Penshuisjes

Wat het woord “pens” bij u oproept, zal een verscheidenheid aan betekenissen opleveren. Maar in deze context verwijst ‘pens’huis naar dat deel van het slachtafval van hoofdzakelijk runderen dat nog net voor menselijke consumptie geschikt is en dus een zekere commerciële waarde bezit.
Eigenlijk betreft het hier het goedkoopste vlees dat al sinds eeuwen als “armenkost” aan de minder begoeden verpatst werd.
In een pensenhuis of triperie’’ verkoopt men orgaanvlees (longen, hart, lever, vette darm) naast varkenspoten en –oren en meer van dit lekkers, producten die momenteel in de streekgastronomie zelfs hoge toppen scoren.
Welnu, dit soort slachtafval werd om evidente redenen,ook hygiënische, uit het gebouw van het prestigieuze vleeshouwersambacht geweerd en diende dus elders verhandeld te worden.
Oorspronkelijk zagen de Gentenaars de oplossing in houten barakjes die opgetrokken werden op de Hoyaard, het pleintje vlak naast de Graslei.
Later, in 1542 werden ze daar weggesaneerd en bouwde men aan deze gevel van het Vleeshuis 16 esthetisch verzorgde, houten “penscramen” waar naast pensen ook wild en gevogelte verkocht werd.
De penshuisjes deelden verder in de bloei en het verval van hun grote buur en dienden dus om de 100 jaar een grondige herstelbeurt te ondergaan.
Hun huidige vorm dateert van de laatste grote renovatie in het kader van de wereldtentoonstelling van 1913. Toen hadden ze al geruime tijd hun functie van verkoopspunt verloren.
Er worden hier dus allang geen “vette darmen” meer verkocht aan de armen van Gent, met deze restrictie dat de modale burger zich nu, in het laagdrempelig, tot frietkraam omgebouwd penshuis kan te buiten gaan aan vleesachtige producten die de vergelijking met de middeleeuwse pensen wellicht kunnen doorstaan.
Op de Wereldtentoonstelling, bij de ingang van Oud Vlaendren, werden in de penshuisjes (1) de administratie en controle ondergebracht.