Besluit

Het artikel ‘Een zekere vergelijking onderling.’ De kunsttentoonstellingen.293 vormt het vertrekpunt van deze masterproef. In dit artikel wordt gesteld dat de Gentse Expo, door de aanwezigheid van het eerste internationale congres over de decoratieve kunsten en de aandacht die de ‘lagere’ kunsten op deze Expo kregen, vooral voor de kunstnijverheid betekenisvol was, omdat ze de geleidelijke overgang van de art nouveau naar de art deco en de verdichting van de kloof tussen architectuur, schone kunsten en toegepaste kunsten markeerde. Om deze bevindingen in een ruimer kader te plaatsen, is de rol van de moderne decoratieve kunsten op de Gentse Wereldtentoonstelling onder de loep genomen. Om deze rol te kunnen bepalen is er nagegaan wat er over de geëxposeerde decoratieve kunsten verschenen is in de contemporaine pers. Dit heeft een eerste indicatie van de populariteit van de eigentijdse decoratieve kunsten opgeleverd. Vervolgens zijn de voordrachten en de debatten op het eerste internationale congres over de decoratieve kunsten, georganiseerd door de UPAD, van naderbij bekeken. Hierdoor zijn twee problemen (het gebrek aan vernieuwing en de onderwaardering van de decoratieve kunsten) waarmee deze kunsten anno 1913 te kampen hebben, aan de oppervlakte gekomen. Of deze problemen ook daadwerkelijk zichtbaar waren op de Gentse Expo, is in het laatste deel aan bod gekomen. In dit deel is er nagegaan waar de eigentijdse decoratieve kunsten op de Expo-site in de vitrine stonden en welke objecten er effectief geëxposeerd zijn. Op basis hiervan is de stand van de moderne decoratieve kunsten op de Expo van de vier grootste deelnemende landen (België, Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland) bepaald. Het eerste internationale congres over de decoratieve kunsten is een voorbereiding op de Parijse Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels modernes, die oorspronkelijk in 1915 zou doorgaan. In de geprogrammeerde voordrachten en de daaropvolgende debatten staat de zoektocht naar een vernieuwing van de (Franse) decoratieve kunsten centraal. Deze zoektocht maakt in Frankrijk, onder druk gezet door de succesvolle Duitse moderne decoratieve kunsten, al langer deel uit van theoretische discussies. In Duitsland was de verdichting van de kloof tussen architectuur, schone kunsten en decoratieve kunsten niet alleen op theoretisch vlak, maar ook op praktisch vlak reeds gerealiseerd. Het congres op deze Expo is vooral van belang, omdat het voor het eerst deze theoretische discussies over de vernieuwing binnen de decoratieve kunsten op een internationaal niveau tilt. Hierdoor wordt dit debat ook in andere landen (waaronder België), die met dezelfde crisis in de decoratieve kunsten als Frankrijk geconfronteerd worden, aangewakkerd. Dit congres zou dus nog een belangrijkere (en internationale) rol in de vernieuwing van de decoratieve kunsten gespeeld kunnen hebben, ware het niet dat, door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de focus op de wederopbouw daarna, de decoratieve kunsten in veel landen volledig op de achtergrond verdwenen waren. Verder blijkt dat de decoratieve kunsten zowat in alle paviljoenen, verspreid over de hele Expo-site te zien waren. Bovendien was er zelfs een paleis voor de moderne decoratieve kunsten voorzien. Op deze Expo krijgen de decoratieve kunsten dus wel degelijk veel aandacht. Als er echter gekeken wordt naar de hoogtepunten van de Expo volgens de contemporaine pers, is de aandacht voor de eigentijdse decoratieve kunsten eerder beperkt. Wat wel sterk in de belangstelling staat, is de tentoonstelling L’art ancien dans les flandres in het MSK. Niet de eigentijdse, maar wel de historische decoratieve