Aloïs De Beule tentoongesteld.77 Het interieur van het Gentse paviljoen was vormgegeven door Frans Coppejans, één van de oprichters van de Sint-Jorisgilde.78 Hier was de blikvanger een levensgroot tableau vivant van Aloïs De Beule dat de pasgeboren Karel V en zijn hofhouding voorstelde, gebaseerd op een schilderij door Albrecht De Vriendt (1843-1900) uit de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België.79
Net zoals het geval was voor de vrijstaande, publieke sculptuur op de Expo, werd ook de decoratieve aankleding van de paviljoenen minder frequent door niet-Gentenaars uitgevoerd. Bijvoorbeeld het centrale eresalon in de rechtervleugel van het Paleis der Luxe-industrieën in de Belgische sectie was gedecoreerd met reliëfs, muurschilderingen en beeldhouwwerk van de Brusselaars Charles Samuel (1862-1938), Camille Sturbelle (1873-1944) en Jacques Marin (18771950).80 Het paviljoen van de Stad Brussel op zijn beurt was bekleed met een eclectische mix van replica’s van negentiende-eeuwse gevelsculpturen op het Brusselse stadhuis die waren vervaardigd door beeldhouwers uit alle hoeken van het land, onder wie Charles-Auguste Fraikin, Thomas Vinçotte, Jacques en Joseph Jaquet, Egide Rombaux, en ook George Minne.81
De interieurs en exterieurs van de buitenlandse paviljoenen waren meestal wel door kunstenaars afkomstig uit dat land gedecoreerd. In de leeszaal van de Britse afdeling waren negen wandpanelen te zien met voorstellingen van de Arbeid in tempera en vijftien ingekaderde etsen van Frank Brangwyn (1867-1956), die evenwel een band had met België.82 In het Eresalon van het Nederlandse paviljoen stond een religieus altaar-retabel uit 1890-1909 door Hendrik Van der Geld (1838-1914) dat werd bekroond met een ‘Diplôme de Grand prix’.83

Het Perzische paviljoen dan weer was wel gedecoreerd door Gentenaars: de broers Cornelis, zij het met imitaties van polychrome muurschilderingen met motieven uit moskeeën en Achaemenidische paleizen.84 Het Duitse paviljoen, dat voor controverse zorgde wegens zijn moderne, strakke stijl, was verfraaid met een medaillon met het portret van Keizer Willem II, vergezeld van het, gezien de nakende Eerste Wereldoorlog, ironische opschrift: “Wilhelm II, Deutscher Kaiser, 25 Jahre lang, ein machtvoll treuer Hort des Friedens”.85