kunsten blijken populair te zijn. Dit zou echter ook een positieve invloed op de eigentijdse decoratieve kunsten kunnen hebben: de bezoeker van deze tentoonstelling leert immers dat er niets in het leven is dat niet beïnvloed wordt door kunst (cf. Walter Crane bij de opening van het congres). Dit kan dan op zijn beurt de waardering voor de decoratieve kunsten in het algemeen, doen toenemen. De populariteit van deze tentoonstelling zou evenwel ook een bedreiging kunnen vormen voor de vernieuwing van de decoratieve kunsten. Aangezien de historische stijlen zo populair zijn, blijft de industrie hier immers op inspelen, waardoor de historiserende stijlen de eigentijdse industrieel geproduceerde decoratieve kunsten blijven domineren (wat bijvoorbeeld vooral in de Belgische en de Franse secties duidelijk wordt). Het grote publiek komt hierdoor nauwelijks in contact met de moderne decoratieve kunsten, waardoor zij deze kunsten dan ook niet kunnen leren appreciëren. De afzonderlijke tentoonstellingen van de eigen moderne decoratieve kunsten in de Franse, Britse en Duitse landenpaviljoenen proberen dit tegen te gaan en ook de contemporaine pers ziet de moderne decoratieve kunsten niet helemaal over het hoofd. Zo staan deze kunsten steevast centraal in de verschenen artikels over de Britse en Duitse paviljoenen. De Gentse Expo is dan ook belangrijk voor de Britse Arts and Crafts Movement, omdat hier voor het eerst de invloed die deze beweging op de decoratieve kunsten heeft uitgeoefend, officieel door de overheid erkend wordt. Daarnaast springt ook de tentoonstelling van de decoratieve kunsten in het Duitse paviljoen in het oog: zij is niet alleen omvangrijk, maar opnieuw heel modern en vooruitstrevend. Dat Duitsland de koploper is van de vernieuwing binnen deze kunsten, is immers al op de Brusselse Expo van 1910 voor de hele wereld geëtaleerd. Op de Gentse Expo zijn er naast de historiserende stijlen, ook ensembles te zien die deze Duitse tendensen assimileren en zo de art deco lijken aan te kondigen. Dit komt het best naar voor in het Franse salon van de moderne decoratieve kunsten waarin de eerste resultaten van hun (lange) zoektocht naar een eigen nieuwe stijl, als reactie op maar eveneens sterk beïnvloed door de vernieuwing binnen de Duitse decoratieve kunsten, duidelijk worden. Op de Gentse Wereldtentoonstelling zijn er dus sporen te zien van de geleidelijke overgang van de art nouveau naar de art deco en de verdichting van de kloof tussen architectuur, schone kunsten en decoratieve kunsten. Dit wordt vooral op theoretisch vlak duidelijk in de voordrachten en debatten op het congres. Op de Expo-site zelf is er daarentegen wel nog een duidelijke kloof tussen architectuur, schone en decoratieve kunsten zichtbaar. De afwezigheid van een paviljoen waarin de eigentijdse decoratieve kunsten van verschillende landen naast elkaar worden getoond, is hiervan een goede illustratie. De geleidelijke overgang van de art nouveau naar de art deco is wel merkbaar in de landenpaviljoenen, hoewel er nog veel ensembles en objecten zijn die niet fotografisch gedocumenteerd zijn (en dus nog niet besproken zijn) en waarvan veel bedrijfsarchieven nog niet geraadpleegd zijn. Dit biedt dan ook mogelijkheden voor verder onderzoek. In het algemeen is de Expo van Gent dus een heel interessante tentoonstelling, omdat hier de fricties tussen theorie en praktijk, crisis en (poging tot) vernieuwing van de decoratieve kunsten sinds de teloorgang van de art nouveau naast elkaar te zien zijn.

Tekst : De decoratieve kunsten op de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913 : Eline Stoop
Bronvermelding :
293 Sterckx en Wijnsouw, “Een zekere vergelijking onderling,” 179-183.