Tekst : Jana Wijnsouw en Marjan Sterckx

Bronvermelding:
64 De collectie van het stadsarchief bevat een foto van de decoratie door Le Roy: SAG, Fototheek, reeks VI, 21; SAG, reeks EXPO 1913, N.M., nr. 40: Brief van H. Leroy aan M. Coppieters, Algemeen directeur van de Expo; Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 145; De Keukeleire, De Wereldtentoonstelling van Gent, p. 232
65 De collectie van het stadsarchief bevat een gedetailleerde foto van de muurschilderingen: SAG, Archief Naamloze Maatschappij, reeks 63A, 71; Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 131.
66 De Smet, ‘Les Beaux-Arts à l’Exposition de Gand’, p. 50.
67 ‘De Versiering der Hallen in de Wereldtentoonstelling’, Gand-Exposition, Organe Officiel d’Exposition Universelle et Internationale de Gand 1913, 2, no. 11 (1912), p. 134; SAG, reeks EXPO 1913, N.M., nr. 39: Brief van Soudeyns aan de Algemene Directie van de Expo, z.d.; Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 121; J. Dambruyne, G. J. Bral, A. Rambaut en D. Laporte, Een Stad in Opbouw, Gent van 1450 tot de Wereldtentoonstelling van 1913, Tielt, 1992, p. 317.
68 G. D’Hondt, ‘Gentsche Kunstenaars/Artistes Gantois, Bij Theo Soudeyns’, Gent XXe eeuw, Geïllustreerd Maandelijksch Tijdschrift, 1 (juni 1910), p. 51.
69 ‘De Versiering der Hallen in de Wereldtentoonstelling’, p. 134.
70 Ibidem, p. 134; Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 121.
71 De Keukeleire, De Wereldtentoonstelling van Gent, p. 122.
72 D’Hondt, ‘Onze kunstenaars en onze Wereldtentoonstelling’, p. 77.
73 ‘Eene wandeling in de tentoonstelling [ephemera]’, 1913; Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 135; De Keukeleire, De Wereldtentoonstelling van Gent, p. 198.
74 Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 135.
75 P. Bergmans, ‘L’Affiche de l’Exposition d’Art ancien’, p. 81; ‘Het Plakkaat der “Tentoonstelling van Oude Kunst”’, Gand-Exposition, Organe Officiel d’Exposition Universelle et Internationale de Gand 1913, 3, no. 4, 1913, p. 48; Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 156; De Keukeleire, De Wereldtentoonstelling van Gent, p. 198. Voor meer info over de tentoonstelling ‘Oude Kunst in Vlaanderen’, zie M. Sterckx en J. Wijnsouw, ‘De kunsttentoonstellingen’. Voor een afbeelding van de affiche, zie de collectie van het Stadsarchief Gent, map Affichecollectie, ‘Oude kunst in Vlaanderen’.
76 ‘Autour de l’Exposition’, Gand-Exposition, Organe Officiel d’Exposition Universelle et Internationale de Gand 1913, 3, no. 2 (1913), p. 14; Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 171.
77 Giele, Kleine Wegwijzer, p. 41.
78 De Maeyer (ed.), De Sint-Lucasscholen, p. 289. Zie ook: R. Heyninckx, Y. Schoonjans en S. Sterken (eds.), Tekenen en betekenen, Opstellen over het architectuurinstituut Sint-Lucas,1862-2012, Leuven, 2012.
79 Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 161; Website collectie Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, ‘Albrecht de Vriendt, Huldebetoon aan de jeugdige Karel V’, http://www.opac-fabritius.be/nl/ F_database.htm, geraadpleegd op 12 november 2012.
80 Exposition universelle et internationale de Gand en 1913. Groupe II: Beaux-arts. Oeuvres modernes, 1913, pp. 99-104; Salon d’honneur d’art monumental belge, Exposition universelle et internationale Gand, Gent, 1913, z.p.; Capiteyn, Gent in Weelde Herboren, p. 135; Cf. Sterckx en Wijnsouw, ‘Kunsttentoonstellingen op de Gentse Expo in 1913’.
81 Sinds de restauratie in 1841 werden in verschillende fases beelden toegevoegd aan de gevels van het Brusselse stadhuis. Hierdoor vormt het geheel een eclectische mix van sculpturen, uitgevoerd door de grootste Belgische beeldhouwers uit de tweede helft van de negentiende eeuw. (Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 158; J. Van Lennep, De 19de-eeuwse Belgische beeldhouwkunst, 2 vols., Brussel, 1990, p. 159.)
82 Brangwyn werd uit Engelse ouders te Brugge geboren. Tijdens zijn kindertijd verhuisde hij samen met zijn ouders terug naar Engeland, waar hij zich op diverse kunsttakken richtte. Naast zijn aanwezigheid op de Gentse Wereldtentoonstelling, exposeerde hij in 1936 meer dan 420 werken in Brugge. De decoratie door Brangwyn op de Expo in Gent is te zien op een afbeelding uit de collectie van het Stadsarchief Gent: SAG, Fototheek, reeks VI, 51; De Smet, ‘Les Beaux-Arts à l’Exposition de Gand,’ p. 4; Ghent Exhibition 1913. British Official Catalogue, II. Ceramics, Furniture and Decoration, Londen, 1913, p. 6; Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 138; A. Windsor, ‘Brangwyn, Sir Frank William (1867–1956)’, Oxford Dictionary of National Biography, Oxford, 2004, online editie (http://www.oxforddnb.com/view/article/32046), geraadpleegd 31 januari 2013.
83 Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 141.
84 Ibidem, p. 141.
85 ‘Autour de l’Exposition’, Gand-Exposition, Organe Officiel d’Exposition Universelle et Internationale de Gand 1913, 3, no. 7, 1913, pp. 78-79; Capiteyn, In Weelde Herboren, pp. 144-145. De naam en nationaliteit van de kunstenaar zijn helaas niet gekend, evenmin als voor de gevleugelde Venetiaanse leeuw en de Romeinse wolvin die Romulus en Remus voedt, ter bekroning van kolommen in het Italiaanse paviljoen. De collectie van het stadsarchief Gent bevat een foto van dat paviljoen met de beeldhouwwerken: SAG, reeks ‘Exposition Universelle’, foto 55; Sanders Van Loo, ‘De Wereldtentoonstelling te Gent 1913’, p. 476; Capiteyn, In Weelde Herboren, p. 172.